Google
This is a digital copy of a bix>k thal was preserved lor gcncralions on library shelves bel ore il was carefully scanned by Google as part ofa project
to makc the world's books discovcrable onlinc.
Il has survived long enough Tor ihe copyright lo expire and the book to enter the public domain. A public dom ai n book is one that was never subject
to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books
are our gateways to the past. representing a wealth ol'history. culture and knowledge that 's ol'len dillicult to discover.
Marks. notations and othcr marginalia present in the original volume wil] appcar in this lile - a reminder of this book's long journey from the
publisher to a library and linally to you.
Usage guidelines
Google is proud to partner with libraries lo digili/e public domain malerials and make ihem widely accessible. Public domain books belong to the
public and we are merel y iheir cuslodians. Neverlheless. ihis work is expensive. so in order lo keep providing ihis resource, we have laken sleps lo
prevent abuse by commercial parlics. iiicliiJmg placmg lechnical reslriclions on aulomated querying.
We alsoask that you:
+ Make non -commercial u.se of the files We designed Google Book Search for use by individuals. and we requesl ihat you usc these files for
personal, non -commercial purposes.
+ Refrain from tmtointiteil //nerying Do nol send aulomaled queries of any sorl lo Google's syslem: II' you are conducling research on machine
translation. oplical characler recognilion or olher areas where access lo a large amounl of lexl is helpful. please conlacl us. We encourage the
use of public domain malerials lor these puiposes and may bc able to help.
+ Maintain attribution The Google "walermark" you see on each lile is essenlial for inlbrming people aboul ihis project and hclping them lind
additional malerials ihrough Google Book Search. Please do nol remove it.
+ Keep it legal Whatever your use. remember that you are responsible for ensuring ihat whai you are doing is legal. Do nol assume that just
bccausc we believe a book is in ihc public domain for users in the Uniied Staics. thai the work is also in ihc public domain for users in other
counlries. Whelher a book is slill in copyright varies from counlry lo counlry. and we can'l offer guidancc on whelher any specilic use of
any specilic book is allowed. Please do nol assume ihal a b(K>k's appearance in Google Book Search means it can be used in any manncr
anywhere in the world. Copyright infringemenl liability can bc quite severe.
About Google Book Search
Google 's mission is lo organize the world's information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers
discover Uie world's books while lielpmg aulliors and publishers ivacli new audiences. You eau search llirougli ihe lïill lexl of this book uu ihe web
al|-\:.:.^: / / böökj . qooqle . com/|
Google
Dil is een digitale kopie van een boek dal al generaties lang op hihliollieekplanken heeft gcslaan. maar iili zorgvuldig is gescand dooi" Google. Dal
doen we omdat we alle boeken ter wereld on line k-se hik baar willen maken.
Dit boek is zo oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het bock nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke
domein behoort, is een boek dal nooit onder het auteursrecht is gevallen, ol' waarvan de wettelijke auleursrechllemiijn is verlopen. Het kan per land
verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stern uit het verleden. Ze vormen een bron van
geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn.
Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in hel origineel stonden, worden weergegeven in dil bestand, als herinnering aan de
lange reis die hel boek heelt gemaakt van uilgever naar bibliotheek, en uileindelijk naar u.
Richtlijnen voor gebruik
Google werkt samen mei bibliotheken om materiaal uit hel publieke domein te digitaliseren, zodal het voor iedereen beschikbaar wordl. Boeken
uit het publieke domein behoren toe aan hel publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst ie kunnen blijven
leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals hel plaatsen van technische beperkingen op
automatisch zoeken.
Verder vragen wc u het volgende:
+ Gebruik de bestanden alleen voor niet-conunerciêle doeleinden We hebben Zoeken naar boeken mei Cioogle ontworpen voor gebruik door
individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niel-coniniercië.le doeleinden.
+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar hel systeem van Google. Als u onderzoek
doet naar computervertalingen, optische lekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u loegang nodig heefl lol grole hoeveelhe-
den tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uil hel publieke domein ie gebruiken, en kunnen u misschien
hiermee van dienst zijn.
+ Laat de eigendouisvurklaring staan liet "watermerk"' van Google dal u onder aan elk bestand ziet. dient om mensen informatie over het
project Ie geven, en ze te helpen eslra materiaal Ie vinden met Zoeken naar boeken mei Google. Verwijder dit watermerk niet.
+ Houd u aan de wet Wal u ook doel. houd er rekening mee dal u er zelf verantwoordelijk voor beni dat alles wat u doet legaal is. U kunt er
niet van uilgaan dal wanneer een werk beschikbaar lijkt ie zijn voor het publieke domein in de Verenigde Slaten. hel ook publiek domein is
voor gebruikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek rust. verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval
met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dal u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het
eenmaal in Zoeken naar boeken met Google slaat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng.
Informatie over Zoeken naar boeken met Google
Het doel van Google is om alle informatie wereld wijd toegankelijk en bruikbaar Ie maken. Zoeken naar boeken met Google helpl lezers boeken uit
allerlei landen ie ontdekken, en helpt auteurs en uitgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dil boek doorzoeken
op het web via|http: //books .google .com|
I
'TTufli. "'<'! ü
K'Fliq
^avöaïtf (College 2,tbrarg
FROM THK BEQJJKST OF
HENRY WARE WALES, M.D.
CU» nf tSjS
TIJDSCHRIFT
VOOR
NEDEELANDSCH-INDIË
VAN
wyien dr. W. R. baron van HOËVELL.
(Opgericht in 1888.)
TWEEDE NZMTJ-WE SERIE.
*
ONDER REDACTIE VAN H. A. LESTTJRGEON.
2e JAARGANG.
'S GRAVENHAGE. — F. J. VAN PAASSCHEN.
Mede verkrijgbaar te
BATAVIA bij G. KOLFF & Co.
en bij alle Boekhandelaren in Ned.-Indië.
INHOUD.
I. ARTIKELEN.
Bladx.
Amangkoe Bowono II van Djokjakarta (De instal-
latie van). Schets uit den Java-oorlog. Door
J. P. SCHOEMAKER 315
Animisme (Sporen van — in de Maleische letter-
kunde). Door Dr. H. H. Juynboll ...... 633
Atjeh. (Wat verdichting en wat waarheid is in zake).
Door L. W. A. Kessler ....711
Atjeh. (Nog eens : Wat verdichting en wat waarheid
is in zake). Door Idem 846
Anstralasia 179
Balineesch zededicht. (De miskende trouwe gade).
Door Prof. Dr. H. Kern 509
Bimaneesche taaistudie. Door Prof. Dr. H. Kern . 435
Boyneo (De onlusten in de Zuider- en Ooster-afdee-
ling van — in 1870 en 1871). Uit de papieren
van wijlen den luitenant-kolonel A. A. M. van Leersüm 567 j
China in economisch opzicht. Door F. M. Knobel . 376
IV INHOUD.
Bladt.
China (Een belangrijk rapport over Zuid ). . . . 930
Chineezen in Nederlandsch-Indie (De privaatrechte-
lijke toestand der) 210
Concubinaat bij de ambtenaren van het Binnen-
landsch Bestuur in Nederlandsch-Indië. Door
Adelante 304
Polemiek tusschen H. Güsdorf, Ie luitenant
der infanterie O.-I. L. , en Adelante 610
Gouverneur-Generaal en de Atjeh-oorlog (De). . . 928
Handelsbetrekkingen met China (Onze) 56
Hulp- en Spaarbank door inlandsche hoofden te
Poerwokerto. (De oprichting van de eerste). Door
G-. Rokssinqh van Iterson 355
Indische begrooting voor 1898 in Tweede en Eerste
Kamer (De) 1
Indische begrooting voor 1899 in de Tweede Kamer (De) 894
Kamerdebatten met betrekking tot Indië (De jongste) 453
Koffie-syndicaat in Nederlandsch-lndië (Concept-
statuten der Vereeniging Algemeen) 674
Koloniaal Verslag van 1898 (Uit het). Nederlandsch
Oost-Indië 662
. Nederlandsch West-Indië 733
Koloniale aangelegenheden in de Eerste Kamer. . 131
Koloniseer en (Hoe Franschen en Duitschers) . . . 142
Lockhart over den Atjeh-oorlog (Het oordeel van
Sir William S. A.). Door L. W. A. Kessler . . 618
Madoereesch (Eene nieuwe spraakkunst van het).
Door Prof. Dr. H. Kern 718
INHOUD. V
Bladi.
Maleisch en zijne beoefening (Het). Door Dr. A. A.
Fokker 87
Maleische fabel vergeleken met eene Oudindische.
(Eene). Door Dr. H. H. Juynboll 860
Mekkagangers 639
Mentawei-eilanden (Eene reis naar de). Naar het
Duitsch van Alprbd Maass door C. Spat . . . 532
Onverdiende beschuldiging (Eene). Door L. W. A.
Kkssler 243
Oost-Indische Compagnie tot Japan ( De betrekkingen
der). Door Prof. Dr. Gr. Schlrgel 267
Oost-Indische bezittingen (Het behoud onzer). Door
Vice- Admiraal Norman Mac-Leod .... 755 , 871
Pest in Britsch-Indië (De) 244
Petroleum in Japan 233
Philippijnsche wateren (De Nederlanders in de) . . 550
Protest (Een). Door L. W. A. Kessler 135
Ruitsysteem bij cultures (Het). Door W. R. Hora
Adama 598
Siam (De koning van — at home) 482
Stoomvaart- en spoorwegverkeer met Oost- Azië . . 405
Strafrecht voor de Europeanen in Nederlandsch-
Indië (Het Nieuwe Wetboek van) 503
Strijd der natiën op handelsgebied (De). Voordracht ,
gehouden door den heer C. Roozenraad, op 22
December 1897 35
Suriname (Concessiën in). Door H. Puttersen Tz. . 110
Vreemde Oosterlingen (Gelijkstelling van — met
Europeanen). Door Mr. M. C. Piepers 772
VI INHOUD.
II. VARIA.
Blad*.
Atjehsche officieren (De zaak der veroordeelde) 61 , 157
Bataks (Onder de) 261
Bataklanden (De zending in de) 341
Bedrijfsbelasting en koloniën 562
Beri-berri ziekte en der cholera in 1896 (De loop der) 76
Berri-berri in Deli 148
Buitenland (De Vereeniging Het) 348
Cremer (Een Franschman over minister) 562
Chinees onder Engelschen invloed (De) 696
Deli-zending (Een bezoek aan de) 342
Dipa Negara (De gevangenneming van) 146
Duitschlands' handel met de koloniën 563
Emigratie naar de Britsche koloniën 495
Groudmijnen van Noord-Celebes (De) 253
Guyana (Britsch-) 350
Hawaï-eilanden (De inlijving der) . , 624
Indische planten (Nuttige) 150
Indische prinsen (De) 684
Indigo (Kunstmatig bereide) 258
Indigo (Kunstmatige contra-natuurlijke) 489
Jaarverslag van den Britschen consul te Batavia
(Uit het) 560
Japan (Een en ander over) 742
Japan (Een kaart van) 497
Koffiecultuur in Transvaal 260
Koffie (Surinaamsche) 261
Koloniaal bezit 627
Kolonisatie tusschen de keerkringen 738
Lockhart (Een interview met generaal Sir William) 555
Lombok- telegrammen (De waarheid in zake de) . . 418
Madagascar (De zegeningen der beschaving op) . . 628
Manilla-sigaren 750
Muntwezen in Britsch-Indië 430
INHOUD. Vil
Bladi.
Nederland en Perzië 151
Negerras (De toekomst van het) 629
Nieuw-Guinea (Nederlandsch) 66
Oost (Een Amerikaan over onze) 623
Opium regie op Java en Madura alsmede op Lombok
(Invoering van de) 156
Ornamenten bij onbeschaafde volken 494
Quarantaine in het Oosten (De) 347
Rekenkamer (Uit het verslag der Algemeene) . . . 686
Schoolwezen in China (Verbetering van het) ... 77
Schutzgebiet der Nen-Gninea-Kompagnie (Het). . . 498
Spanje met zijne koloniën (De handel van) .... 497
Strafkolonie in Indië (Eene) 71
Suiker-industrie op Formosa (De) 493
Suriname (Officieele statistiek van — over 1897) . 427
Timor (Portugeesch-) 748
Torres-straat (Eene nieuwe expeditie naar de) . . 173
Vetter's telegram (Generaal) 334
Wereldtentoonstelling van 1900 (De Nederlandsche
koloniale af deeling op de) 155
III. BOEKAANKONDIGINGEN.
Broes van Dort (Dr. T.). Historische studie over lepra ,
voornamelijk in verband met het voorkómen dezer
ziekte in Nederlandsch Oost-Indië 681
Eyk (Dr. W. B. J. van). De opleiding der technische
ambtenaren bij het boschwezen in Neêrlandsch-
Indië (1865—1897). 249
JAPANSCH-Europeesch tijdschrift (Een) 252
Vogel (Dr. J. Ph.). Het leemen wagentje. Indisch
tooneelspel uit Sanskrt en Prakrt in het Neder-
landsch overgebracht 80
/
/
VIII INHOUD.
Bladz.
IV. NIEUWE UITGAVEN.
Nederland 82, 264, 352, 432, 500, 564, 630, 701,752,
868, 937.
Engeland 83 , 176 , 265 . 353 , 432 , 501 , 565 , 630 , 701 ,
753, 869, 937.
Duitschland 84, 177, 266, 353, 433, 501, 565, 631,
702, 753, 869, 938.
Frankrijk 84, 177, 266, 354, 434, 502, 566, 632, 703,
754, 870.
V. NECROLOGIE.
Bool (H. J.) * .... 174
VI. NAMEN DER SCHRIJVERS.
Adblante 304, 613
Fokkeb (Dr. A. A.) 87
Güsdobf (H.) 610
Hora Adema (W. R.) 598
Jüïnboll (Dr. H. H.) 633 , 860
Kern (Prof. Dr. H.) ....... . 435 , 509 , 718
Kessler (L. W. A.) . . . . 135 , 243 , 618 , 711 , 846
Knobel (F. M.) 376
Lebrsoh (A. A. M. van) 567
Mac-Leod (Vice- Admiraal Nobman) 755 , 871
Maass (Alfrbd) 532
Pibpers (Mr. M. C.) 772
Pyttersrn Tz. (H.). ' 110
Roessingh VAN Itkrson (G.) 355
ROOZENBAAD (C). 35
Schlbgel (Prof. Dr. G.5 . . . , 267
ScHOEHAKER (J. P.) 315
Spat (C.) 532
*
m
\
Vi
> »
TIJDSCHRIFT
V H
VOOR
JNTEDEELANDSCH INI
VAN
wijlen dr. W. R. baron van HOEVELL.
(Opgericht in 183S.)
T~WEEI>E NIEUWE SERIE,
2e JAARGANG.
JANUARI 1898.
>»{&°—
'«; GRAVENHAGE. — F. J. VAN PAASSCHEN.
Mede verkrijgbaar te
BATAVIA bij £. KOLFF & Col
on bij alle Boekhandelaren in ïfed.-Iniië*.
INHOUD.
Bladz.
I. De Indische begrooting voor 1898 in Tweede
en Eerste Kamer
II. De strijd der natiën op handelsgebied. Voor-
dracht , gehouden door den heer C. ROOZEN-
RAAD, op 22 December 1897 35
III. Onze handelsbetrekkingen met China . . . 56
IV. 'Varia.
(Nederlandsch Nicuw-Guinea. — De zaak der
veroordeelde Atjchsche officieren. — Een straf-
kolonie in Indië. — De loop der berri-bcrri-ziekte
en der cholera in 1896. — Verbetering van het
schoolwezen in China) 61
w
V. Litteraire Kroniek.
{Het leemen wagentje) 80
VI. Nieuwe uitgaven 82
Bijdragen en brieven, de Redactie betreffende, ge-
lieve men te zenden aan den Heer H. A. LESTURGEÖN ,
villa „Catharina Francisca", N. Badhuisweg, Scheveningen.
Dit Tijdschrift verschijnt tusschen den lcn en den 15en
van elke maand.
De abonnementsprijs bedraagt voor Nederland ƒ 13. —
per jaar. Voor het buitenland wordt dit bedrag met de
porto's verhoogd. Tusschentijds aangegane abonnementen
worden ad ƒ 3.25 per kwartaal berekend.
Afzonderlijke nummers, voor zoover deze voorhan-
den zijn, ƒ 1.50 per aflevering.
Prijs der advertentiën van x/s ; 1U\1J^gol1/1 bladzijde
per plaatsing ƒ 1.50; ƒ 2.50; ƒ 4.50; ƒ 8.—.
Bij 12 achtereenvolgende plaatsingen van 1/8; ,/4; 1/1
en Vi bladzijde ƒ 12.— ; ƒ 20.— ; ƒ 35.— en ƒ 60.—.
De Indische begrooting voor 1898 in Tweede en
Eerste Kamer.
De bestuursvestiging op Nederlandsch Nieuw-
Guinea. — Afschaffing van heerendiensten. —
Decentralisatie. — Beschikbaarstelling van gelden
voor hcidensche offerfeesten. — Koffie. — De mis-
lukking van het bijslagstelsel. — De ideeën en
plannen van Dr. Burck. — Godsdienstvrijheid in
Indië. — Krankzinnigenwezen. — lnlandsche vroed-
vrouwen. — De drinkwater-voorziening van Soera-
baija. — De werken aan de Solo-rivier. — De
defensie van Indië. — Samensmelting der officiers-
kaders. — Het stellen van limites bij koffie-
veilingen. — Opiumregie op Java en Madura,
alsmede op Lombok. — Afschaffing van het invoer-
recht van suiker. - Minister Cremer en de Eerste
Kamer.
Een van de gewichtigste punten die bij de behandeling
der Indische begrooting in de Tweede Kamer ter sprake
kwam was wel de voorgestelde vestiging van bestuur op
het Nederlandsche gedeelte van Nieuw-Guinea , waardoor
een post van ƒ 115.000 was uitgetrokken.
De eerste die over den post het woord voerde was de
heer Pyttersen, die herhaaldelijk getoond heeft een
levendig belang te stellen in ons koloniaal bezit, vooral
wat Suriname betreft, en die eenc ijverige studie heeft
gemaakt van verschillende koloniale vraagstukken. In dit
opzicht is hij een rara avis onder zijne medeleden!
Overtuigd dat ons volksbestaan onafscheidelijk ver-
bonden is aan ons koloniaal bezit, en alles behoort te
worden gedaan om het rustig bezit en de geleidelijke
ontwikkeling daarvan te verzekeren, verklaarde hij het
voorstel van de Regeering om over te gaan tot vestiging
van ons bestuur in Nederlandsch-Guinea met genoegen
te hebben gezien. Wij kunnen toch niet langer volstaan,
meende hij, met het schijngezag aldaar door ons uitge-
oefend.
Toch koesterde hij niet te groote verwachting van
het plan.
1
De droeve ervaring, indertijd bij het oprichten en in-
standhouden van fort du Bus opgedaan, heeft ons vol-
doende geleerd, dat het klimaat van Nieuw-Guinca een
hinderpaal dreigt te zijn voor de vestiging van Europeanen
op groote schaal op het eiland. De eigenaardige gesteld-
heid bemoeilijkt bovendien het binnendringen in het bin-
nenland , omdat de oevers steil oprijzen en het binnenland
afsluiten door berglanden. Het oordeel van de natuur-
onderzoekers luidt dan ook ongunstig. Zoo zegt o. a.
Beccari: „C'est un pays tres interessant pour un natura-
liste, mais pour Ie reste rien."
Door den commissaris Van der Crab wordt het volgende
gezegd: „Zooals de stand van zaken op Nieuw-Guinea
thans is, zal iedere proefneming om dat uitgestrekte
eiland onder rechtstreeksch Europeesch bestuur te bren-
gen, een offer wezen, dat door niets vergoed kan
worden."
Dit ongunstig oordeel geldt evenwel niet voor het
geheele gebied; er zijn ook streken, dat is bij latere
onderzoekingen en meerdere kennis gebleken, die gun-
stiger zijn voor de vestiging van Europeanen. Zoo wordt
de baai van Kapour gezond geoordeeld en schijnt de keuze
eener vestigingsplaats te Shroë op dien grond aanbeveling
te verdienen.
Maar wel geldt dit ongunstig oordcel voor het eiland
Manasbari, waarop Mansinan is gelegen. Alle oordeel-
vellingen daarover luiden even ongunstig.
Tegenover het advies, dat volgens de Memorie van
Antwoord is uitgebracht door den resident van Ternate,
waarbij hij de vestiging te Mansinan aanbeveelt, staat
het oordeel van anderen, en gemakkelijk aan te vullen
met meer aanhalingen uit het standaardwerk over Nieuw-
Guinea en de Papocsche eilanden van den toenmaligen
kolonel A. Haga.
Bovendien voor de aanraking van ons bestuur met de
inlandsche bevolking, wat toch in de eerste plaats het
doel zal zijn van de vestiging aldaar, is eene vestiging,
op een schaars bevolkt en nog wel betrekkelijk afge-
legen eiland, niet bevorderlijk.
Op het oordeel afgaande van de door den schrijver van
genoemd werk aangehaalde autoriteiten, meende de heer
Pyttersen dat het aanbeveling zou verdienen de vestiging
niet te doen plaats hebben op Manasbari, maar liever in
de Humboldt-baai, het uiterste punt van ons bezit op
Nieuw-Guinea , aan de grens van de Duitsche bezittingen.
Door den état-major van het stoomschip de Etna is
indertijd deze baai vrij nauwkeurig onderzocht en daarvan
eene hoogst gunstige beschrijving gegeven, niet alleen
uit hoofde van de schoone ligging, maar ook wat den
gezondheidstoestand betreft. Bovendien wordt omtrent de
bevolking een gunstig getuigenis gegeven.
De Papoea's zijn bekend om hunne groote diefachtig-
heid, maar die diefachtigheid — zoo leest men in het
verslag van den état-major van de Etna — daargelaten,
maakten de bewoners der Humboldt-baai wegens hunnen
fleren, moedigen aard, hunne vaardigheid en schrander-
heid, een zeer gunstigen indruk.
Voorts wordt gezegd dat „de bewoners behoorlijk om-
paggerde tuinen hadden, zeer bedreven waren in het
vervaardigen van snij- en beeldhouwwerk en grooten
aanleg toonden voor tcekenen."
Op grond van een en ander gaf spreker den Minister
in overweging, alsnog te doen onderzoeken of militaire
vestiging in de Humboldt-baai niet de voorkeur zou ver-
dienen boven die te Mansinan.
In tegenstelling van den heer Pyttersen, liet de heer
Van Kol zich in hoogst af keurenden zin uit over de
poging tot uitbreiding van ons gezag.
Nog altijd weten wij geen raad , verkeeren wij in angst
hoe te ontkomen aan de gevolgen van onze ondoordachte
poging tot annexatie van Atjeh, en toch worden opnieuw
plannen beraamd in verschillende deelen van den Malei-
schen Archipel om ons rechtstreeksch gezag uit te breiden.
Op Celebes grijpen wij willekeurig in de rechten der
vorsten van zelf besturende landen, droeg men den gou-
verneur op, de contracten met die Staatjes zoodanig te
wijzigen, dat onze Regcering en niet de vorsten zelven
zullen beschikken over den bodem van hun land, wan-
neer mijn-concessiën moeten worden verleend of landbouw-
ondernemingen worden opgericht. De vorsten der kleine
Staten, als Tonteli, Dongola, Towaeli, bogen voor onze
overmacht; bij de machtige vorsten van Boni en Tanette
is het nog de vraag of zij deze verkorting hunner rechten
zullen dulden, dan wel zich verzetten zullen tegen Neer-
lands heerschzucht en aanmatiging. De tijd zal dat moeten
leeren.
Intusschen vielen onze steeds begeerige blikken op
Nieuw-Guinca , op het land van den paradijs- vogel. De
Javaan betaalt nog niet genoeg belasting, er wordt hem
nög niet genoeg ontnomen van de vruchten zijner boomen ,
van de kracht zijner spieren , van de oogsten zijner velden.
Eene nieuwe som moet hij opbrengen om onzen annexatie-
geest te kunnen botvieren; eene som vooralsnog niet
hoog, slechts ƒ 115.000 bedragende, doch die de eerste
schakel zijn kan van eene lange reeks thans nog niette
voorziene uitgaven. De aan het bespottelijke grenzende
ygroot-docncrij" van Nederland moet ook op Nieuw-Guinea
voor het rijke Nederland door den armen Javaan worden
betaald. Engeland, Duitschland , Frankrijk , Italië en Spanje,
ook België en Portugal, betalen zelf de kosten van ver-
overing van nieuwe landen en van de vestiging van hun
gezag in overzeesche gewesten. Wat voor voordeden
echter heeft de Javaan van de toeneming onzer heer-
schappij over de Papoea's en Alfoeren, van dat op zoo-
veel duizend uren van hem verwijderd eiland? Dd&r toch
wonen alleen kroesharige rassen , die noch in taal , noch
in godsdienst, noch in zeden en gewoonten, nóch in
huidskleur zelfs eenige overeenkomst met hem hebben.
Is het geen kaakslag in het aangezicht van recht en rede ,
hem nog meer landrente of bedrijfsbelasting te doen op-
brengen voor de uitbreiding van ons gezag in die streken ?
Is er in Nederlandsch-Indië niet genoeg te doen meer
over; zijn de meest dringende behoeften niet onvervuld
gebleven? En zou dus een beter staatsbeleid niet eischen ,
Nederlandsch-Guinea met rust te laten, en eerst het werk
te voltooien wat voor de hand ligt en slechts op afdoe-
ning wacht?
En dan — men zegge eens rondweg, met welk recht
willen wij daar ons rechtstreeksch bestuur invoeren, in
dat land waarvan wij nauwelijks de zeekust kennen , doch
in welks binnenlanden slechts een enkel Europeaan ooit
is doorgedrongen. Wij namen eenvoudig heids halve het goed
recht van den sultan van Tidore op al die landen maar
aan, ofschoon dit recht zeer twijfelachtig was, en door
de belanghebbenden, de inboorlingen zelven, hardnekkig
wordt ontkend. Toen deze sultan in het midden der XVIIde
eeuw zich aan ons onderwierp , rekende men zijn geheele
gebied onder Nederlands souvereiniteit , en beschouwde
als zoodanig gemakshalve „het land der Papoea's en de
omliggende eilanden." Als legaat der Compagnie kregen
wij alleen de Noordkust van kaap Ram tot aan de zuid-
kust der Geelvinksbaai. Had men ons stil onzen gang
laten gaan, dan hadden wij wel verder gegaan met het
in bezit nemen van dat grootste eiland der wereld, want
„1'appétit vient en mangeant."
In 1828 namen wij Nieuw-Guinea in bezit van 141°
Oosterlengte tot kaap Goede Hoop, wat bij „geheim
besluit" aangenomen werd onder het beheer van den
sultan van Tidore te staan, die feitelijk niets beheerde.
De binnenlandsche grens werd niet bepaald ; dat was iets
van later zorg. In hetzelfde jaar bouwden wij het fort du
Bus, dat echter in 1836 reeds werd verlaten wegens on-
gezondheid der streek. In 1874 werd in eene edelmoedige
bui verklaard dat Nederland zijn gebied niet verder wilde
uitbreiden ; wellicht had men aan Atjeh voorloopig genoeg
te slikken.
Om onze supprematie te handhaven werden hier en daar
langs de kusten vlaggen of wapenborden geplaatst, die
tamelijk goed werden gespaard door de inlanders. Deze
toch koesterden eene bijgeloovige vrees voor de afbeel-
dingen dezer onbekende dieren (en dat waren nog wel
onze Nederlandsche leeuwen !). Zij konden moeilijk beseffen
dat die fraai beschilderde planken het recht van een blank
volk aan de andere zijde der wereld op hunne gronden
en wateren moesten bewijzen. Niet altijd slaagde men er
in, vasten voet te krijgen op de moerassige kust , en dan
hing ons „Je maintiendrai " te bengelen in een door
niemand bezocht boschje rizophoren , die met hunne slanke
en teere luchtwortels , een juist symbool vormen van de
hechte grondslagen van ons gezag op Nieuw-Guinea.
Er kwamen echter kapers op de kust, toen doorDuit-
schers plannen tot inlijving werden gemaakt. Doch de
Australiërs waren wakker, en spoorden de Engelsche
Regeering tot nieuwen ijver aan, ten einde de onaf hanke-
lijke deelen van het eiland liefst maar onmiddellijk in
bezit te nemen. Nu hals over kop er heen , en de Engel-
schen waren het eerste ter plaatse en proclameerden op
hun oorlogsschip Nélson , liggende in de Oranje-baai , de
Britsche heerschappij der geheele Zuidkust van Nieuw-
Guinea van 141° Oosterlengte (onze oude grens) tot aan
de Oostkaap; in een paar uren in bezit nemende een
grondgebied zoo groot als Engeland en Schotland te
zamcn. Men voldeed daardoor aan een ouden wensch der
Australische kolonisten aan de overzijde van straat Torres
wonende, die reeds in 1872 eene rprospecting association"
(speculatie-maatschappij) hadden opgericht, en nogmaals
in 1878 het oog van de Engelsche Regeering vestigden
op deze streken , waar zij hoopten goud te vinden , en
waar zij reeds lang, vaak op wrcedaardigc wijze , koelies
en werkkrachten hadden geroofd. Eerst in 1884 gaf de
Britsche Regeering aan hun wensch gehoor, en bij Indisch
Staatsblad 1895 n°. 220 en n°. 221 werd de grensregeling
tusschen het Nederlandsch en Engelsch gebied op Nieuw-
Guinea vastgesteld.
Enkele weken nadat de Nelson de Engelsche vlag op
de zuidkust heesch , werd de Duitsche vlag op de noord-
kust geplant en nam Duitschland in bezit het alsnog open
gebleven gedeelte. Eenmaal in gang, nam men gemakshalve
ook nog de eilanden van den Bismarck-archipel en een
deel der Salomon's en Marschall-eilanden in bezit, en
weldra die in de Astrolabe-baai , om plantages voor tabak ,
koffie en katoen aan te leggen, die bewerkt werden door
van buiten ingevoerde, onder anderen ook Javaansche
koelies. Bij „ kaiserlichen Schützbrief" werd deze streek
als „Kaiser Wilhelmsland " gedoopt en werden de grenzen
vastgesteld. De door Nederland eigenmachtig , geheel wille-
keurig gekozen grens van 141 graden Oosterlengte werd
èn door Engeland èn door Duitschland geëerbiedigd, en
Nieuw-Guinea was heel broederlijk verdeeld onder Hol-
land, dat de helft, en Duitschland en Engeland, die ieder
een kwart bekwamen.
Onze grenzen op Borneo, evenals die op Timor, zijn
bij tractaat geregeld; die op Nieuw-Guinea worden trouw
erkend door de vreemde mogendheden; zou het dan wer-
kelijk zulk een bezwaar zijn om op Sumatra voor Atjeh
datgene te doen wat op Borneo, Timor en Nieuw-Guinea
zoo goed slaagde, en waardoor wij zeifs bij „nominaal
gezag," toch de verlangde landstreken, als tot den zoo-
genaamden „kring van ons belang' ' behoorende, zonder
verder bloedvergieten onder onze supprematie kunnen
houden of brengen?
„Doch," schrijft zendeling Haga, in zijne Geschiedenis
van Nieuw-Guinea, „aan het onder geregeld bestuur ^ bren-
gen der Papoea's zijn onoverkomelijke bezwaren verbonden ;
reeds veel offers aan geld en menschenlevens zijn door
8
Nederland aan Westelijk Nieuw-Guinea gebracht zonder
éénig voordeel, zoodat men tot de overtuiging komt dat
het een zeer twijfelachtig voordeel is , soitverein van Nieuw-
Gtihtca te zijn"
Geheel en al afstand te doen van onze door de groote
mogendheden erkende of op verzoek te erkennen rechten ,
is echter niet noodig , als wij maar niet volgens het sup-
pletie-voorstel dezer begrooting er toe overgaan den
eersten stap te doen van vestiging van rechtstreeksch
beheer, want dkn moet men eerst overwegen welke de
gevolgen kunnen zijn van een onberaden stap, van een
ondoordacht gehoorgeven aan een doelloozen annexatie-
lust.
Tot heden deden wij niets of bitter weinig en lieten
den sultan van Ternate, die er trouwens niets te zeggen
had , naar willekeur optreden en het land verwaarloozen.
Alleen de beruchte „hongi-tochten ," waarbij onze vriend
de sultan om de belastingen te innen eenvoudig roof- en
plundertochten organiseerde, hebben wij beperkt, en de
bevolking van de kustlanden van Nieuw-Guinea beschermd
tegen de afzetterijen van hun onverschilligen landsvader.
Rooftochten en plundering komen thans onder de bewoners
zei ven nog veelvuldig voor, kwamen altijd voor en zullen ,
ook al wonen er een paar controleurs op een afgelegen
eiland, blijven voorkomen. Kan echter Nederland met
zijne geringe macht geroepen zijn paal en perk te stellen
aan dergelijke veroordeelenswaardige toestanden , die im-
mers in de binnenlanden van Borneo, Celebes, Timor,
Soemba en Sumatra zelfs nog dagelijks plaats hebben?
De zendelingen, die er sedert 1855 gevestigd zijn,
werden altijd met rust gelaten; handelaren konden er
zich steeds vrij bewegen en „ werden nooit benadeeld of
bestolen," wat een afdoend bewijs is hoe „onbeschaafd"
deze nog eerlijke natuurmenschen zijn.
Zeker, er zijn moordgevallen voorgekomen. In 1888
zijn er een paar Ternataansche jagers gedood, die druk
bezig waren een der fraaiste vogelsoorten, de paradijs-
vogels, geheel uit te roeien. Zij zijn gedood geworden,
en door eene expeditie van Tidoreezen , de Bashi-Bazoeks
van den Indischen Archipel, heeft men niet alleen de
daders, maar in den wilde weg al wat men aantrof ge-
straft; de huizen verbrand, de boomen omgekapt, neer-
geschoten wat men treffen kon. Maar hadden wellicht die
ruwe jagers dat ongeluk niet aan zich zelven te wijten?
Nog enkele andere gewelddaden vermelden de Koloniale
Verslagen van 1886, 1891, 1894, 1895 en 1896, doch
zouden die verminderen door de aanwezigheid van twee
controleurs langs eene kust , wellicht tienmaal langer dan
de geheele Nederlandsche ? Wat kunnen die controleurs
er doen? Weinig meer dan conflicten uitlokken. Men zal
hen opdrachten geven ; zij zullen een einde moeten maken
aan de rooftochten , den slavenhandel moeten belemmeren ,
nagaan of men voortgaat oorlogen , contrabande en opium
of jenever in te voeren, wat — en dit strekt tot blijvende
eer onzer Indische Regeering — sedert 1889 en 1888
verboden is. Men zal het hen opdragen, maar zij kunnen
dat niet volvoeren ; bedreigingen zullen volgen , tuchtigin-
gen noodzakelijk zijn, de vertegenwoordigers van het
Nederlandsch gezag worden weggejaagd of vermoord,
evenals men in 1893 onzen posthouder van Selerika met
pijlschoten verdreef, zoodat hij het er geen drie weken
uithield en met moeite zijn leven redde. Geschiedt zulks
met de aldaar gevestigde ambtenaren van het binnen-
landsch bestuur, dan volgt eene expeditie; de bevolking
verdwijnt in de bosschen , men dringt het ontoegankelijke
binnenland zoo goed mogelijk in; de krijgshaftige stam-
men verdedigen zich, ziekten maaien ons legertje weg;
tot den terugtocht wordt besloten en met een reeks bloe-
dige expeditiën, zooals die in Atjeh, is weer een begin
gemaakt. Kortweg, het ware misdadig om ter wille van
eenige ingebeelde voordeden, zich wederom in avon-
turen te begeven waarvan wij het einde niet kunnen
10
voorzien, noch ecnigermate de gevolgen kunnen be-
rekenen.
Wat dan wel onze plicht is op Nieuw-Guinea, is dit.
Wij kennen en weten zoo goed als niets van het land;
nog kort geleden moest men feitelijk een gedeelte der
kustlijn met stippels als onbekend aangeven; van het
binnenland weten wij bitter weinig ; dit werd slechts cene
enkele maal door vreemdelingen, en meest alleen langs
de bedding van groote rivieren, bezocht. Het geheele
bergland is onbekend; wij weten alleen dat er oorlogs-
zuchtige stammen wonen, die hunne vijanden verslinden
en veel palmwijn drinken. Doch wat wij vooral weten is
dat het op vele plaatsen erg moerassig is en een onge-
zond koortsland, waar ook veel berri-berri voorkomt.
Aanraking met de bevolking hadden wij uiterst zelden,
zij vluchtten weg in de boomen of de bergen , en een der
residenten moest eens een brief aan een boom spijkeren
met het beleefd verzoek, dat zij, als zij lust kregen
in onderwerping, zich bij den zendeling konden aan-
melden.
Die volslagen onbekendheid met land en volk moet
ophouden ; wat een Rus , Maclay, deed , die er jarenlang
heeft gewoond en slechts vriendschapsbetuigingen van
hen ontving, kunnen ook onze jonge mannen doen, die
zich vol geestdrift aan de wetenschap willen wijden , en
bij dit meest primitieve volk zulke belangrijke cthnogra-
phische studiën kunnen maken, de taal navorschen en
door hun optreden het vertrouwen der inboorlingen win-
nen. Niet als heer se her s moeten wij er heengaan, maar
als dienaren, niet als vijanden er binnendringen, maar
als vrienden, die hun welzijn beoogen; niet met het zwaard
in de hand hun land roovcn, hen tot arbeid dwingen,
vreemde gewoonten opdringend , maar zonder noodelooze
kwetsing van hun „adat," hen beschaven en vatbaar
maken voor eene hoogere ontwikkeling ; hen niet tergen ,
berooven en — bij verzet — uitroeien , doch hun eerbied
11
trachten te verdienen, hun vertrouwen te winnen door
onze daden.
Door gezaghebbende en macht uitoefenende ambtenaren
is bij dat aan vrijheid gewende volk dat doel niet te be-
reiken, maar wij hebben andere personen, die daarvoor
als aangewezen zijn, en dat zijn de zendelingen.
Moge deze bewering uit mijn mond u niet bevreemden,
zcidc de heer Van Kol, want ik aarzel niet te herhalen
wat ik reeds meermalen elders zeide , dat ik een hoogen
eerbied voor die mannen koester, al is hun geloof niet
het mijne. Het is een hartveredclend schouwspel wanneer
men in dezen tijd van genotzucht en rustelooze jacht
naar geld , mannen ontmoet die gevaar verachten , zonder
hoop op eer noch voordeel, zooveel toewijding toonen
aan hun ideaal; die zonder ooit lauweren te kunnen be-
halen, in onbeschaafde streken onder wilde volken be-
grippen brengen van beschaving, zedelijkheid en humaniteit,
en dat alleen ter bevrediging van hun gevoel van plicht,
volgende de stem van hun geweten , de geboden van hun
God. Geen mannen met het zwaard in de hand naar die
onbekende wereld gezonden, maar dienaren van Christus,
met hun Evangelie in het hart en het „raja! raja!"
(vriendschap) op de lippen.
Waarom zou men op Nieuw- Guinea niet eens eene ern-
stige proef nemen, van hetgeen de humane invloed dier
zending zonder wapenen en bloedstorting vermag?
Niets zou mij meer verheugen — zoo eindigde spreker —
dan dat uit den boezem onzer Tweede Kamer een voorstel
of een amendement opkwam om in plaats van deze hooge
som voor de vestiging van ons bestuur op Nieuw-Guinea ,
een flink bedrag te besteden voor steun der zending
aldaar.
De heer M a c k a y was het in geen enkel opzicht met
de beschouwing van den heer Van Kol eens. Heersch- en
annexatiezucht achtte hij hier ten eenenmale buitengesloten.
12
Trouwens dat gedeelte van Nieuw-Guinea waarop dit
voorstel ziet, behoeft niet geannexeerd te worden, het
behoort reeds tot het gebied van Nederland, wiens sou-
vereiniteit niet wordt betwist. Het geldt hier alleen de
vraag, of wij den toestand van wanorde, den toestand
van anarchie, waarin de bevolking daar verkeert, zullen
bestendigen, dan wel of wij nu den tijd gekomen achten
om een begin te maken met ons direct bestuur daar te
vestigen.
En nu wordt juist van de zijde der zending aange-
drongen op bestu urs vestiging, waarin zij eene krachtige
hulp zien in het werk dat zij gedurende zoo vele jaren
met opofferingen, die grooter zijn dan men denken kan,
ondernomen hebben.
Op grond van het getuigenis van een zendeling, werk-
zaam op de Noordkust van Nieuw-Guinea, betoogde
spreker dat Nieuw-Guinea zonder bestuur nooit tot ont-
wikkeling kan komen.
Voorzichtiger liet de heer B a s t e r t zich uit. Mij dunkt,
zeide hij , wij staan hier voor eene onbekende toekomst
en weten niet wat de gevolgen zullen zijn van dezen
eersten stap.
Daarom meen ik dat , indien de Regeering de invoering
van ons Europeesch bestuur in Nieuw-Guinea noodig
oordeelde, het wel zoo doelmatig ware geweest, dat
dit voorstel bij een afzonderlijk wetsontwerp ware voor-
gedragen. Het ware ddarom ook zoo wenschelijk en
noodzakelijk geweest, omdat de Eerste Kamer, die toch
evengoed als wij te beoordeelen heeft wat in 'slands
belang wenschelijk en noodzakelijk is, daardoor eene
vrije stem en eene vrije beschikkking zou hebben gehad,
en dit mist nu de Eerste Kamer. Wanneer deze post in
de begrooting wordt opgenomen , dan kan de Eerste Kamer
de geheele begrooting verwerpen, maar dezen post af-
voeren kan zij niet.
In de tweede plaats deelde spr. de vrees, dat de
13
bestuursvestiging tot verwikkelingen met . de bevolking
aanleiding zal geven en het zenden van expeditiën noodig
zal maken.
Indien ik wel onderricht ben, dan bestaat o. a. in
Nieuw-Guinea nog de slavernij. Indien wij het'Europeesch
bestuur daar vestigen, zullen wij dan moeten overgaan
tot de afschaffing van de slavernij? Dit is een zeer aan-
lokkelijk beeld, maar ik vraag mij af, waar moeten de
dubbeltjes vandaan komen om de kosten daarvan goed
te maken? Met het oog op de toekomst en de geschie-
denis van Atjeh, die weliswaar hiermede niet geheel en
al vergeleken kan worden , meen ik mij niet verantwoor-
delijk te mogen stellen voor de gevolgen die uit dezen
post kunnen voortvloeien.
De verdediging van den minister van Koloniën,
den heer Cremer, was tamelijk zwak, naar het ons
voorkomt.
Wij gaan eenvoudig beschavingswerk verrichten , zeide
hij, en ik geloof niet dat iemand er aan denkt, dat wij
hier eene bezitting gaan veroveren waar wat te halen is ,
om het platweg uit te drukken. Neen , daar halen eenige
Ternataansche jagers paradijs-vogels vandaan en komen
daarbij nog al eens in conflict met de bevolking; maar
voordeden voor de Europeanen of voor de Regeering zijn
daar niet te halen , nu , noch in het verschiet. Wij komen
daar, niet geroepen door industrieelen , maar, zooals de
heer Mackay gezegd heeft, door zendelingen. Dezen heb-
ben sinds jaren aangedrongen op vestiging van ons bestuur
op Nieuw-Guinea, opdat eindelijk een einde zou komen
aan de verwarring en rechteloosheid die daar heerschen.
Van annexeeren is hier geen sprake , want geen Euro-
peesche of inlandsche mogendheid betwist ons het westelijk
deel van Nieuw-Guinea.
In den laatsten tijd echter heeft zich herhaalde malen
een begin van moeilijkheden van internationalen aard
14
voorgedaan, zoo ten gevolge van rooftochten van inlan-
ders, die gezegd worden in het onder ons gezag staande
gebied thuis te behooren, naar het aangrenzend gebied,
als ook wegens berooving van reizigers die op Nieuw-
Guinea aan wal waren gegaan. Het oog van verschillende
natiën, ook in Azië, is op dit stukje van Nieuw-Guinea
gevestigd. Men zal de politiek van non-interventie , ook
al wilde men nog zoo gaarne, derhalve niet kunnen vol-
houdeq. Wanneer wij nu niet de beslissing nemen om ons
daar te vestigen, dan bestaat de mogelijkheid dat wij
binnen korten tijd daartoe gedwongen kunnen worden,
of dit gebied zullen moeten opgeven.
De Indische Regeering heeft deze zaak zeer ernstig
overwogen. De vestigingen zullen voorloopig van zeer
eenvoudigen aard zijn. Het is ecne proef die wij nemen,
maar eene proef die juist door het aanwezig zijn van
zendelingen in die streken zeer veel kans van slagen
heeft, want nu weten wij bij voorbaat dat die plaatsen
bewoonbaar zijn. Hoe later de indccling van ons bestuur
op Nieuw-Guinea zal worden , kan eerst worden bepaald ,
wanneer wij meer kennis van het land zullen hebben
verkregen, door middel van de twee controleurs (wellicht
zal het volgende jaar eene kleine uitbreiding worden
voorgesteld) die zich met de stoombootjes , welke te
hunner beschikking worden gesteld, telkens langs de
kusten kunnen begeven, die tot nog toe slechts enkele
malen door groote schepen werden bezocht.
Ik heb reeds gezegd, ging de Minister voort, dat wij
ons op Nieuw-Guinea willen vestigen uit een bijzonder
oogpunt, nl. uit een oogpunt van humaniteit. De Gouver-
neur-Generaal, die, evenals zijn voorganger, zeer voor
de vestigtng gestemd is , heeft de zaak tot een onderwerp
van zeer ernstige overweging gemaakt. En wat heeft hem
daarbij geïnspireerd? Het voorbeeld van het Britsche
gedeelte van Nieuw-Guinea , aan het hoofd waarvan als
administrateur staat sir William Mac Gregor.
15
Dat is juist een van die menschen die wij ons tot
voorbeeld moeten nemen voor eene vreedzame vestiging
op Nicuw-Guinea. Hij is geneesheer en philanthroop , een
man die zich geheel wijdt aan de vreedzame ontwikkeling
van dat deel van Nieuw-Guinea. En nu is reeds bij de
Indische Regeering in overweging de vraag, door welke
personen de nieuwe standplaatsen het best zullen kunnen
worden bezet. Art. 18 namelijk van Indisch Staatsblad
1883 na. 249 laat vrijheid om in buitengewone gevallen
ook personen buiten het eigenlijke kader tot ambtenaar
van het binnenlandsch bestuur te benoemen, en het zoeken
naar personen voor de moeilijke taak om op Nieuw-Guinea
met beleid , geduld en toewijding zich de genegenheid van
de bevolking , eerst in de onmiddellijke nabijheid , en later
verder op, te verwerven, heeft geleid tot de overtuiging
dat het noodig kan zijn , ook het oog te vestigen op per-
sonen buiten het korps van het binnenlandsch bestuur
staande.
Evenals de zending hare eerste stappen op onbekend
gebied doet, niet dadelijk met den bijbel in de hand
maar , door de ondervinding geleerd , met de medicijnkist ,
evenzeer kan het op onzen weg liggen het voorbeeld der
Engelschen te volgen in de keuze van de personen, die
op Nieuw-Guinea ons gezag het eerst zullen vertegen-
woordigen. Zekerheid of dit gelukken zal heb ik natuurlijk
niet, maar het feit dat er in Indië ernstig aan gedacht
wordt, gevoegd bij de overwegingen die ik daaromtrent
gelezen heb, wijzen duidelijk uit, dat ook bij de Hooge
Regeering in Indië de bedoeling bestaat deze vestiging
te doen strekken uitsluitend ten bate van de inlanders
op Nieuw-Guinea. Het kleine politic-korps van 20 man,
dat de gezaghebbers daar onder zich zullen hebben,
heeft waarlijk geene sterkte om op avonturen uit te
gaan.
Ik hoop dat onze bestuursvestiging daar zal strekken
als voorbeeld, hoe met arbeidzaamheid en ijver, en onder
16
onze bescherming , de bevolking tot grooter welvaart en
ontwikkeling kan komen dan zij nu, helaas, bezit. En
wanneer de heer Bastert dan zegt : gij gaat een onbekend
avontuur te gemoet , dan kan ik hem dit in vele opzichten
toegeven, maar dit wil ik er bij zeggen, dat het streven
is om dit avontuur niet zeer gevaarlijk te maken; dat
men zich daar niet in gevaarlijke ondernemingen zal be-
geven. Integendeel zal men trachten op vreedzame wijze
den inlander de voordeden van den vrede te doen ten
deel vallen, welke hij nu niet geniet.
Een afzonderlijk wetsontwerp had de Minister niet
noodig geoordeeld , omdat omtrent zeer vele bestuursrege- .
lingen , even gewichtig als deze , de Tweede Kamer hare
beslissing heeft genomen bij begrootingswetten.
Nogmaals verhief de heer Van Kol zijne waarschu-
wende stem.
Evenmin als wij vóór 24 jaar hadden kunnen voorzien
wat in Atjeh zou gebeuren — wij meenden misschien dat
in een paar maal 24 uren ons rechtstreeksch gezag pp
Atjeh reeds gevestigd zou zijn — evenmin kan men thans
voorspellen of de gevolgen niet even droevig, de resul-
taten niet even rampzalig zullen zijn.
Het is waar, ƒ 115 000 is geen noemenswaardige som
vergeleken bij de groote massa geld waarover het Parle-
ment in deze dagen zijne stem moet uitbrengen. Maar
het is een begin , en wij moeten niet vergeten dat niemand
kan zeggen waar het eindigt. Het is een eerste stap , die
velerlei gevolgen kan hebben en ontzaglijke offers van
de schatkist kan vergen, ook naar het oordeel van een
man , die recht heeft om zulk eene waarschuwing te doen
hooren , van den gewezen resident den heer F. de Clercq ,
die daar jaren heeft doorgebracht , lang met de inlanders
heeft omgegaan, die de taal kent en meer dan iemand
weet wat het gevolg zal zijn, indien wij ons in het „wes-
pennest" van Nieuw-Guinea steken.
17
Zijn er op Nieuw-Guinea wellicht goudmijnen gevonden ?
Heeft men de verwachting dat er petroleum zal gevonden
worden en dat exploitatie van die streken groot voordeel
zal opleveren? Men moet echter voorzichtig zijn, want
wij weten dat er gruwelen zijn gebeurd uit zucht naar
goud. Waarom hebben de Engelschen zich er gevestigd?
Omdat zij gedwongen werden door de Australische kolo-
nisten en exploratie-maatschappijen. Omdat deze wisten
dat er goud was te vinden, hebben zij de Engelschen
gedwongen dat land binnen te dringen. Laat ons oppassen ,
want door de aanwezigheid van de Engelschen om er
goud te zoeken en van de Duitschers om koffiegronden
te ontwikkelen , loopen wij gevaar in botsing te komen met
de groote mogendheden , aan wier willekeur wij machteloos
zouden zijn overgeleverd.
De heer Van Kol vond een medestander in den heer
Pijnacker Hordijk, wriens bezwaren door de gehouden
discussie en niet het minst door het antwoord van den
Minister krachtig waren versterkt.
Waar het hier eene zoo ernstige zaak geldt , bovendien
eene beginselquaestie , gaf hij den Minister in overweging
om het voorstel weer uit de begrooting te lichten, ten
einde het in den vorm van een op zich zelf staand wets-
ontwerp te kunnen indienen.
Hiervan echter wilde de Minister niet hooren. Vond
de Kamer de zaak niet genoegzaam voorbereid, dan had
zij daarvan maar in het Voorloopig Verslag moeten doen
blijken.
Men had overlegging van stukken kunnen vragen,
hetgeen zoo dikwijls gebeurt. Er is natuurlijk bij het
Ministerie een volumineus dossier over deze zaak aan-
wezig. Niemand heeft echter de zaak zoo belangrijk
gevonden, dat men het noodig heeft geacht om, zooals
op militair en verschillend ander gebied geschied is,
overlegging van stukken te verzoeken. Er zijn bij ver-
schillende brieven stukken aan de Kamer gezonden betref-
2
18
fende deze begrooting. Had men deze zaak nader willen
bestudeeren , welnu , men had de overlegging van stukken
kunnen vragen , waaraan met groot genoegen voldaan zou
zijn geworden. Uit de gewisselde stukken is mij echter
niets anders gebleken, dan dat omtrent de zaak zelve
vrij algemeene eenstemmigheid bestond; slechts enkele
kleine bezwaren werden geopperd.
„Dit is — ging de Minister voort — vanzelf het ant-
woord op de vraag , mij gesteld door den heer Van Kol ,
namelijk of de aanleiding tot deze overhaaste behandeling
daarin gelegen was, dat men goudmijnen, petroleum-
bronnen of rijke landen ter exploitatie had gevonden.
Ik kan den geachten afgevaardigde verklaren, dat hoe-
genaamd niets bekend is aangaande het voorkomen van de
zaken die hij noemde op ons gebied in Nieuw-Guinea.
Ik geloof dat , indien dit wel het geval ware, de couranten ,
welke die geachte afgevaardigde steeds met aandacht leest ,
daarvan wel melding zouden gemaakt hebben. In geene
enkele publicatie kan men hieromtrent iets vinden. Ik
kan alleen mededeelen dat, naar althans bekend is, in
ons gebied op Nieuw-Guinea op het eilandje Lakahia vrij
waardelooze steenkolen voorkomen."
En verder:
„Het is niet om botsingen uit te lokken , maar om die
te voorkomen, dat de Indische Regeering voorziening in
deze zaak zoo urgent acht; niet alleen botsingen met de
twee buren, die wij op Nieuw-Guinea hebben, maar ook
met anderen , die hun oog op dat gebied hebben geslagen.
In het volkenrecht wordt volgens de nieuwere beginselen
de souvereiniteit van eene Europeesche natie over der-
gelijk gebied gerekend te dateeren van het oogenblik dat
het land door haar geoccupeerd is. Onze aanspraken op
Nieuw-Guinea zijn echter van ouderen datum, en men
kan dus niet van ons vorderen dat wij Nieuw-Guinea
feitelijk occupeeren om souvereiniteitsrechten aldaar te
behouden, maar dit neemt niet weg, dat wij toch in zeer
19
groote moeilijkheden zouden kunnen komen, wanneer
anderen eene andere opvatting omtrent die rechten mochten
hebben , zoodat juist datgene waar men zoo bang voor is,
het uitlokken van botsing ten gevolge van onze occupatie,
veel meer te vreezen staat, wanneer wij er niet geves-
tigd zijn.
„Xu kan men natuurlijk zeggen : voorkom die botsingen
dan door er voor goed weg te blijven, door u Nieuw-
Guinea niet verder aan te trekken, maar ik veroorloof
mij met de meeste bescheidenheid in overweging te geven ,
of zoodanig denkbeeld voor ons, als beheerder van een
groot koloniaal bezit, niet een gevaarlijk uitgangspunt
zoude zijn? De vraag of wij eene dergelijke streek zouden
kunnen opgeven zonder meer , is eene zeer ernstige. Het
geldt hier niet de vraag, of wij meenen dat dit stuk van
Nieuw-Guinea voor ons eenige waarde heeft.
„Op het oogenblik, daarover zullen wij het allen wel
eens zijn, heeft die landstreek voor ons geen materieele
waarde, maar eene moreele waarde heeft zij wel, omdat
daar menschen wonen, waarvan wij op dit oogenblik de
souverein zijn. En moge nu een vroegere resident van het
gewest waartoe Nieuw-Guinea behoort , de heer De Clercq ,
waarschuwen tegen uitbreiding van ons gezag, ik stel
zijne autoriteit te dezen aanzien niet hooger dan die van
de laatste residenten van hetzelfde gewest , die de Neder-
landsch-Indische Regeering zeer dringend hebben gewezen
op de noodzakelijkheid om meer gezag aldaar uit te
oefenen, dan tot nog toe door de periodieke bezoeken,
die onze ambtenaren daar brengen, kan geschieden; ik
wijs op den resident Bensbach , die als een van de beste
kenners dier residentie bekend stond, maar ook den
tegenwoordigen resident dr. Horst.
„De bedoeling is geleidelijk de bevolking onder onzen
invloed te brengen en te gelijker tijd onze heerschappij
over het eiland te bevestigen en aan te toonen.
„Ik acht dit een dringend belang, en het zou mij zeer
20
spijten, wanneer de Kamer van eene andere meening
blijk gaf."
In zijn antwoord op verschillende replieken verklaarde
de Minister nog , dat niet besloten is tot eene vestiging op
Nieuw-Guinea , alleen omdat de zending die vraagt. Wel
is van de ervaring en van de meerdere ondervinding
der zendelingen omtrent gezondheid, ligging, geschikt-
heid en bevolking gebruik gemaakt bij de keuze der
plaats van vestiging.
De post werd ten slotte met 49 tegen 23 stemmen
aangenomen.
Voor hebben gestemd de heeren Nolens, Geertsema,
Dobbelmann, De Bieberstein, 't Hooft, Van Bylandt
(Apeldoorn) , Seret, De Waal Malefijt, De Savornin Lohman,
Krap , Pijnappel , Roessingh , Groen van Waarder , Rink ,
Everts , Donner , Kool , Van Kerkwijk , Travaglino, Goeman
Borgesius, Conrad, Van Limburg Stirum, Bahlmann,
Van Heemstra , Mackay , Van Gilse , Smidt , Merckelbach ,
Van de Velde, Michiels van Verduynen, Van Asch van
Wijck (Wijk bij Duurstede), Schaafsma, Schimmelpenninck,
Smits van Oijen, Van der Kun, Harte van Tecklenburg,
Lely , Van Karnebeek , De Ras , Hesselink van Suchtelen,
De Visser, Van der Borch van Verwolde, Van Bylandt
(Gouda), Van Kempen, Van Gijn, Knijff, Bouman, Van
Vlijmen en de Voorzitter.
Tegen hebben gestemd de heeren Meesters, Staalman,
Pijnacker Hordijk, De Klerk, Stoffel, Van Kol, Bastert,
Ketelaar, Nolting, Rethaan Macaré, Drucker, Fokker,
Heldt, Tijdens, Schepel, Hartogh, VanderZwaag, Hou-
wing, Veegens, Lieftinck, Verhey, Ferf en Zijlma.
Naar aanleiding van opmerkingen van den heer Van
Limburg Stirum bij den dcsbetreffenden post ver-
klaarde de Minister met de afschaffing van heerendiensten
niet overhaast te werk te willen gaan, hoe groot zijne
sympathie voor de zaak ook is, — uit vrees óf toteene
21
verhooging van het hoofdgeld te moeten komen, hetgeen
de oeconomische toestand van Java op het oogenblik
zeer stellig niet gedoogt, öf de uitvoering van verschil-
lende werken te moeten nalaten.
De Minister deed voorts de toezegging, zich met de
quaestie van decentralisatie , in verband ook met die van
de heerendiensten, ten spoedigste te zullen bezighouden.
Bij onder af d. 41, luidende: „ Publieke feesten, ƒ 64,700",
protesteerde de heer Kuyper tegen het feit, dat „ter
opheffing van de Balineesche bevolking op Lombok",
van Regeeringswege gelden waren uitgegeven voor een
daar te houden offerfeest. Hij vroeg of het aanging, dat
uit eene kas onder onze verantwoording staande, voor
offers aan afgoden gelden werden beschikbaar gesteld.
Een door den afgevaardigde van Sliedrecht voorgesteld
amendement tot vermindering van den post met ƒ 130,
werd na eene vrij levendige discussie verworpen met
34 tegen 24 stemmen.
De beraadslaging over onderafd. 50 : „Koffie , ƒ 8.942.685",
werd ingeleid door den heer Van Limburg Stirum,
die opnieuw zijne grieven tegen de toepassing van het
bijslagstelsel te berde bracht. Bij de behandeling der
vorige begrooting reeds toonde de heer Van Stirum aan ,
dat het bijslagstelsel , zooals het wordt toegepast , een was-
sen neus, éene comedievertooning is.
Wat is de bijslag?
't Is eene poging om te voldoen aan art. 56, 4°., van
het Regeeringsreglement , een inlossen van het meer dan
eene halve eeuw geleden aan den inlandschen koffieplanter
gegeven woord , dat de gouvernementskoffiecultuur hem —
„zonder schadelijke opdrijving" — bij gelijken arbeid,
ten minste gelijke voordeden zal opleveren als de vrije
teelt.
Zoo zegt dan ook het Koloniaal Verslag van 1892, „dat
het krediet van ƒ 500,000 bij de Indische begrooting voor
1893 toegestaan, dienen moet om daaruit met behoedzaam-
22
heid — deze uitdrukking is teekenend — in streken waar
de bestaande betaling van ƒ 15 per pikol, met het oog
op de eischen van art 56 van tut Regeeringsreglement ,
den planter te weinig verschaft, aan dezen, voor aan-
plant en onderhoud, gedurende de eerste jaren een bijslag
te geven ter aanvulling van hetgeen er aan eene behoor-
lijke vergoeding ontbreekt."
In confesso was dus , dat er streken zijn, waar art. 56,
4°., van het Regeeringsreglement niet werd nageleefd,
waar de Javaan-koffieplanter veel en zwaren arbeid te
verrichten had zonder behoorlijke vergoeding.
Aan dezen toestand moest een einde worden gemaakt.
Regeering en Parlement meenden het wèl met den Javaan,
en deze moest nu eens eindelijk van die welgezindheid
een tastbaar blijk ontvangen. Hem dit blijk te geven door
eenvoudige verhooging van den inkoopsprijs per pikol
ging niet aan, meende men. De ongunstige verhouding
tusschen den veel en den weinig koffie-inleverenden
cultuur-plichtige zou daardoor nog meer worden geaccen-
tueerd.
De „bijslag" nu zou aan die ongunstige verhouding
een einde maken. Ieder cultuur-plichtige zou loon naar
werken ontvangen , en , als eenmaal die bijslag was inge-
voerd, dan zou alles zijn pour U tnieux dans Ie meilleur
des mondes.
De heer Van Stirum nu toonde aan, dat — wat dr. Burck
ook moge beweren — de groote onbillijkheden niet zijn
opgeheven; dat het gevaar, dat een cultuurplichtige bij
de teelt van koffie schade lijdt, nog wel degelijk bestaat.
Spr. gaf een critisch overzicht van de cijfers, die de
minister van Koloniën in de bijlage der M. v. A. heeft
medegedeeld.
Uit die cijfers blijkt o. a. , dat er dessa's zijn , waar de
cultuurplichtige meer ontvangt dan waarop hij aanspraak
mag maken.
Het zonderlingste is wel de regeling van den bijslag
23
in het district Parang , afdeeling Magcttan , der residentie
Madioen. Twaalf dessa's, in twee groepen verdeeld,
komen aldaar voor den bijslag in aanmerking. Terwijl
in 8 dezer dessa's , de eene groep vormende , de cultuur-
plichtigen ƒ 1,65 ontvangen , waar zij meenden te mogen
rekenen op ƒ1,82, zien hunne mede-afgevaardigden der
koffietuinen van de 4 dessa's , uitmakende de andere groep,
f 2,70 toegekend, waar zij met ƒ 2,16 reeds voldoende
betaald zouden zijn geweest.
Er zijn 109 groepen van dessa's waar de koffieplanters
door den bijslag het hun toekomende ontvangen, en 98
groepen van dessa's waar de cultuurplichtigen , niettegen-
staande den bijslag, iets, veel, of zeer veel te weinig
ontvangen. Daarentegen zijn er twee groepen van dessa's
waar de cultuurplichtigen iets méér dan het hun compe-
teerende ontvangen.
Van het toekennen van den bijslag per bouw, dat dr.
Burck als het beste middel beschouwt om de d wang-
cultuur te doen overgaan in eene vrije volkscultuur, had
spr. niet veel verwachting.
Of men hen per bouw of mannetje voor mannetje be-
taalt, dat doet er heel weinig toe, alles hangt af van het
hun uit te betalen bedrag. Ontvangen de planters nü — bij
het vigeerend systeem van bijslag — te weinig , dan zullen
zij, tenzij men de betaling verhooge, ook per bouw te
weinig ontvangen.
Ook de heer Pijnacker Hord ijk betoogde , dat de
toepassing van het bijslagstelsel niet deugt en dat men
goed zou doen er mede te breken.
De heer Geertsema vroeg inlichting van den Mi-
nister over de bestemming die aan de ƒ 500,000 zal
worden gegeven, die in dezen post zijn opgenomen. Hij
wenschte namelijk te weten, of die som zal worden gebruikt :
1°. om het bijslagsysteem te liquideeren , dat wil zeggen
alleen om nog te voldoen aan gedane toezeggingen;
2°. ook nog bij wijze van proef voor de vrije cultuur
24
eene tegemoetkoming te geven voor den aanplant van de
eerste drie jaren.
In zijn antwoord verklaarde de Minister, dat de Indische
Regeering het tegenwoordig stelsel wenscht te laten af-
loopen , omdat de proef, die er mede is genomen, in geen
enkel opzicht aan de verwachting heeft beantwoord. Na-
tuurlijk moet daarbij de billijkheid jegens de bevolking
blijven betracht worden, en gaat het niet aan in eens de
sommen die nog moeten worden bijgepast volgens het
tegenwoordig stelsel , in te trekken. Het moet natuurlijk
een paar jaar duren eer deze proef geliquideerd is.
In de tweede plaats wenscht de Indische Regeering
voort te gaan met de sinds eenige jaren , met aanvankelijk
goeden uitslag, genomen proef, om voor vrijwilligen
aanplant, een bijslag per bouw te geven voor de eerste
drie jaren. De berichten omtrent die proef, in vier resi-
dentiën genomen, zijn volgens den Gouverneur-Generaal
zonder uitzondering gunstig. De Gouverneur- Generaal
meent, dat ook in andere gewesten de vrije cultuur eene
hooge vlucht zal kunnen nemen, indien de bevolking
slechts overtuigd raakt van de voordeden, welke zij op
die wijze uit de cultuur zal trekken. De Indische Regeering
ziet in eene bijslagtoekenning op deze wijze een middel
om die vrije cultuur langzamerhand tot eene zoodanige
uitbreiding en bloei te brengen, dat misschien mettertijd
de dwangcuituur zal kunnen verdwijnen.
Ten derde wenscht de Indische Regeering de practische
gevolgen af te wachten van de' toepassing van den bijslag
op de vrije cultuur, alvorens voor te stellen dit stelsel
ook bij de dwangcuituur in toepasing te brengen, in welk
geval de som van 5 ton, die daarvoor nu is toegestaan,
zeker onvoldoende zal zijn. Het spreekt dus vanzelf, dat
niet tot die toepassing zou kunnen worden overgegaan
zonder dat de Kamer is gehoord.
Alvorens het mij mogelijk zal zijn met een definitief
voorstel te komen, ging de heer Cremer voort, zal —
25
zooals ik in de Memorie van Antwoord heb gezegd —
ook moeten worden afgewacht het rapport , dat de Indische
Regeering nog wenscht uit te brengen over de ideeën en
plannen van den wetenschappelijken adviseur voor de
koffiecultuur , den heer Burck. De Minister knoopte hier-
aan de opmerking vast, dat hij de wijze waarop de
adviseur der Regeering met zijne adviezen handelt, hem
eenigszins vreemd voorkwam:
„ Het is zeker in de wetenschap gebruikelijk , dat som-
mige aanvankelijke resultaten van wetenschappelijk onder-
zoek, gemeen recht en gepubliceerd worden. Wanneer
men echter, zooals hier, niet te doen heeft met eene
zuiver wetenschappelijke quaestie , maar met overwegingen
van een adviseur der Regeering, dan komt het mij in
het algemeen beter voor, dat die adviezen voorshands
strekken tot inlichting der Regeering en dat zij eerst als
men tot een resultaat gekomen is, te gelijk met die
slotsom en de overige overwegingen die daartoe hebben
geleid, ter kennis van het publiek komen."
De heer Van VI ij men had den Minister toegeroepen :
„Pas eenig bepaald stelsel toe bij de gouvernements-
koffiecultuur ! "
Dat gaat niet! antwoordde Z.Exc. Men kan niet voor
geheel Java uitmaken of intensieve dan wel extensieve
cultuur de voorkeur verdient. Heeft men bijv. te doen
met eene bevolking, die nog eenigen lust heeft in de
gouvernementskoffiecultuur , omdat de gronden goed zijn
en zij uit die cultuur groote voordeelen heeft getrokken —
dan kan invoering der extensieve cultuur daar schaden.
Nog dezer dagen vernam ik van een assistent-resident
uit eene zoogenaamde koffie-afdeeling , dat die werkwijze
in zijn gewest bepaald nadeelig gewerkt had, ook voor
de bevolking. In andere streken echter, waar geen goede
gronden beschikbaar waren, is de toepassing van de
intensieve cultuur voor haar eene wezenlijke ramp ge-
weest. Met veel moeite en zorg heeft men daar die gronden
26
diep bewerkt, bemest en met koffieboomen beplant, die
eenige jaren later niets waard bleken te zijn.
Men vergeet , dat gouvernementskoffiecultuur nooit gelijk
kan worden gesteld met de particuliere cultuur, omdat
ieder particulier zijne gronden behandelt zooals deze dat
speciaal noodig hebben, terwijl, al had de Regeering in
plaats van één, vijf wetenschappelijke adviseurs, zij toch
over die groote uitgestrektheid niet dat toezicht op de
cultures zou kunnen uitoefenen, zooals een particulier
dat kan doen. Ware dat mogelijk, dan was de koffie-
quaestie veel gemakkelijker dan zij nu is.
Naar aanleiding van door den heer H i n t z e n gestelde
vragen wees de Minister er nog op, dat wat nu wordt
ondernomen is eenvoudig het nemen van eene proef
op grooter schaal. Wat verder, naar aan leiding van
de resultaten dier proefneming , zal behooren te geschie-
den , zal later aan de beslissing der Kamer worden over-
gelaten.
Onderafd. 50 werd ten slotte zonder hoofdelijke stem-
ming aangenomen.
Bij de beraadslaging over de Vde afdeeling (departe-
ment van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid) in het
algemeen , pleitte de heer D o n n e r nog eens voor de
vrijheid van godsdienst voor alle protestanten in Indië,
in dien zin, dat aan alle protestanten in Indië, zonder
onderscheid, het recht worde toegekend, om, öf als
Gereformeerde öf als, Luthersche óf als Doopsgezinde
gemeente bij de Regeering bekend te zijn en als zoodanig
rechtspersoonlijkheid te hebben, en niet als eene vereeni-
ging, maar als kerk of kerkgenootschap.
Wijziging of opheffing van art. 122 van het Regeerings-
reglement achtte hij daartoe niet noodzakelijk.
Tusschen de heeren Donner, Roessingh en
De Visser werd een tamelijk vinnige discussie over
het punt in quaestic gevoerd. De Minister hield zich
buiten schot, door te verklaren, dat hij met al den ernst
27
dien de zaak verdient , zal overwegen wat er vroeger en
ook nu daaromtrent is gezegd.
Bij onderafd. 65: „Geneeskundige dienst, ƒ 1.985.501,"
drong de heer S m i d t er op aan , dat de Minister de ver-
betering van het krankzinnigenwezen in Indië, waarvan
ook deze Regeering de noodzakelijkheid heeft erkend,
spoedig en met kracht zal aanvatten.
De heer Van Kol wees op de gebrekkige verloskun-
dige hulp in Indië, zich daarbij refereerende aan de uit-
spraak van prof. Hector Treub en aan hetgeen dr. Stratz in
zijn onlangs verschenen werk : De vrouwen op Java schreef.
De toestand is inderdaad allerellendigst. Britsch-Indië en
Fransch Algeric geven ons in dit opzicht beschamende
voorbeelden.
Ten aanzien van het eerste punt deed de Minister de
toezegging, dat hij zijn uiterste best zal doen om op de
volgende begrooting een flinken termijn te brengen voor
een gesticht overeenkomstig de voortreffelijk bewerkte
plannen van dr. S. Lijkles, die in het bezit der Regee-
ring zijn.
Wat betreft de opleiding van inlandsche vroedvrouwen ,
van de dringende behoefte aan betere regeling van deze
aangelegenheid was de Minister ten volle overtuigd. Bij
ervaring echter kende hij de moeilijkheden, welke zich
daarbij kunnen voordoen.
Die moeilijkheden zijn van tweeërlei aard; 1°. zijn
vele moeders ongenegen de goede hulp van Europeesche
geneeskundigen te aanvaarden; 2°. is het uiterst moeilijk
om goede adspirant-vroedvrouwen te vinden.
Ik herinner mij eene vrouw, die in barensnood ver-
keerde. De Europeesche geneesheer, die haar werd ge-
zonden , werd onder aan de trap van het huisje door twee
mannen van harentwege geweerd, zóó groot was hun
vooroordeel tegen de Europeesche wetenschap. De dokter
bleef beneden en de vrouw is gestorven.
Nu moet het streven zijn, uitsluitend door inlandsche
28
vrouwen daarin verbetering te brengen , doch hierbij stuit
men op zeer groote bezwaren. De school te Weltevreden
is in 1875 opgeheven, omdat er niet genoegzaam leer-
lingen waren. Toen is in 1890 voorgesteld, het overeen
anderen boeg te wenden en door eene soort van decen-
tralisatie het doel te bereiken. Men heeft toen gelden
beschikbaar gesteld om op Java zes en op de Buitenbe-
zittingen drie doctoren elk met de opleiding van twee
vroedvrouwen te beiasten, zoodat na eenigen tijd 18 vroed-
vrouwen per jaar zouden kunnen worden afgeleverd: 12
op Java en 6 op de Buitenbezittingen.
Tot nog toe is dat getal niet bereikt. Van 1893 tot 1896
zijn er slechts 12 geslaagd. Hoeveel er in 1897 geslaagd
zijn is nog niet bekend. En in 1898 verwacht men dat
er 10 gereed zullen komen. Die verwachting is echter
eene zuivere begrootingsverwachting. Men heeft het geld
disponibel gesteld, maar het zal zeer medevallen indien
het wordt besteed.
De Minister wees daarbij op de moeilijkheden, die de
heer en mevrouw Bervocts — Van Ewijck te Modjowarno ,
die zich uit menschenliefde aan de opleiding van Javaan-
sche meisjes tot vroedvrouwen wijden, ondervinden.
Toch verwachtte hij in deze het meest van het parti-
culier initiatief. Het hierop echter niet willende laten aan-
komen , uit vrees dat de zaak dan op de lange baan zou
worden geschoven, had spr. zich gewend tot dr. Stratz,
die zijne denkbeelden in eene nota heeft samengevat en
een plan voor eene goede inrichting heeft uitgewerkt.
Dat plan , volgens hetwelk zeker getal Europeesche en
Javaansche vrouwen zouden opgeleid worden om te voor-
zien in de behoefte; volgens hetwelk tevens voorzien zou
worden in de groote behoefte aan Europeesche genees-
heeren, speciaal in dit vak opgeleid; waaraan o. a. het
denkbeeld ten grondslag ligt dat, bij welslagen, ook op
andere plaatsen, door middel van het personeel , aan deze
inrichting gevormd, meer dergelijke inrichtingen zouden
29
kunnen worden tot stand gebracht, dat plan is al sinds
eenigen tijd naar Indië verzonden , met verzoek om daarom-
trent zoo spoedig mogelijk het advies van de Indische
Regeering te vernemen. De Minister voegde er bij, dat de
pogingen, door dr. Stratz en anderen te Batavia ge-
daan, om met de hulp van particulieren eene inrichting
van dien aard tot stand te brengen, niet geslaagd zijn.
De Regeering is in deze dus diligent en hoopt dit te
blijven.
Na deze verklaring trok de heer Van Kol een door
hem voorgesteld amendement tot verhooging van onder-
afdeeling 65 met ƒ 1000, in.
Over de quaestie der drinkwatervoorziening van Soe-
rabaija , welk punt, mede door den heer Van Kol werd
ter sprake gebracht, deelde de Minister mede, dat hij
nog slechts het eerste gedeelte had ontvangen van het
rapport van den Nederlandschen deskundige , wiens advies
de Regeering heeft gevraagd, en die in overleg is ge-
treden met den Indischen ingenieur, die van Regeerings-
wege met het ontwerpen van plannen is belast geweest.
De Minister echter hoopte thans spoedig het tweede ge-
deelte van het rapport te zullen ontvangen.
Dan zal eerst de vraag moeten worden overwogen, of
de exploitatie zal geschieden van Regeeringswege of door
particulieren.
De heer Bahlmann, wijzende op den tegenvaller
met de werken voor de verlegging van de Solo-rivier en
voor de irrigatie- werken in de Solo-vallei, vroeg: l°.in
hoeverre de oorspronkelijke raming van den Minister Van
Dedem zal worden overschreden, en 2°. met welk bedrag?
Wanneer het vooruitzicht bestaat, dat het misschien 12
tot 20 millioen zal tegenvallen , dan meende spr. dat het
beter was, het werk te staken.
Hiertegen kwam de heer Van Kol bij voorbaat in
verzet, met het oog op het groote nut van het werk.
Ook hem had het teleurgesteld dat het werk zoo schro-
iiKlitk tegenvalt, doch men vergete niet, dat tegenvallen
Ki al dergelijke groote werken, vooral in Indië, mo-
gelijk is.
De Minister kon op de door den heer Bahlmann
gestelde vragen op dit oogenblik geen rechtstreekser
antwoord geven, omdat de zaak nog in onderzoek is,
Naar aanleiding van de hooge raming heeft de Gouverneur-
Generaal eene commissie benoemd, die in last heeft ter
plaatse zelve een onderzoek in te stellen.
De commissie heeft de opdracht na te gaan:
1». of bij het opmaken van het oorspronkelijk ontwerp
geene technische fouten zijn begaan, waarvoor zij die
dat ontwerp hebben opgemaakt en onderzocht verantwoor-
delijk behooren te worden gesteld ;
2°. of bij hetgeen tot dusver is uitgevoerd met het
noodige overleg en beleid en de vereischte spaarzaamheid
is te werk gegaan ;
3°. of er mogelijkheid bestaat om door het aanbrengen
van rationeele bezuinigingen het eindcijfer van de nieuwe
raming te verminderen.
Van staking van het werk wilde de Minister niet
hooren; zelfs niet van eene gedeeltelijke staking. Hij
wees er op, dat dit een hoogst treurigen indruk zou
maken op de bevolking, die nu reeds zoo vele jaren rekent
op het totstandkomen van het werk , dat 229.000 bouws
bebouwbaar zal maken.
Naar aanleiding van de overgelegde defensieplannen voor
'Mië, drong de heer Verheij er op aan, dat althans
plannen zouden worden vastgesteld en de détails van
werken die hier en daar zullen moeten worden ge-
akt alreeds zouden worden geregeld. Dan kan men ten
ïste thans eene raming maken van kosten , en wellicht
er op eene volgende begrooting wel iets af te zon-
'en zijn om met de zaak een begin te maken.
Dezelfde spreker brak een lans voor de samensmelting
i de officierskaders , waarvan hij de groote voordcelcn
31
in het licht stelde, zonder de nadeelen die er tegenover
staan uit het oog te verliezen. Hij vond hierin steun bij
den heer De Ras, een van de krachtigste voorstanders
der zaak.
De Minister verklaarde, ten aanzien van de defensie,
dat hij, met het oog op den toestand der schatkist, er
op dit o ogen blik niet aan denken kan om sommen te
vragen voor de doode weermiddelen in Indië. Bovendien
was hij voor zich van meening, dat wanneer een niet-
inlandsche vijand onze heerschappij in Indië wil belagen,
de zekerheid dat hij daar tegenover zich zal hebben een
flink veldleger, hem eerder zal weerhouden, dan de
wetenschap, dat op dit of dat punt een zeker aantal
forten liggen, die hij desnoods wel altijd zal weten te
ontgaan, om ons langs een anderen weg te bereiken.
Wat betreft de samensmelting van de officierskorpsen,
dit onderwerp is in tal van brochures en courantenartikelen
behandeld. In de Indische rapporten echter heb ik nooit
veel warmte voor eene dergelijke samensmelting kunnen
ontdekken, merkte de Minister op. Ik blijf voorshands
dan ook van meening, dat het denkbeeld niet zoo ge-
makkelijk is te verwezenlijken, vooral wat de hoogere
rangen aangaat. Voor zooveel de jongere officieren be-
treft zoude het nog gaan, maar of oudere officieren, die
veelal gehuwd en hier aan een zekeren leefregel gewend
zijn, lust zullen gevoelen van tijd tot tijd den Neder-
landschen dienst met den Indischen te verwisselen, durf
ik nog zoo stellig niet aannemen. Het heen- en weer-
trekken van de gehuwde officieren met hun gezin, zou
bovendien ook tot groote kosten en ongerief aanleiding
geven.
Ik acht het daarom beter dat eene nadere aanraking
tusschen beide legers bestaat ongeveer op den voet van
het Koninklijk besluit van Augustus 1871 {Indisch Staats-
blad n°. 176), dat regelen voorschrijft, waarop nu reeds
over en weer kan worden gedetacheerd, bij onderlinge
32
ruiling voor vijf jaar , doch slechts tot een beperkt aantal.
Wellicht is uitbreiding in de toekomst mogelijk, maar in
den eersten tijd zeker niet, omdat men in Indië daarvoor
het personeel mist.
Ten slotte memoreeren wij nog met een enkel woord
hetgeen bij de behandeling van Hoofdstuk I (Wet op de
middelen in Nederland) met betrekking tot de koffie-
veilingen is gezegd. De heer Bah 1 man n, wijzende op
het feit, dat op de laatste veiling van de Ned. Handel-
maatschappij de koffie, getaxeerd op 45 cents, 10 cents
was gedaald, vroeg waarom de Regeering in zulke ge-
vallen niet het voorbeeld van particulieren volgde en den
voorraad van de markt nam? Hij herinnerde daarbij aan
hetgeen minister Keuchenius indertijd heeft gedaan. Wel
heeft die maatregel toen veel ontzetting en beroering in
den koffichoek teweeggebracht, maar de heer Keuchenius
heeft daardoor tonnen gouds, sommigen beweren zelfs
millioenen, voor de schatkist bespaard.
Ik zou denken dat om een voorbeeld te kunnen volgen,
dat voorbeeld eerst moet gegeven zijn, antwoordde de
Minister. En dat is hier niet het geval geweest. Wat de
particulieren hebben gedaan is een gevolg geweest van
de koffieveiling, maar niet daaraan voorafgegaan. Ik wil
er op wijzen, dat particuliere koffie tegelijk met die van
de Regeering in de veiling is verkocht en niet opge-
houden.
Nu is het voor de Regeering moeilijk eene limite te
stellen. Bij eene rijzende markt kan dit gelukken , maar het
kan ook tegenvallen; dat weet men van te voren niet.
Bij eene rijzende markt heelt men de meeste kans op
slagen. Bij eene dalende markt eene dergelijke speculatie
te wagen, is voor eene Regeering nog al gewaagd. In 1869
werd ook opgehouden voor 38 cent, omdat de raming
toen was 40 cent. In het najaar bracht die opgehouden
koffie toen op 311/* k 32 cent. Toen werd dus oneindig
grooter verlies geleden, dan bij het ophouden in 1889 bij
33
eene rijzende markt door Minister Keuchenius voordeel
werd behaald.
Evenwel wat de heer Keuchenius deed in 1889 en reeds,
blijkens zijne mededeelingen toen , limites werden gesteld
door mijne voorgangers — in 1874 door den heer Fransen
van de Putte, in 1875 door den heer Van Goltstein en
in 1878 door den heer Van Bosse — kan dit ook plicht
zijn voor volgende Regeeringen. De Regeering behoudt
zich altijd het recht voor , om voor de veiling te handelen
zooals 's lands belang naar hare meening zal medebrengen.
De verschillende wetsontwerpen tot vaststelling der
begrooting van Ned.-Indië voor 1898 werden zonder hoof-
delijke stemming aangenomen, evenzoo het wetsontwerp
tot verhooging der begrooting van uitgaven van Ned.-
Indië voor het dienstjaar 1898, ten behoeve van de in-
voering van de opiumregie op Java en M adura , alsmede
op Lombok.
De Tweede Kamer nam voorts in hare vergadering van
23 December de wetsontwerpen aan: 1°. tot verhooging
van het maximum bedrag der in Nederlandsch-Indië uit
te geven koperen pasmunt; 2°. tot wijziging van art. 6
der wet tot vaststelling der tarieven van in-, uit- en
doorvoer in Nederlandsch-Indië en wijziging en aanvul-
ling van Hoofdstuk II der uitgaven van de Indische be-
grooting voor 1898; 3°. tot afschaffing van het uitvoer-
recht van suiker in Nederlandsch-Indië; 4°. tot wijziging
en verhooging der begrooting van Nederlandsch-Indië voor
1896; 5*. tot voorziening in het Indisch kas-tekort over 1898.
De Eerste Kamer maakte het , als naar gewoonte , met
de behandeling der Indische begrooting kort, en veel
belangrijks leverden de gehouden discussies ditmaal niet
op. Alleen zij geconstateerd , dat de Minister bij de leden
een zeer welwillend onthaal vond, met name ook bijden
3
34
heer Fransen van de Putte. De begrooting ging er
met vlag en wimpel door.
Wat Nieuw- Giunea betreft, opperden enkele sprekers
bedenkingen, met name de heeren van Asch van Wijck
en Van Weideren Rengers. Laatstgenoemde vooral
verklaarde er zich vrij sterk tegen. Hij vond het wèl
zoo verstandig als wij ons hielden aan de passieve ge-
dragslijn, die wij tot dusver tegenover genoemd gewest
hebben gevolgd. Er was niet de minste reden om te
duchten, dat ons prestige daaronder zou lijden.
De heer Van Alphen verklaarde , dat hij aanvan-
kelijk minder ingenomen met de zaak was geweest, uit
vrees voor nieuwe verwikkelingen, terwijl wij reeds zoo
véél op de horens hebben in onze uitgebreide koloniën.
Wat de Minister echter in de andere Kamer omtrent het
plan had gezegd, had hem volkomen gerustgesteld. Eene
verklaring , voor welke de Minister zich natuurlijk dank-
baar betoonde.
De heer Fransen van de Putte vond de zaak
alleen maar onvoldoende geïnstrueerd. Gevaar zag hij er
niet in.
De Minister volhardde bij zijne optimistische be-
schouwing, dat het plan eigenlijk niets om het lijf heeft.
De strjjd der natiën op handelsgebied.
Eene zeer belangrijke voordracht werd den 23sten
December jl. door den heer C. Roozenraad uit Londen
gehouden voor de leden der Vrijzinnige Kiesvereeniging
Vooruitgang, district II te Amsterdam, over bovenstaand
onderwerp.
Op het laatste diner der Kamer van Koophandel te
Birmingham, aldus ving de heer Roozenraad aan, zeide
de heer Chamberlain , staatssecretaris van het departement
van Koloniën :
„Alle ministeriën werken in het belang van den handel.
Die van Buitenlandsche Zaken en van Koloniën zijn
hoofdzakelijk bezig nieuwe markten te vinden , en oude
te behouden. De departementen van Oorlog en Marine
bereiden steeds voor wat voor de verdediging dezer
markten en voor de bescherming van onzen handel
gedaan kan worden. Die van Landbouw en Handel zijn
geheel gewijd aan de belangen dezer beide groote
takken van bedrijf. Zelfs het departement van Onder-
wijs grondt zijn aanvraag om geld op de noodzakelijk-
heid om ons volk in staat te stellen de commercieele
concurrentie met anderen vol te houden. Daarom is het
niet te veel gezegd, als ik beweer, dat de handel de
grootste aller politieke belangen is, en dat het meest
36
de goedkeuring der natie verdient die Regeering welke
alles doet om onzen handel te doen toenemen en op
vasten grondslag te plaatsen."
Inderdaad, zeide spr., gewichtige woorden, niet alleen
omdat zij opnieuw bewijzen, welke voorname plaats de
handel in de oogen der Regeering in Engeland inneemt,
hoe zeer zij doordrongen is van den plicht die op haar
rust om harerzijds, tot de verlevendiging daarvan rtiet
alle krachten mede te werken , maar ook omdat zij werden
uitgesproken op een oogenblik dat de strijd der natiën op
handelsgebied scherper is dan ooit, dat meer dan een
land er naar streeft , een zoo groot mogelijk aandeel aan
den wereldhandel te nemen.
Spr. trad nu in eene breede geschiedkundige beschou-
wing over het streven der natiën naar commercieele
suprematie. Op de Phoeniciërs volgden de Carthagers,
de Grieken en de Romeinen; in de middeleeuwen werd
de Middellandsche Zee het centrum van den wereld-
handel. Marseille, Genua, Pisa, en vooral Venetië, be-
reikten het toppunt van commercieelen bloei, totdat de
wereldhandel zich opnieuw verplaatste, en niet meer de
Middellandsche Zee maar de Atlantische Oceaan het mid-
delpunt werd van den grooten internationalen handel , en
het schiereiland der Pyreneën al meer op den voorgrond
trad. Ook aan de wereldheerschappij van het trotsche
Castillië evenwel kwam een einde, door den overmoed
en het arbitraire optreden zijner Regeering, door het
miskennen van de principes eener gezonde financieele
en koloniale politiek; het werd verdrongen door de
Nederlanden , waar men , wars van de protectionnistischc
handelspolitiek, tot hiertoe steeds door andere natiën
gevolgd , alle tollen , alle belemmeringen ophief die de
ontwikkeling van handel en nijverheid konden tegenhou-
den. Op de Hollandsche markten konden toen de natiën
der wereld te zamen komen om onder elkander hunne
in- en verkoopen te bewerkstelligen; Amsterdam was
37
de voornaamste handelsplaats der wereld geworden. Op
zijne beurt werd Holland verdrongen door Engeland,
welks commercieel overwicht na de oorlogen tegen
Napoleon meer en meer op den voorgrond trad. Toen
toch slaagde het er in zijne financiën op hechter basis te
plaatsen, zijn muntstelsel te hervormen. In 1816 voerde
het officieel den gouden standaard in, en wanneer ook
afwijking van de principes eener gezonde financieele
politiek de Engelsche Bank noodzaakte drie malen hare
speciebetalingen te staken, toen het aan Robert Peel ge-
lukt was door wettelijke voorschriften de directie der
Bank tot eene meer voorzichtige gedragslijn te dwingen,
en de Bankacte van 1844 de basis was geworden waarop
het geheele Engelsche geldwezen rust, was Engeland de
goud- en geldmarkt der wereld geworden, het Clearing-
house van den internationalen handel, was zijn commer-
cieel prestige en zijn politieke invloed, onafscheidelijk
aan elkaar verbonden, steeds stijgende, en marcheerde
het aan de spits der handeldrijvende natiën. De groote
vlucht die handel en nijverheid namen , leidde herhaaldelijk
tot „overtrading" en scherpe handelscrises , maar de
lessen van 1847, 1857 en 1866 hebben heilzaam gewerkt.
Sedert 1866, niettegenstaande vele stormen, is de Bank-
acte niet meer behoeven ingetrokken te worden, blijft de
Engelsche Bank de eerste en voornaamste bankinstelling
der wereld, Londen het centrum van den wereldhandel.
De verschillende omstandigheden welke hiertoe hebben
bijgedragen , werden door spr. nagegaan. De voornaamste
was het overgaan tot den vrijen handel. Vrijhandel was
de handelspolitiek van het groote Britsche volk gewor-
den, vrijhandel de basis waarop dat machtige Rijk tot
rijkdom en welvaart zoude geraken, en de namen van
Huskisson, Cobden, John Bright, Villiers en Peel staan
met gulden letteren geschreven in de geschiedenis van
Groot-Brittannië , als die der mannen door wier vader-
landslievende pogingen de zege werd behaald op begrippen ,
38
zoo geheel strijdende met de belangen eener commer-
cieele natie.
Hoe , op Engeland's voorbeeld , de vrijhandelsbeginselen
ingang vonden op het vasteland, werd nu door spr. be-
handeld. Langzamerhand werd Europa met een net van
handelsverdragen omspannen, alle gematigde tarieven en
de clausule der meest begunstigde natie tot grondslag
hebbende ; het Kanaal van Suez maakte in 1869 den weg
naar Indië en het verre Oosten aanmerkelijk korter. De
voordeelen der zegenrijke handelspolitiek werden echter
herhaaldelijk geneutraliseerd door de gebeurtenissen op
politiek gebied. Opnieuw moest in sommige landen de
strijd op handelsgebicd plaats maken voor bloedigen
strijd , voortspruitende uit de zucht van Napoleon III om
in Europa den boventoon te voeren, en eerst na den
vrede tusschen Duitschland en Frankrijk kon de handels-
strijd opnieuw algemeen worden. Maar toen natuurlijk
onder gansch andere omstandigheden, beheerscht door
de vorming van het Duitsche Rijk. Voor Bismarck was
hoofddoel: aan Duitschland een grooter gedeelte vanden
wereldhandel te verzekeren. Vandaar de invoering van
den gouden standaard; het bevorderen van de oprichting
van Duitsche banken in den vreemde, speciaal in over-
zeesche gewesten, om aldus de Duitsche Reichsmark,
het Duitsche accept overal bekend te doen worden, en
aan Duitsche banken de commissie, de rente, en de
winst, voortspruitende uit wisselopera tien , te verzekeren ,
tot hiertoe aan Engelsche banken betaald. Vandaar een
goed georganiseerd consulaatwezen ; subsidiën aan stoom-
en scheepvaartlijnen naar alle punten van de globe.
Vandaar ook aanvankelijk, Bismarck optredend als
„ freetrader."
Onder Bismarck werd Berlijn het centrum der financi-
cele wereld. Men ging echter te ver in Duitschland. De
Gründer-periode leidde op bijna elk gebied tot overpro-
ductie en „overtrading," en, na scherpe daling der prijzen,
39
volgde de crisis. Nu zag men naar kunstmiddelen om.
De industrie, die in Duitschland steeds protectie voor*
staat, verlangde invoerrechten — niet zoozeer om zich
tegen de buitenlandsche concurrentie te weren, want
reeds nam Duitschland op industrieel gebied eene voor-
name plaats in, maar als een middel om hoogere prijzen
te kunnen bedingen. En toen Amerika en Rusland met
hun graan Duitschland gingen overstelpen, toen de indu-
strie en de landbouw gezamenlijk op bescherming begon-
nen aan te dringen, moest Bismarck toegeven. In 1879
kwam het eerste protectionnistische tarief in werking , dat
de invoer van buitenlandsch ijzer, hout en graan be-
zwaarde en toen traden Hamburg (1881) en Bremen (1884) ,
tot hiertoe vrijhavens, toe tot den Duitschen Zollverein.
Spoedig bleek ook hier, dat telkens nieuwe verhooging
van tarieven niet kon uitblijven. In 1883 verdere ver-
hooging der graanrechten , en in 1887 alweer eene ver-
hooging, terwijl voor de industrie tusschen 1881 en 1883
reeds herhaalde verhoogingen hadden plaats gehad.
Uit de protectionnistische politiek volgden ook nu be-
lemmering van den internationalen handel, represailles
van de zijde van andere natiën, een tarievenoorlog met
Rusland. De verhouding tusschen dat Rijk en Duitschland
werd gaandeweg minder vriendschappelijk. Duitschland
wilde Rusland door een financieelen oorlog verlammen.
De bekende feiten, waartoe dit geleid heeft, werdendoor
spr. nagegaan. Het voornaamste was het besluit van 10
November 1887 , waarbij de Duitsche Rijksbank verklaarde
verder niet meer de Russische fondsen, driejaren te voren
door eene andere staatsinstelling (de Seehandlung) als zoo
geschikt voor geldbelegging aanbevolen, te zullen belee-
nen. Intusschen zelfs dit besluit was niet in staat het
crediet van het Moscovitische Rijk afbreuk te doen. In-
tegendeel , van dat oogenblik kwam er eene aanhoudende
verbetering in de noteering der Russische fondsen. Zoodra
de financieele krijg in Berlijn begonnen was, had de
40
Russische Regeering te Parijs de noodige stappen gedaan
om daar de Regeering en de haute banque (steeds hand
aan hand gaande), te overtuigen niet alleen van de
soliditeit der Russische financiën, maar ook van dewen-
schelijkheid van een bondgenootschap , dat meer dan ooit
reden van bestaan had sedert Duitschland , Oostenrijk en
Italië het Drievoudig Verbond hadden gesloten.
Deze démarche der Russische Regeering ontmoette te
Parijs een allergunstigst onthaal. De Fransche haute banque
zag, om redenen die spr. nader ontwikkelde, talrijke
voordeden in eene innigere verhouding tot Rusland. Wel-
dra volgde de gewone couranten-oorlog tusschen Frankrijk
en Italië , en daarna de tarieven-oorlog. En het was weder
het protectionnisme , dat Frankrijk en Italië van elkander
verwijderde. Den 15en December 1886 nam de Italiaansche
regeering het initiatief tot het opzeggen van het handels-
tractaat. Toen kwam het officieele bezoek vanCrispiaan
Bismarck op Friedrichsruh. Een ware financieele oorlog
brak uit, die aan Italië's crediet gevoelige slagen toebracht.
De Berlijnsche markt nam vele millioenen Italiaansche
staatsrente op, maar op den duur bleek Duitschland niet
bij machte aan Italië dezelfde financieele hulp te verlee-
nen, welke het vroeger steeds zoo ruimschoots van
Frankrijk ondervonden had. De kracht der Fransche
markt bleek opnieuw door het opnemen van alle door
Berlijn aangeboden Russische fondsen, door het plaatsen
in Frankrijk van verdere Russische leeningen en indu-
strieele ondernemingen. Die interventie der Fransche
haute banque en van het Fransche publiek heeft er veel
toe bijgedragen om het Rusland mogelijk te maken zijne
financiën en zijn muntsysteem op gezonde basis te plaat-
sen. Zoö is uit de invoering van het protectionnisme in
Duitschland de tarieven-oorlog , daarna de financieele oor-
log met Rusland voortgesproten , die gevoerd heeft tot de
financieele en politieke alliantie tusschen Rusland en Frank-
rijk , tot den tarievenoorlog en daarna tot den financieelen
41
strijd tusschen Frankrijk en Italië. En het bondgenoot-
schap tusschen Rusland en Frankrijk heeft weer aanleiding
gegeven dat beide landen, en vooral het groote Moscovi-
tische Kijk, in het verre Oosten eene belangrijke rol
spelen en aan Engeland's invloed in China trachten af-
breuk te doen.
Met het protectionnisme ging het toenemen van het
socialisme hand aan hand. Vooral in Duitschland trad de
sociaal-democratische partij al stouter en stouter op, en
ondanks de maatregelen die er werden genomen om het
welzijn van den arbeider te verhoogen en zijn lot te
verzachten, werd de toestand meer en meer gespannen.
Eindelijk komt Bismarck ten val. Zijn werk wordt voort-
gezet door Caprivi , maar met toepassing eener veel gema-
tigder handelspolitiek. Het politieke bondgenootschap met
Oostenrijk en Italië maakt het mogelijk het commercieel
bondgenootschap met die landen te sluiten. In 1891 komt
een handelsverdrag met verlaagde tarieven tusschen
Duitschland en Oostenrijk tot stand; 1 Februari 1892
volgt niet alleen dat met Italië, maar ook met Zwitser-
land en België, terwijl 1 Januari 1894 een handels- en
scheepvaartverdrag met Rumenië wordt gesloten. Die
handelsverdragen toonen dat er een eind gekomen is aan
de tot hiertoe door Duitschland geyolgde scherpe protec-
tionistische handelspolitiek, dat meer gematigde ideeën
de overhand genomen hebben , en , voor een tijdperk van
1 2 jaren afgesloten , geven zij den handel een zekeren
waarborg dat vooreerst geene verandering van tarieven
zal plaats vinden.
Ook met den tegenstander Rusland gelukt het Duitsch-
land den 8en Maart 1894 een handelsverdrag te teekenen,
waarbij niet alleen een einde gemaakt wordt aan den
tarie venoorlog, maar ook het besluit der Duitsche Rijks-
bank van 10 November 1887 wordt ingetrokken* De gema-
tigde handelspolitiek maakt goed wat het protectionnisme
bedorven heeft , de vriendschappelijke verhouding tusschen
42
de twee grootc Rijken van het Noorden wordt hersteld,
en Berlijn neemt opnieuw een levendig aandeel aan de
groote Russische financieele operatiën, die met de af-
schaffing van den gedwongen koers in dat land in verband
staan.
Meer en meer doen zich de gunstige resultaten der
door Duitschland nu toegepaste gematigde handelspolitiek
gevoelen, breiden zich zijne zaken en verbindingen naar
alle richtingen uit, blijkt het dat op industrieel gebied
het eene macht van beteekenis geworden is, dat het op
chemisch en electrisch terrein steeds nieuwe lauweren
plukt. En terwijl Duitsche banken in Argentinië, Chili,
Brazilië, China en Azië ten gunste van Duitschland's
handel in den vreemde met succes arbeiden en in be-
vredigende dividenden de belooning vinden harer energieke
pogingen ; terwijl de Duitsche haute banque met bevriende
huizen in Oostenrijk en Zwitserland onmidddellijk na de
hevige crisis, die Italië in 1893 teisterde en waarbij 44
banken haar betalingen staakten, twee bankinstellingen
in Milaan en Genua opricht , die beide gewichtige diensten
aan Italië's handel en nijverheid bewijzen, trachten Duit-
sche reizigers , met taal- en zaakkennis toegerust, overal
nieuwe débouchés voor Duitsche artikelen te scheppen;
wordt Hamburg door talrijke stoomvaartlijnen in ver-
binding met alle deelen der aarde de voornaamste haven
van het vasteland. Maar ook de industrie neemt eene
groote vlucht. Rusland opent haar een uitgebreid veld
voor haar ondernemingsgeest; zij is bezig Turkije met
een net van spoorwegen te overdekken , en in het leveren
van 70 millioen mark spoorwcgmatcrieel aan de Pruisische
Regeering en in de constructie van 8000 kilometers locaal-
spoorwegen, gevoegd bij belangrijke orders voor Chili
en andere overzeesche gewesten, op electrisch gebied,
vindt zij volop arbeid. Zoo vertoonen de havens en
fabrieken in Duitschland een beeld van groote, rustelooze
werkzaamheid, gaan haute banque, handel en nijverheid
43
samen om Duitschland een belangrijk aandeel aan den
wereldhandel te verzekeren.
Maar die kolossale ontwikkeling van handel en nijver-
heid , die groote vooruitgang op elk gebied, en vooral de
beteekenis die de Berlijnsche beurs als internationale
markt verkregen heeft, zijn een doorn in het oog der
agrarische partij, en deze weet eene wet op het beurs-
wezen er door te krijgen , die de zaken op tijd bemoeilijkt,
ja voor sommige waarden onmogelijk maakt; die de
Duitsche graanmarkt desorganiseert. Waar in Engeland
de handel beschouwd wordt als de grootste aller politieke
belangen, tracht de reactionnaire partij in Duitschland de
hooge vlucht, die beurswezen, handel en nijverheid ge-
nomen hebben , zooveel mogelijk te kortwieken. Maar de
agrariërs hebben buiten den waard gerekend, want vast
aaneengesloten treden beurs en handel als één man op om
zich tegen eene dergelijke kortzichtige politiek te ver-
zetten. De cijfers geven het welsprekendst bewijs van
Duitschland's krachtig optreden: van 1872 tot 1897 heeft
zich Duitschland's handel met 60 °/o vermeerderd; van
1881 tot 1897 met 30 °/0. Het hoofdaandeel daarvan valt
op den handel ter zee, die circa 65 °/o van den totalen
handel uitmaakt. De invoer, in 1881 M. 2961 millioen,
bedroeg voor 1896 M. 4558 millioen, de uitvoer in 1896
M. 3754 millioen, tegen M. 2974 millioen in 1881. Duitsch-
land komt met zijne handelsomzetten onmiddellijk na
Engeland , is de tweede handelsnatie der wereld , een der
voornaamste concurrenten van Engeland geworden.
Naast Duitschland staat nu Rusland, dat in den aan dat
land eigen vorm, voortdurend Engcland's belangen be-
dreigt, zijn commercieel en politiek prestige aanhoudend
tracht afbreuk te doen. Waar Duitschland met zijne steeds
toenemende bevolking (die van 42 millioen op 1 December
1875, in 1897 tot 53 V2 millioen inwoners gestegen is)
steeds meer en meer zijne zonen naar alle deelen van
den aardbol zendt als kantoorbedienden, handelsreizigers,
44
technische beambten en ingenieurs ; waar het tracht overal
nieuwe dóbouchós te scheppen en den handel tusschen het
moederland en de overzeesche gewesten te bevorderen,
volgt Rusland eene eenigszins andere wijze van werken,
is het om zoo te zeggen Engeland's concurrent in het
groot, tracht het overal, maar vooral in het verre Oosten ,
eene domineerende positie in te nemen en den Engelschen
invloed afbreuk te doen.
Want dok Rusland, misschien meer nog dan Duitsch-
land, heeft in de laatste jaren reusachtige vorderingen
gemaakt. Getrouw aan het gezegde van Nicolaas I : „Rus-
land heeft geene grenzen" breidt het zich in Centraal
Azië voortdurend uit; door eenvoudige onderhandelingen
ontvangt het van het Hemelsche Rijk nu deze, dan gene
concessie. Vandaar de aanleg van den Siberischen spoor-
weg , waarvan de opening op 1 Juli 1904 is vastgesteld ,
en die het mogelijk zal maken de route Londen-Berlijn-
Warschau-Wladiwostok in ongeveer 10 dagen af te leggen,
en dus het vervoer van passagiers en goederen naar China
en Japan aanmerkelijk te bekorten. Tevens zal deze lijn
op den internationalen handel grooten invloed oefenen,
en o. a. eene belangrijke wijziging brengen in de passa-
giersgelden en vrachten naar het verre Oosten. Na Rus-
land schijnt Duitschland het meest van de nieuwe lijn te
zullen profiteeren.
Tegelijkertijd tracht de Russische Regeering steeds den
handel tusschen Rusland en Perzië , Turkestan , China en
Japan te verlevendigen. Vooral helder echter komen de
energie der Russische Regeering en het doorzicht harer
staatslieden uit na den oorlog tusschen Japan en China.
Begrijpende welke voordeden voor haar kunnen voort-
spruiten uit de veranderde toestanden in het verre
Oosten, begint Rusland met China in staat te stellen
dadelijk een gedeelte der door het Hemelsche Rijk aan
Japan te vergoeden oorlogsschatting te betalen, garandeert
daartoe eene 4 pets. Chincesche leening van 400 millioen
45
francs, welke met zulk eene garantie in Frankrijk grif
plaatsing vindt, het China mogelijk maakt van Japan de
onmiddellijke ontruiming van eenige als onderpand voor
de te betalen oorlogsschatting bezette provinciën te ver-
langen, en door 'een en ander de vriendschappelijke
relatiën tusschen Rusland en China ten zeerste versterkt.
Ook Bismarck's beleid, om in het belang van den Duit-
schen handel overal Duitsche banken op te richten, is
aan de Russische Regeering niet ontgaan, en terwijl zij
de oprichting aanmoedigt van kantoren der Russische
banken te Londen , Parijs , Genua , Rotterdam en Salonika,
ter bevordering der Russische belangen en ontwikkeling
van den Russischen graanhandel, schept zij, met het oog
op de te verwachten commercieele hervorming van China,
met medewerking der Fransche haute banque de Russisch-
Chineesche Bank met een kapitaal van 6 millioen roebel,
met hoofdkantoor te Shanghai en vertakkingen in die
deelen der wereld waar de Russisch-Chineesche industri-
eele en commercieele belangen dit zullen noodig maken.
Onmiddellijk na hare oprichting verkrijgt de nieuwe Bank
van de Chineesche Regeering de concessie voor den aanleg
en de exploitatie van den Wester Chineeschen spoorweg,
welke aanleg 28 Augustus begonnen is, en die aan den
Stberischen spoorweg zijne aansluiting vinden zal. Ook
andere spoorweglijnen zijn in China in voorbereiding,
aan de Kuropeesche industrie en haute banque nieuwe
gelegenheden openende om hunne operatiën uit te breiden.
Zoo schijnt zich langzaam het gezegde van Li-Hung-Chang
te verwezenlijken, dat China binnen 50 jaren met een
net van spoorwegen zal zijn overdekt; zoo schijnt China
toch sneller voor meer ontwikkeling rijp te zijn dan men
na de ontmoedigende verslagen van enkele consuls had
mogen verwachten. Mijns inziens — zeide spreker —
zal de hervorming van China des te rasscher vorderingen
maken naarmate het Hemelsche Rijk, welks financieelc
positie eenigszins geleden heeft door den oorlog met
46
Japan en de te betalen oorlogsschatting , meer dan vroeger
aan de Europeesche geldmarkt zal hebben te appelleeren ,
waardoor het Europa mogelijk zal zijn , als tegenwaarde
voor de te verleenen financieele hulp , telkenmale op een
liberaler optreden der Chineesche Regeering , op de ophef-
fing van alles wat den internationalen handel met China
belemmert aan te dringen.
Gelijk overal, is het Engeland, dat tot hiertoe het
leeuwendeel heeft aan den handel in China. Van de 672
in China gevestigde handelshuizen zijn 363 Engclsche,
99 Duitsche, 40 Amerikaansche en 14 Russische, maar
volgens de laatste berichten is het aantal der vreeihde
huizen die zich in China vestigen steeds toenemende , en
de strijd der natiën op handelsgebied schijnt vooral in
China steeds grootere verhoudingen aan te nemen. Wat
verder geloovcn doet dat China de noodzakelijkheid be-
grijpt om tot hervormingen over te gaan, is het besluit
tot oprichting eener Chineesche Staatsbank met een kapi-
taal van 5 millioen taëls, met hoofdkantoor te Shanghai
en vertakkingen in alle tractaathavens , hoofdsteden der
provincies en hoofdsteden van Europa en Amerika. In
^jj China zal de Bank „ the Imperial Chinese Bank of Inter-
national Commerce" genoemd worden, maar in Europa en
Amerika zal zij eenvoudig den titel van „ Imperial Bank
of China" dragen. Het kapitaal der Bank schijnt tamelijk
klein voor zulk een uitgebreid arbeidsveld, en men zal
goed doen verdere berichten af te wachten , alvorens een
oordeel te vellen. Tegelijk met het besluit tot oprichting
dezer bankinstelling komt het bericht van de ophanden
zijnde vorming eener algemecne handelskamer te Shang-
hai, in welker bestuur vertegenwoordigers van den handel ,
de nijverheid enz. zitting zullen nemen.
Maar terwijl China dus geroepen schijnt een belang-
rijken invloed te oefenen op het internationale handels-
verkeer, en een ruim arbeidsveld belooft te worden voor
de Europeesche industrie, is ook op Japan de aandacht
47
van Europa gevestigd. Ook Japan treedt meer en meer
op den voorgrond. Financieel veel sterker dan China,
schijnt het niet alleen een onafhankelijk standpunt te
willen innemen, maar zelfs gaandeweg alle vreemden te
willen verdringen; tracht het zich op elk gebied van
vreemden invloed vrij te maken. Zeker is het, dat de
handel in Japan sedert 25 jaren eene groote vlucht ge-
nomen heeft en de uitvoer in 1896 niet minder dan 171 8/4
millioen yen bedroeg. Meer en meer ontwikkelen zich de
handel som zetten van het ondernemende en ontwikkelde
volk, dat, 1 October 1897 tot den gouden standaard over-
gegaan, zich, wanneer de operatie in haar geheel gelukt ,
met zijne valuta op gelijke lijn gesteld zal hebben met
zijn grooten concurrent in het verre Oosten, Engeland,
en dus den handel zekerheid zal gegeven hebben tegen
te groote variatiën in den wisselkoers. Japan werkt vol-
gens een bepaald programma. Na zich eerst door de toe-
passing der in het Westen gevolgde administratieve en
militaire organisatie sterk gemaakt te hebben, weert
Japan onverbiddelijk alle vreemden die door hunne ta-
lenten en ervaring daartoe hebben medegewerkt, doet
daarna zijne vitaliteit en superioriteit uitkomen door zijn
zwakken mededinger China op zijde te stellen, plaatst
met de ontvangen oorlogsschatting zijne financiën en zijn
muntsysteem op gezonde basis, versterkt zijne marine,
sluit handelstractaten met Amerika en de voornaamste
landen van Europa , schept zelfs eene kolonie : Formosa ,
en doet nu al het mogelijke om handel en industrie te
doen bloeien. In 1895 bestonden in Japan 580 maatschap-
pijen, met een kapitaal van 40 millioen yen, en sedert
is dat aantal met 20 pet. toegenomen. Zijne lucifers vinden
op de Oostersche markten flinke afnemers, verdringen
zelfs in sommige streken de Engelsche lucifers, terwijl
Japansche parapluies, glaswerken en katoenen goede-
ren reeds tot de meest gezochte artikelen behooren en
de uitvoer daarvan zich meer en meer uitbreidt.
48
Voor den aanleg van spoorwegen is Japan nog grooten-
deels van het buitenland afhankelijk. Amerika, dat een
zoo groot aandeel neemt aan den handel met Japan,
slaagde er in, Engeland op dit gebied meer dan eens de
loef af te steken, maar ook de Britten geven den strijd
niet op ; nog dezer dagen wisten zij voor hunne fabrieken
belangrijke contracten voor locomotieven en rails af te
sluiten. Amerika is en blijft echter in die streken voor
Engeland een gevaarlijke concurrent, en de Yokohama
Specie-bank, in 1880 opgericht met een kapitaal van
12 millioen yen, waarvan 9 millioen gestort, heeft met
het oog op de steeds grootere handelsomzetten tusschen
Japan en de Vereenigde Staten, vertakkingen opgericht
te New- York en San-Francisco. Ook te Londen, Lyon,
Bombay, Shanghai en Hongkong bestaan agentschappen
der Bank , wier zaken zich steeds uitbreiden en die , aan
de traditie getrouw, slechts Japanners als aandeelhouders
toelaat.
Op scheepvaartgebied speelt Engeland in Japan nog
altijd de voornaamste rol, maar ook in die streken zit
Duitschland niet stil. In 1891 vertoonden zich in de Japan-
sche wateren 467 Engelsche en 233 Duitsche schepen,
tegen einde 1896 1018 Engelsche en 323 Duitsche schepen.
Ook Noorwegen neemt op dit gebied eene belangrijke
plaats in. Van 75 schepen in 1891 zien wij zijn aantal tot
319 stijgen, terwijl Rusland van 36 tot 92 is gestegen.
Alle die landen hebben dus hunne zaken met Japan
uitgebreid, waar Frankrijk in die wateren van den 5en
tot den 7en rang is afgedaald. Gedurende 1896 liep zelfs
geen enkel Fransch schip de Japansche havens binnen
en werd de Fransche vlag nog alleen vertoond door de
Messageries Maritimes, die met haar veertiendaagschen
dienst de concurrentie tracht vol te houden met de Engel-
sche P. & O. Steam Navigation Company, de Indische
Tola & IndoChina linie, de onder Amerikaanschc vlag
varende 3 groote lijnen (Canadian Pacific Railway Co.,
49
Southern Pacific en Oriental & Occidental Stcamship
Navigation Co.) en de Duitsche Dampfschiffrederei en
Norddeutsche Lloyd. De handel met Japan geeft dus aan-
leiding tot een belangrijk scheepvaartverkeer, en het kan
onder die omstandigheden niet verwonderen, dat Japan
zelf er naar streeft om aan de vreemde schepen de
vrachten te betwisten voor de naar en uit Japan te ver-
voeren goederen.
Met de concurrentie der overzeesche landen zal Europa
inderdaad meer en meer rekening hebben te houden. Voor
het oogenblik echter zijn er nog tal van overzeesche
landen, die, in ruil voor hunne producten, nog altijd
flinke afnemers van Europeesche artikelen blijven, die
op electrisch en ander gebied nog steeds van Europa
afhangen. Dat werd terecht dezer dagen in het licht ge-
steld in Oostenrijk zelf, waar eene vergadering van
industrieelen de middelen besprak om aan den strijd der
natiën op handelsgebied een grooter aandeel te nemen,
om aldus den achteruitgang tegen te gaan van de nationale
industrie, welke zich levendig afspiegelt in de Oosten-
rijkschc handelsbalans en in den gang der wisselkoersen.
De treurige toestand waarin daar de binnenlandsche
politiek verkeert en de slechte handelsbalans zijn de
redenen waarom, niettegenstaande het benoodigde goud
niet ontbreekt, van eene hervatting der speciebetalingen
voorloopig geen sprake kan zijn , en zoolang die hervat-
ting onmogelijk blijft, zal Oostenrijk het beeld vertooneo
van een land dat met millioenen gouds in de kelders
der Bank, nog altijd gebukt gaat onder de euvelen eener
papier-circulatie.
En ook Italië heeft nog altijd met groote schommelin-
gen van den wisselkoers rekening te houden. Daar heerscht
nog altijd de gedwongen koers. Intusschen hebben de
handel en nijverheid er zich op krachtige wijze ontwik-
keld. De bedrijvigheid in Milaan , Turijn enz. op industrieel
gebied , de gunstige resultaten door verschillende fabrieken
4
50
verkregen, de overwinning door verscheidene onderne-
mingen op buitcnlandsche concurrenten behaald, doen
verwachten , dat het Noorden van Italië , het meest arbeid-
zame gedeelte van het land , meer en meer eene waardige
plaats op industrieel gebied zal innemen. Ook op scheep-
vaartgebied heeft Italië groote vorderingen gemaakt. Genua
heeft Marseille overschaduwd en door den aanleg van
nieuwe havenwerken alles voorbereid om flink deel te
nemen aan de grootere levendigheid op handelsgebied die
ontegenzeggelijk voor haar zal voortspruiten uit den op-
handen zijnden bouw van de Simplon-tunnel. Trouwens,
van bijna geheel Italië luiden de laatste berichten opwek-
kender. Niettegenstaande ministerieele crises en van tijd
tot tijd onstuimige parlementszittingen , vertoont Italië
het beeld eener steeds toenemende, arbeidzame, spaar-
zame bevolking, wier deposito's bij de banken en spaar-
kassen steeds toenemen, wier handelsomzetten voor de
eerste negen maanden van dit jaar 55Vi millioen lire
meer bedragen dan in 1896, die er ijverig naar streeft
om hare débouchés uit te breiden en die, krachtdadig
ondersteund door de Italiaansche Kamers in het buiten-
land, er meer en meer in slaagt overal afzet te vinden
voor hare producten en artikelen. Maar zijn de uitkom-
sten door Italië op handels- en scheepvaartgebied ver-
kregen alleszins bevredigend te noemen, het afsluiten
van een handelsverdrag tusschen Italië en Frankrijk blijft
nog steeds op groote bezwaren stuiten. Het tot stand
komen daarvan is alleen mogelijk wanneer wederzijds
belangrijke concessiën gedaan worden, waartoe noch het
protectionnistisch gezinde Ministerie en Parlement in
Frankrijk, noch de industrieele partij in het Noorden
van Italië voorloopig bereid schijnen.
Intusschen schijnt Rusland ook te trachten Italië voor
zich te winnen en aldus ook aan de Middellandsche Zee
den Engelschen invloed afbreuk te doen. De benoeming
te Rome tot ambassadeur van een der kundigste, zoo
51
niet de kundigste aller Russische diplomaten, geeft aan-
leiding te vermoeden, dat niet alleen het sluiten vaneen
handelsverdrag tusschen Rusland en Italië, de ware op-
dracht aan den nieuwen ambassadeur is, maar dat aan
de Tiber quaestiën van groot belang te behandelen zijn,
met zich brengende het versterken der reeds meer vriend-
schappelijke relatiën tusschen de beide zusternatiën Frank-
rijk en Italië, en het spreekt van zelf dat de afsluiting van
een handelsverdrag tusschen beide laatsten er niet weinig
toe zoude bijbrengen om dat doel te bereiken.
In Frankrijk zelf neemt de aandrang tot eene meer ge-
matigde handelspolitiek toe. De verslagen der Kamer van
koophandel van de twee voornaamste Fransche havens
(H&vre en Marseille) bewijzen dit. Er kan echter van het
toepassen eener meer gematigde handelspolitiek geen
sprake zijn zoolang men in hooge invoerrechten een
middel meent gevonden te hebben tot stijving der staats-
kassen. Bovendien , Méline heeft — naar spr. aantoonde —
meer dan één argument te zijner beschikking om te be-
weren dat de zaken onder het protectionnisme nog niet
zoo slecht gaan. Tegenover die enkele gunstige feiten
echter staat dat niettegenstaande alle begunstigingen de
landbouw steeds klaagt, vele industriën het op den duur
tegen de buitenlandsche concurrentie niet kunnen vol-
houden , dat volgens de berichten van vele Fransche con-
suls Frankrijk op de meeste markten meer en meer wordt
teruggedrongen, dat het als koopvaardijvloot tot denóen
a 7en rang is teruggegaan, en dat terwijl Hamburg en
Genua zoo enorm zijn vooruitgegaan, Ha vre en Marseille
zich slechts met moeite op den omzet van vorige jaren
hebben weten te handhaven. Ook de cijfers geven een
sprekend bewijs dat handel en nijverheid, over het alge-
meen genomen, in Frankrijk niet bloeien. In 1890 expor-
teerde Frankrijk jaarlijks 3750 millioen, in 1891 3570;
in 1892 viel men op 3464, in 1893 op 3226, in 1894 op
3078, om in 1895 op 3374, in 1896 op 3404 millioen
52
té stijgen. Dus niettegenstaande den vooruitgang die
Frankrijks voornaamste concurrenten — Engeland en
Duitschland — van 1890—1896 kunnen aantoonen, en
die zich afspiegelen in hunne handelsomzetten, blijft
Frankrijk voor 1896 nog altijd bij 1890, 1891 en 1892
ten achter.
Toch zitten de Fransche handelaars en fabrikanten , de
Fransche haute banque, niet stil. Vooral geldt dit vair
het Crédit Lyonnais en het Comptoir d'Escompte.
Spr. trok nu een parallel tusschen Frankrijk en de
Vereenigde Staten. Beide republieken volgen eene sterk
protectionnistische handelspolitiek , beide verwachten dat
hooge invoerrechten de staatskassen zullen vullen, beide
zijn overladen met zilver waarop zij millioenen en mil-
lioenen verliezen: beide zullen, in korteren of langeren
tijd, onder de euvelen eener zoo sterk geprononceerde
protectionnistische handelspolitiek te lijden hebben ; beide
zullen te erkennen hebben dat hooge invoerrechten ver-
mindering van den invoer en dus voor het budget min-
dere ontvangsten beduiden; beide hebben reeds onder-
vonden, en zullen blijven ondervinden, dat niet alleen
Engeland, maar ook Duitschland, Rusland, Oostenrijk,
de Scandinavische landen , Rumenië , Engelsch-Indië ,
Chili, Japan, Bulgarije, Salvador, Peru en Costa Rica,
vooral na al de opofferingen die vele dezer landen zich
getroost hebben om hun muntsysteem te doen beant-
woorden aan de eischen eener internationale valuta, na
al de verliezen die door den verkoop van hun zilver
tegen aankoop van goud voor hen ontstaan zijn, dat die
landen weigerachtig blijven zullen de eventueele voor-
stellen der bimetallisten in Frankrijk en Amerika in
ernstige overweging te nemen. Maar het laatste gezamen-
lijke optreden der beide republieken in zake het zilver
heeft hen nauwer tot elkander gebracht, en geruchten
omtrent eene meer intieme verhouding op handelsgebied ,
wederzijdsche concessiën wat tarieven betreft, doen de
53
ronde, en men zal er goed aan doen, zei spr., oplettend
te volgen wat in dezen geest vermeld wordt. Amerika
verkeert nu, door den goeden' graanoogst, tijdelijk in
een gunstigen toestand , maar de gebreken die de Ameri-
kaansche valuta aankleven zijn niet weggenomen, en
wel is in de laatste tijden gebleken dat men in Amerika
hierin eenige verbetering wil aanbrengen, maar het is
geenszins zeker dat dit gelukken zal.
Volgens spreker beloven de pogingen om een Ameri-
kaanschen Zollverein tot stand te brengen , weing succes.
Even weinig als de voorstanders van Imperial Federation
in Engeland, die door de opzegging van de handelsver-
dragen met België en Duitschland nog meer versterkt
zijn in hun geloof aan het tot stand komen eener dus-
danige federatie, Na de beteekenis van dezen maatregel
der Britsche Regeering te hebben aangetoond , verklaarde
spr. van oordeel te zijn dat Engeland, hetwelk sedert
1816 is trouw gebleven aan den gouden standaard, ook
niet veranderen zal van handelspolitiek , van de politiek
van vrijhandel, die voor het land zulke zegenrijke resul-
taten heeft gehad. Het is waar — zeide hij — dat de
protectionistische politiek van vele landen, gevoegd bij
het energieke, krachtdadige optreden van enkele natiën,
Engeland in enkele streken terrein heeft doen verliezen ,
maar sterk als die concurrentie zijn mag, wettigt zij
daarom nog niet eene verandering van handelspolitiek,
waar Engeland op bijna elk gebied zijne mededingers
nog ver achter zich laat. Van de 3409 schepen, die in
1896 het Kanaal van Suez passeerden , waren 2162 onder
Engelsche vlag, tegen 322 onder Duitsche, 230 onder
Italiaansche , 219 onder Fransche en 200 onder Holland-
sche vlag. Als zeehaven laat Londen, waar in 1896
86,810 schepen met 15,819,740 tonnenmaat binnenliepen,
Hamburg met 10,477 schepen en 6,455,000 tonnenmaat,
Marseille met 8,150 schepen en 5,274,904 tonnenmaat,
nog ver achter zich. Engeland's uitvoer steeg in 1894 tot
54
£ 218 millioen, in 1895 tot 225 * /4 millioen, in 1896 bijna
tot £ 240 millioen, waarbij niet uit het oog verloren
mogen worden de millioenen en millioenen ponden die
Engeland aan vrachten, rente, commissie, enz. ontvangt,
die in geen statistieken kunnen voorkomen, evenmin als
de bouw van schepen voor rekening van vreemde natiën.
In 1896 bijv. was 30 pet. van het totaal der gebouwde
schepen voor vreemde rekening, tegen 20 pet. in 1895,
en merkwaardigerwijze, in dat jaar was Duitschland En-
geland's beste afnemer. Niet minder toch dan 30 schepen
met 117,870 tonnenmaat werden voor rekening van Duitsch-
land op Engelsche werven gebouwd. Het zijn zelfs niet
alle bij benadering op te geven bedragen, die Engeland
toevloeien , die het in staaf stellen den invoer te betalen
der voor de steeds toenemende bevolking (thans 39f/4
millioen) benoodigde voedingsmiddelen, der grondstoffen
voor de industrie enz., invoeren die van £ 424 millioen
in 1893 tot £ 442 in 1896 opliepen. Engeland met zijne
uitstekende financiën, goed georganiseerd munt- en bank-
wezen, uitgebreiden internationalen en kolonialen handel
en scheepvaart, marcheert nog altijd aan de spits der
groote handelsnatiën der wereld, en het zal niets onbe-
proefd laten om die positie te handhaven.
Aan dien strijd zal Nederland met alle kracht
blijven deelnemen; immers, evenals voor Engeland, is
voor ons land de rang dien het onder de natiën inneemt,
geheel afhankelijk van zijne commercieele beteekenis.
Dank zij zijn uitstekend banksysteem (een model voor
andere emissiebanken) steeds bewaard gebleven voor de
euvelen van overmatige papiercirculatie, bekleedt Neder-
land, met zijn aanzienlijken transito -handel, zijn over
't algemeen genomen zich ontwikkelende nijverheid, en
zijne aanzienlijke omzetten in de producten zijner koloniën,
onder de handeldrijvende natiën eene eervolle plaats. Maar
het heeft, gelijk Engeland, te worstelen met de concur-
rentie en de protectionnistische handelspolitiek van zoo
. 55
vele andere Staten. En het moet de in andere landen
(Engeland, Duitschland, Italië, Frankrijk) in de laatste
tijden gegeven voorbeelden volgen, welke alle ten doel
hebben den handel voor te liehten omtrent alles wat met
de oeconomische en commercieele belangen der natie in
verband staat, de studie te bevorderen van het muntwezen
en andere oeconomische onderwerpen, van de handels- en
scheepvaarttractaten , van de nationale en de internationale
handelsbetrekkingen, en van wat dienen kan om nieuwe
markten te openen. Een gezamenlijk optreden van de
élite van Holland's zonen, aldus eindigde de heer Rozen-
raad, zal er veel toe bijdragen om Holland's aandeel aan
den wereldhandel te vermeerderen, zijne scheepvaart uit
te breiden, zijne vlag te doen wapperen op alle zeeën,
zijn naam te verspreiden over alle werelddeelen.
Onze handelsbetrekkingen met China.
No. 50 van de Consulaire verslagen en berichten bevat
het verslag over 1896 van den consul der Nederlanden
te Tientsin, den heer A. D. Startseff. Hij deelt daarin
o. a. mede, dat Tientsin, op omstreeks 80 mijlen van
Peking gelegen en 57 mijlen van de zee (per rivier), de
voornaamste haven is voor den handel van het buitenland
op noordelijk China en Mongolië. De bevolking wordt op
ongeveer een millioen geschat , waaronder 500 Europeanen.
De stad, gemakkelijk van Shanghai en Japan uit te be-
reiken , wordt zeer veel bezocht door reizigers , maar het
is opmerkelijk dat Nederlandsche reizigers , in het bijzon-
der die uit Nederlandsch-Indië, zoo zelden in China ge-
zien worden. De eenige Nederlander , die in 1896 Tientsin
bezocht, was de heer D. J. Lamberts, de vertegenwoor-
diger van het Hollandsch-Chineesche Syndicaat. Het ge-
volg van het bezoek van dezen heer is geweest, dat het
Syndicaat een bijkantoor in deze haven zal vestigen. Moge
deze eerste vestiging , zegt de consul , het begin zijn van
de herleving der Nederlandsche handelsbetrekkingen in
China.
Het is waarschijnlijk dat Nederland een minder belang-
rijk aandeel heeft in den handel op Tientsin dan het geval
kon zijn, wanneer de Chineesche markt ernstiger bestu-
deerd ware door den Nederlandschen handel.
57
De opvatting schijnt in Nederland te heerschen, dat
enkel winstgevende zaken met China te doen zijn na
verloop van eenige jaren, die kostbare uitgaven zullen
vorderen. Het is onmogelijk , te slagen zonder eene zekere
mate van kennis te bezitten omtrent moeilijkheden, ver-
bonden aan het doen van zaken in dit land, maar er
is toch niet de duur van een menschenleven gemoeid met
het inwinnen der bijzonderheden van de handels-transac-
tiën in China. Niettemin, het verdient aanbeveling, dat
zij, die van plan zijn hunne zaken, door het aanknoopen
van nieuwe connectiën in dit land, uit te breiden , begin-
nen met nauwkeurige inlichtingen in te winnen in verband
met hunne plannen. Om teleurstelling en verlies van tijd
en geld te voorkomen , beveelt de consul het raadplegen
aan van de „ Returns of Trade and Trade Reports." Deze
verslagen worden jaarlijks op last van de overheid ge-
publiceerd en zijn verkrijgbaar bij de heeren Kelly & Walsh
Ltd. te Shanghai , Hongkong , Singapore en Yokohama , en
eveneens bij de heeren King & Son, 12 en 14 Kingstreet,
Westminster, Londen S. W. De prijs van deze jaarver-
slagen is 5 Mex. dollars.
Ten opzichte van den import in China dient in aan-
merking te worden genomen, dat de vreemde bevolking
er gering is: slechts enkele duizenden. Shanghai heeft
eene vreemde bevolking van ruim 5000 zielen, maar de
andere Chineesche havens tellen si echts. enkele honderden,
en dikwijls niet eens zooveel, vreemdelingen. De markt
voor goederen , welke alleen door vreemdelingen gebruikt
worden, is dientengevolge van weinig belang. Verreweg
het grootste gedeelte van den invoerhandel is voor het
gebruik van Chineezen zelven bestemd. Natuurlijk zijn
eenige artikelen bestemd voor het gebruik van Chineezen
en buitenlanders beide, zooals petroleum, een artikel,
dat tot ver in het binnenland wordt vervoerd. Boter,
kaas, sigaren, vreemde dranken enz. zijn gewone arti-
kelen van verbruik der Chineezen in de handelshavens
58
en worden zelden in ccnigc belangrijke hoeveelheid naar
het binnenland vervoerd. Goederen voor het uitsluitend
gebruik van vreemdelingen zijn zeldzaam, en onder deze
categorie moeten bijvoorbeeld de materialen voor dames-
en heerenkleeding worden gerangschikt. De „Returns of
Trade" kunnen hieromtrent nadere inlichtingen geven.
Enkele van de exportartikelen van Tientsin zouden
waarschijnlijk eene markt kunnen vinden in Nederland,
maar men dient er op te letten, dat Hamburg en Londen
de voornaamste markten in Europa zijn voor den Chinee-
schen export. Met het oog op de ligging van Nederland
tusschen deze twee markten , rijst de vraag in hoever en
om welke redenen van practischen aard Amsterdam of
Rotterdam in staat zou zijn een centrum van distributie
te worden voor een deel van het continent van Europa
met betrekking tot den export van China. Voor het oogen-
blik lijkt dit oppervlakkig niet wel mogelijk, omdat er
slechts ééne Nederlandsche firma in China gevestigd is;
en zelfs deze firma heeft nog maar zeer onlangs een ver-
tegenwoordiger gezonden om hier zaken te doen. Het is
evenwel te hopen , dat de uitvoer van petroleum uit Ned.-
Indië moge slagen door de vestiging van enkele andere
firma's in China, hetzij uit de koloniën of uit Nederland.
Alleen wanneer stappen in deze richting worden gedaan,
zal een uitgebreider handel tusschen Nederland en China
wellicht ontstaan.
Directe handel is onmogelijk, zoolang er niet eene
directe stoomvaart-verbinding is , en wanneer men in aan-
merking neemt, dat Antwerpen de reputatie heeft van
eene goedkoopere haven te zijn dan Londen, kan Rot-
terdam wellicht in eene niet ongunstige positie voorden
handel met China worden geacht. De vrachtprijzen van
China naar Antwerpen zijn in het algemeen lager dan
die naar Londen. Er wordt echter eene nauwkeurige
kennis vereischt omtrent de talrijke details, om te kun-
nen bepalen in hoever een gedeelte van den handel tus-
59
schcn China aan de eene zijde en Londen en Hamburg
aan de andere zijde, eventueel zijn weg zoude kunnen
vinden door Nederland.
Onder de artikelen uit Nederland en Nederlandsch-
Indië, welke wellicht eene markt in China zouden
vinden, worden meer in het bijzonder genoemd bier,
boter, cacaopoeder, karpetten, kaas, chocolade, gecon-
denseerde melk, banketbakkerswaren, filters, goud- en
zilversmidswerk , haring, ham, linnen voor huishoudelijk
gebruik , keukengerced schappen , lederwaren , zadels , heel-
kundige instrumenten, spiegels, schilderswaren , papier,
reukwerken, groenten in blik, zaden, spiritus, siroop,
tabak , vernissen , azijn , lood, koffie, indigo, paarlmoer enz.
Weliswaar wordt geen der artikelen in zulke hoeveel-
heden geïmporteerd, dat ieder afzonderlijk de basis zou
kunnen vormen voor de vestiging eener firma, maar het
totaalbedrag aan invoeren geeft een zeer hoog cijfer.
De import uit Nederland is op het oogenblik geen gemak-
kelijke zaak, omdat vreemden, namelijk niet-Nederland-
sche firma's in China, die thans bij den importhandel
betrokken zijn, de bedoelde artikelen reeds van elders
betrekken. Onder deze omstandigheden kan niet worden
verwacht, dat zij hunne tegenwoordige relatiën zullen
prijsgeven voor nieuwe handelsconnectiën welke zeker
in den beginne zeer veel last zullen veroorzaken, en de
meeste van de bovengenoemde Nederlandsche export-
artikelen zullen weinig kans van slagen op de Chineesche
markt hebben , wanneer niet firma's uit Nederland of zijne
koloniën er toe besluiten bijkantoren in China te openen.
Maar het mag verwondering wekken , dat hier geen Neder-
landsche firma's zijn (het Hollandsch-Chineesche Syndicaat
uitgezonderd), omdat enkele van de Nederlandsche en
koloniale exportartikelen stapel-artikelen zijn voor den
import in China. Onder deze mogen gerekend worden
katoenen goederen , suiker en petroleum. Het totaalbedrag
van den invoer dezer artikelen bedraagt millioencn guldens.
60
De invoer van katoenen goederen te Tientsin alléén
steeg in 1895 tot eene waarde van ƒ 25 milioen. De totale
invoer van petroleum in China gedurende 1895 vertegen-
woordigde eene waarde van ruim ƒ 12| millioen.
Er kan dus niet worden gezegd , dat er in China geen
toekomst is voor den handel van Nederland en zijn kolo-
niën. Wanneer op eene doelmatige wijze de stapel-artikelen
als basis worden genomen voor die van minder aanbelang ,
zullen deze laatste spoedig in eene betere positie komen
dan nu. Kracht in zaken kan worden verkregen door
verschillende belangen te combineeren. Zulk eene com-
binatie van belangen schijnt ten opzichte van de expor-
teurs in Nederland en koloniën niet te bestaan.
Kooplieden aldaar mogen andere opinies zijn toege-
daan dan die welke in dit verslag zijn neergelegd — aldus
besluit de heer Startseff dit gedeelte van zijn uitgebreid
rapport — , verdere informatiën langs betrouwbare kana-
len zullen wel spoedig de overtuiging bij hen kunnen
vestigen, dat de uitgesproken meeningen zijn gebaseerd
op eene langdurige ondervinding in China, ofschoon
anderzijds de schrijver gaarne erkent niet volkomen be-
kend te zijn met den handel en de industrie in Nederland.
Waar China's handel zich steeds uitbreidt, zou het te
betreuren zijn, wanneer niet verder pogingen werden
gedaan om de Nederlandsche handelsbelangen in China
te bevorderen.
VARIA.
De zaak der veroordeelde Atjehsche
officieren.
In het Soer: Handelsblad van 30 October jl. kwam
omtrent het vonnis tegen de Atjehsche officieren L. en B.
het volgende voor:
„Een der overwegingen van het Hof zal, naar wij
grond hebben te mogen vermoeden, wel zijn geweest,
door het stellen van een afdoend voorbeeld eindelijk eens
voor goed een einde te maken aan al dat willekeurig
rampassen , ook daar waar er hoegenaamd , zelfs van uit
het meest liberaal militaire oogpunt, geen aanleiding toe
bestaat. Niets heeft van meet af aan de pacificatie van
Atjeh misschien meer in den weg gestaan en tevens ook
niets , waarover tot nu van militaire zijde doorgaans zoo
lichtvaardig werd gedacht, als dat voortdurend „mir nichts
dir nichts" zich toeëigenen van de bezittingen des wer-
kelijken of vermeenden vijands.
„Het reageeren daartegen door de civiele ambtenaren
gaf tot nu slechts aanleiding tot verbittering, tegenwer-
king en verergering in clandestienen zin, gelijk menig
ambtenaar, vooral onder generaal Van der Heijden, tot
zijn ergernis en nadeel moest ondervinden."
62
Dat de schrijver de zaak volstrekt niet overdrijft,
blijkt uit de Java-Bode van den 31 Juli 1879, wier
toenmalige hoofdredacteur, die het onder volgende schreef,
een voorstander van het agressief stelsel was:
„Wat hebben de troepen, die XXVIMoekims afliepen,
van het recht van verdediging gemaakt? Hoe werd het
door hen geëerbiedigd?
„Zij hebben tegen alle menschelijkheid en tegen de
bepalingen van het oorlogsrecht, nagenoeg het geheele
land verwoest met al wat er op stond.
„ De dapperheid der troepen wordt niet ontkend ; maar
door het gebeurde in de XXVI Moekims is zij ontsierd.
„Het beleid bij den veldtocht ontwikkeld is groot, doch
hetzelfde kan gezegd worden van de manoeuvres van
Bazeille, 't geen niet belette, dat de handelingen der
Duitsche krijgers aldaar, een kreet van afgrijzen door
de geheele beschaafde wereld deden opgaan.
„ De gevolgen van de verwoesting der XXVI Moekims
kunnen niet uitblijven. Was de bevolking reeds van den
beginne af met een doodelijke haat tegen ons Nederlan-
ders vervuld, een zeer begrijpelijke dorst naar bloedige
wraak zal haar voortaan bezielen ; een wraak die wij steeds
te duchten zullen hebben , — óók wanneer het volk zich
schijnbaar zal onderwerpen. Wij zullen een land ver-
overd en vernield maar niet onderworpen hebben. En
terwrijl het heette , dat te Atjeh een strijd voor de bescha-
ving werd gevoerd, hebben wij vergeten wat wij aan
eigen beschaving, zelfs tegenover de onbeschaafden ver-
plicht zijn; hebben wij duizenden aan den hongerdood
prijsgegeven; duizenden onschuldigen van al wat zij be-
zaten beroofd en in kommer en armoede gedompeld;
kampongs verbrand met fraaie en bloeiende bamboe-
stoelen, die tot wederopbouw zouden moeten dienen;
de bevolking verjaagd en haar bestaan vernietigd; de
63
vruchtbare velden, die rijke oogsten zouden opleveren,
welke voor de millioenen aan den oorlog besteed, ons
moesten schadeloos stellen, verwoest; wreedheden ge-
pleegd, die uit schaamte verborgen worden gehouden
en een grenzenlooze haat hebben vooroorzaakt , welke
eenmaal, wanneer de vele bataljons niet meer daar zijn,
dié ons tegen de woede en wraak beschermen, in een
bloedbad zich zal uiten , dat nieuwe expedities zal nood-
zakelijk maken , waarvoor al weder offers en menschen-
levens en millioenen schats zullen worden gebracht."
Volgens een schrijven uit Atjeh van iemand die het
weten kan, was ook de expeditie naar Tamiang een
natuurlijk gevolg van de wijze waarop in de XXII en
de XXVI Moekims is huisgehouden.
De lieden, die bij dien tocht verjaagd en van alles beroofd
werden , vestigden zich in Modjopaijt en Tamiang en zijn
thans onze bitterste vijanden. Daar was slechts eene ge-
ringe oorspronkelijke bevolking. In het officieel rapport
dd. 18 April 1893, over de verrichtingen der troepen in het
Tamiangsche , in de Javasche Courant gepubliceerd , wordt
gezegd: „ onder de drie-en-zestig in de veroverde bentings
gevondene lijken, werden geen Tamiangers herkend. Het
waren blijkbaar allen Atjehers uït de aangrenzende kust*
staten."
Zoo ook in het verslag der Tweede Tamiangsche excur-
sie in het B. N. van 28 April : „ De gesneuvelden droegen
allen de Atjehsche kleeding en was er blijkbaar geen enkele
Tamianger bij.,y Zoo ook de Deli-Courant van 5 April:
„ Uit de confrontatie der lijken bleek , dat het bijna allen
lieden waren uit Groot- Atjeh, zoodat de Tamiangers niet
mede gedaan of zich achterbaks gehouden hebben"
Lieden uit Groot- Atjeh, die wij van have en goed be-
roofden , en zoodoende stempelden voor .... de galg. Het
beschavingswerk der Nederlanders!
Dat de indruk van de merkwaardige dagorder van den
64
leger-commandant 5 October 1860, waarvan Multatuli in
het Ie deel, blz. 202, zijner Ideeën spreekt, in Atjehdan
ook uiterst gering was, blijkt uit de circulaire van den
civielen en militairen gezaghebber, dd. 27 Juli 1875, waarbij
wordt medegedeeld , dat het verbranden van huizen en het
vernielen van kampongs niet alleen geoorloofd was maar
zelfs ten zeerste aanbeveling verdiende. *)
K.
°) De bovengenoemde dagorder, die wel in herinnering verdient
te worden gebracht, laten wij hier volgen :
„Batavia, den 5en October 1860.
„Bij het lezen van de vele goed bewerkte korpsgeschiedenissen,
.die het Militaire Departement opvolgend zijn aangeboden, wordt men
te midden van het vele goede, dat men daarin vindt, weemoedig
getroffen dooreen tal van daarin vermelde verwoestingen, dieeene
schaduw werpen op zoo menige schoone bladzijde.
„Men zoekt vergeefs naar den oorsprong van die heillooze ge-
woonte, die zoovele overwinningen en nederlagen doet gepaard gaan
met de vernieling van het weinige wat het volk bezit. Van waar,
vraagt men zich, heeft het leger, dat naar beschaafde en christelijke
beginselen bestuurd wordt, het recht geput, zoo strijdig toch met
het oorlogsrecht van beschaafde volken, om het private eigendom
te vernielen, en schuldelooze vrouwen en kinderen of machtelooze
grijsaards bloot te stellen, om door gebrek om te komen?
„ Een werktuig van wraak of bestraffing kan het niet zyn — want
de taak van het leger is niet om te kastijden, noch om te kwellen,
maar om te strijden, te overwinnen, en de gevolgen van den oorlog
zoo min mogelijk schadelijk te maken. Een ander beginsel onteert
den Staat, onder wiens vlag de oorlog wordt gevoerd
„Het kan ook niet zijn een middel, om de overwinning gemak-
kelijker te maken, of de gestoorde rust spoediger te herstellen, -—
want instedc van verzoening verwekt de verwoesting slechts ver-
bittering, versterkt zij het verzet, en vergroot zij den dorst naar
wraak. Hoc zou men ook kunnen mcenen, dat een onkundig, onbe-
schaafd en meestal misleid volk, wanneer al wat het bezit, ook zijne
voedingsmiddelen, baldadig verwoest zijn, éérder genegen zoude
zijn, om de wapenen neder te leggen en den overwinnaar te gehoor-
zamen, dan zoolang de kans nog bestaat door onderwerping weder
in het bezit van have en goed terug te komen?
65
, Evenmin kan zulks gerechtvaardigd worden door de allerwege
gehuldigde beginselen van het volkenrecht. Toen, twee eeuwen geleden
[1674], de Palts door het Fransche leger verwoest werd, liet gansch
Europa een kreet van verontwaardiging hooren over deze afschuwe-
lijke daad. Zoude dan het Nederlandsch-Indische leger twee eeuwen
later mogen doen, wat in een minder beschaafden tijd reeds is ver-
oordeeld?
„Niets kan inderdaad die verwoestingen rechtvaardigen, en wan-
neer men ze niettemin ziet plaatsgrijpen, dan moet men ze wel
houden voor het gevolg van verouderde overleveringen, die bereids
lang hadden moeten verlaten worden , of van valsche beschouwingen.
„Wanneer in Indië oorlog gevoerd wordt, is het altijd voor eene
van deze beide oogmerken, te weten: onder misleide en oproerige
onderdanen de rust te herstellen; of, om de regenten van onbe-
schaafde volksstammen, die nog het zelfbestuur hebben behouden,
in het belang der beschaving, mildere beginselen van bestuur en
van internationale betrekkingen op te leggen. Voor beide deze ge-
vallen, past een beschaafde en milde oorlog beter, en zal deze ook
betere werking hebben, en heilzamer indrukken nalaten, dan brand-
stichting en verwoesting. Reeds zijn de gevolgen van de oorlogen
op zichzelven zoo verderfelijk voor de welvaart van het volk, dat
het niet noodig is die opzettelijk te vermeerderen, om beter de
kastijdende hand te doen gevoelen.
„ Daarom is het wenschelijk, om het tot dusverre gevolgde voor
goed te verlaten, en de beginselen der beschaafde volkeren aan te
nemen.
„ Daarom ook is het wenschelijk, dat de officieren, door het be-
oefenen van het volkenrecht, zich bekend maken met hetgeen als
oorlogsrecht voor geoorloofd en ongeoorloofd wordt gehouden, en zich
overtuigen van de onbetamelijkheid en onbevoegdheid van het aan-
richten van opzettelijke verwoestingen Aldus zullen zij, wanneer
het uur der toepassing zal gekomen zijn, met overtuiging en ken-
nis van zaken , te beter bij hunne onderhoorigen de edele gevoelens,
die toch bij alle dapperen aanwezig zijn, kunnen opwekken, om de
minder edele te onderdrukken en den oorlog niet tot een hardvochtig
handwerk te maken.
De Komman dunt van O.-/. Leger,
(W. g.) I. VAN SWIETEN.
66
Nederlandsch Nieuw- Guinea.
Een merkwaardig plan, dat wel aan de vergetelheid
verdient te worden ontrukt, al heeft het niet tot een
practisch resultaat geleid , is dat hetwelk door de heeren
M. C. Verloop, directeur van stoomtramwegen op Java
en van de Japara Petroleum- Maatschappij ', C. S. Fayan
Vlielander Hein , oud-notaris op Java , thans directeur der
houtaankap- en cultuur- maatschappij Madjenang , en C.
F. H. Engelen , oud-burgemeester, allen wonende te 's Gra-
venhage, met betrekking tot Ned. Nieuw- Guinea is ont-
worpen. In een adres aan H. M. de Koningin-Regentes
hebben zij voor een tijdvak van 75 jaren concessie ge-
vraagd voor de kolonisatie, exploratie en
exploitatie van het Nederlandsche deel
van Nieuw-Guinea, ongeveer onder de navolgende
voorwaarden :
1. Erfpacht voor den tijd van 75 jaren , tegen een
jaarlijksche pacht naar gelang der ontginningen voor
rekening der concessionnarissen, met bepalingen omtrent
in eigendom verstrekken van gedeelten van het land na
afloop der erfpacht.
2. Het recht aan hen toe te kennen van het heffen
van zoodanige inkomende en u i tg aan de rech-
ten, accijnzen, pachten en andere belastingen
als in andere deelen van Nederlandsch-Indië worden ge-
heven , tegen uitkeering aan 's lands kas van tien percent
van de bruto opbrengsten van een en ander.
3. Het recht van mijnontginning in den meest
uitgebreiden zin, voor den duur der erfpacht, tegen uit-
keering van tien percent aan 's lands kas van de daaruit
te maken winsten, met bepalingen omtrent overgang in
eigendom van een deel der ontginningen na afloop der
erfpacht.
4. Het toekennen van politierechtspraak aan
de administrateurs en posthouders der concessionnarissen ,
67
zooals dit thans geschiedt door controleurs of 'slands
posthouders.
5. Het instellen van een 1 a n d r a a d op de te stichten
hoofdplaats, met een door Hr. Ms. Regeering aangestel-
den ambtenaar als president en eenige van de ambtenaren
der concessionnarissen als leden, die desnoods alleen zaken
van inlanders en vreemde Oosterlingen kan behandelen ,
zullende zaken, Europeanen of daarmede gelijkgestelde
personen onderling betreffende, en waarin onderdanen
van vreemde mogendheden mochten zijn betrokken , wor-
den behandeld door van wege Hare Majesteit nader aan
te wijzen rechtbanken.
6. Het recht van verdediging van de rechten
der concessionnarissen door henzelven tegenover inlanders
en daarmede gelijkgestelden.
Dat de concessionnarissen op zich nemen:
1. Om binnen een zoo kort mogelijk tijdsbestek na de
aanvaarding der concessie eene hoofdplaats te
bouwen als op eene bij het adres gevoegde kaart nader
wordt verduidelijkt, ongeveer even ver van beide kusten
der Geelvink-Baai en Banda Zee (Indischen Oceaan) , die
per tramweg is verbonden met aan beide kusten aan te
leggen etablissementen, welke hoofdplaats alsdan buiten
de gewone bevolking (Papoeas) van het eiland minstens
honderd volwassen mannen zal tellen , bestaande uit Euro-
peanen of daarmede gelijkgestelden , Javanen , Amboinee-
zen of andere inlandsche christenen; en evenals beide
kustetabjissementen zal deze beschermd zijn door een
inlandsch fortje met bastions en bezet door minstens
vijftig man voor de hoofdplaats en minstens vijf-en-twintig
man voor elk der twee kustetablissementen , allen geweer-
dragend en in den wapenhandel geoefend, of op een
ander punt, zooals de omstandigheden zullen eischen,
daar het mogelijk is dat later blijkt, dat hetzelfde idóe
beter is uit te voeren op een ander punt van het eiland.
2. Dat door concessionnarissen binnen den kortst
68
mogelijken tijd eene geregelde postverbinding
zal zijn ingevoerd, minstens ééns per maand, van een
der beide kustetablissementen , met Amboina , Banda ,
Ternate of eene andere plaats in Nederlandsch-Indië en
correspondeerende met de Pakketvaart wat betreft de
datums van vertrek der booten.
3. Dat binnen tien jaren langs de noord- en zuidkusten
van Nederlandsch Nieuw-Guinea minstens tien etablis-
sementen zullen zijn gesticht, alle minstens ééns per
maand in geregelde postverbinding met de hoofdplaats en
te zamen bevolkt door minstens duizend volwassen man-
nen buiten de gewone bevolking (Papoeas) van het land.
4. Dat er door Harer Majestcits Regeering verdere be-
palingen kunnen worden gemaakt, in overeenstemming
met requestranten , om eene behoorlijke en krachtige
ontwikkeling van het land te verzekeren.
Requestranten deelden in hun adres verder het volgende
omtrent hunne plannen mede:
„Reeds dadelijk nadat de concessie zal zijn aanvaard
zal, zooals op de reeds vermelde kaart is verduidelijkt,
de hoofdplaats worden gevestigd op eene hoogte van
ongeveer 1000 voet boven de zee, en die hoofdplaats
worden verbonden door een tramweg met de Geelvink-
Baai naar het noorden en de Etna-Baai naar het zuiden.
Met de oprichting van een en ander wordt, onder toe-
zicht van den hoofdadministrateur, een speciale beambte
belast, ter hoofdplaats wonende, met twee Europeesche
posthouders onder zich voor de kust-etablisscmenten. -
Daarna wordt het etablissement aan de Etna-Baai ver-
bonden door eene heen en weder varende boot met Banda,
hetwelk twee dagen stoomens ongeveer daarvan verwij-
derd ligt, of met eene andere plaats in Ned.-Indië, wan-
neer dit mocht blijken beter te zullen voldoen.
Met den meestcn spoed wordt dan het terrein rondom
de hoofdplaats ontgonnen voor koffie-, tabak- of andere
69
cultures, onder speciale beambten, en op het in de
nabijheid liggende gebergte op eenc hoogte van ongeveer
2 a 3000 voet een gezondheidsetablissemcnt opgericht en
de weg daarheen als hoofdweg voor de koffie-plantagcs
aangelegd.
Tergelijkcrtijd wordt eene mijmbouwkundige commissie
aan het werk gesteld om het terrein te onderzoeken.
Aan Javanen , Amboincczen en andere inlandsche christe-
nen worden gronden afgestaan in erfpacht , zoo ook met
geldelijke hulp der concessionnarissen aan Europeesche-
en andere kleine maatschappijen; te hunnen behoeve
wegen en tramwegen aangelegd en tal van anderezaken
volvoerd, welk een en ander door later in te voeren
belastingen kan worden goedgemaakt.
De op de kusten later te creëer en etablissementen
zullen, naar de omstandigheden dit eischen, en na het-
geen een speciaal daartoe aan te stellen explorateur zal
hebben ontdekt, worden opgericht. Het werkvolk ver-
meenen requestranten te verkrijgen van Java en de Mo-
lukken, en zij hopen de Papoeas langzamerhand te be-
wegen zich daarbij te voegen.
De eerst ondergeteekende heeft 28 jaar met Javanen
gewerkt, en weet wat hij met hen gedaan kan krijgen,
zelfs in de meest onherbergzame oorden, terwijl, door
de hoofdvestiging reeds dadelijk op duizend voet hoogte
boven de zee aan te leggen , tal van ziekten kunnen wor-
den voorkomen en, mochten die op de strandplaatsen
voorkomen , dadelijk in den beginne in een koeler klimaat
kunnen worden genezen.
Requestranten kunnen reeds beschikken over voldoende
fondsen, doch zouden toch de eventueel te verkrijgen
concessie, om met nog meer kracht te kunnen werken,
in eene maatschappij willen brengen. De Duitsche Nieuw-
Guinea-maatschappijen hebben eigen politiemacht en be-
lastingen voor hunne ambtenaren, evenals de Noord-
Bornco- maatschappij en tal van Duitsche en Engelsche
70
gecharterde maatschappijen , en de ontwikkeling van der-
gelijke landen is zonder dat ook bijna onmogelijk.
Mocht Hare Majesteit wijzigingen wenschen , van welken
aard ook, in de hierboven aangegeven wijze waarop
adressanten de concessie zouden durven aanvaarden,
alsdan zijn zij volkomen bereid om daarover in onder-
handeling te treden."
Hoe de adressanten , met de allertreurigste geschiedenis
van de gecharterde maatschappijen in dezen tijd voor
oogen (om van die van vroeger tijd nog maar te zwijgen) ,
met een dergelijk plan hebben kunnen aankomen, zal
velen een raadsel zijn. Dat hunne aanvraag intusschen
meer als een ballon d'essai dan als de vrucht van een
ernstig , wèl overwogen plan moet worden beschouwd , zou
men mogen afleiden uit de leukheid waarmede zij ineen
communiqué aan de dagbladen kennis hebben gegeven van
de zeer spoedig op de indiening van hun request gevolgde
afwijzende beschikking van den minister van Koloniën:
„Bij beschikking van Z.Exc. den minister van Koloniën
werd ons request betreffende de exploitatie , exploratie en
kolonisatie van het Nederlandsch deel van Nieuw-Guinea
zonder opgaaf van redenen van de hand gewezen.
„ Zulk een buitengewoon spoedige beslissing, al is deze
ongunstig, is natuurlijk voor ons verre te prefereeren
boven een aan het lijntje houden en moeten wij den
Minister dan ook min of meer erkentelijk zijn.
„ Naar onze bescheiden mecning was de oplossing van
het Nicuw-Guinea-vraagstuk op de door ons voorgestelde
wijze de beste , doch onze meening is geen evangelie, en
wellicht is het ook mogelijk , dat men door direct bestuur
van Nieuw-Güinea een bloeiende Nederlandsche kolonie
kan maken.
„ In elk geval heeft de Minister door den voorgestelden
post van ƒ 115,000 op de begrooting reeds getoond, dat
71
hij een open oog heeft voor d$ behoeften van onze afge-
legen buitenbezittingen.
M. C. Verloop.
Het plan is dus van de baan en men behoeft zich niet
te verdiepen in beschouwingen omtrent de mogelijke
gevolgen die het voor onze positie in Nieuw-Guinea had
kunnen hebben. Het adres echter werpt een vrij zonder-
ling licht op de verklaringen, door den minister van
Koloniën in de beide Kamers ter zake van onze bestuurs-
vestiging op Nieuw-Guinea afgelegd. Er blijkt in elk geval
uit , dat de Minister niet goed geïnformeerd was , toen hij
de door den heer Van Kol geopperde vooronderstelling,
dat er op Nieuw-Guinea goud , petroleum e. m d. uit den
bodem te halen was, verwierp, en dat Z.Ex. zich niet
volkomen rekenschap heeft gegeven van de moeilijk-
heden, die onze daadwerkelijke inbezitneming van het
Nederlandsch gedeelte van het reuzeneiland *) in de toe-
komst kan hebben.
Eene strafkolonie in Indië.
De Java-Bode (11 Nov. '97) knoopt aan het bericht,
dat door Spanje het voorstel gedaan is om op een tot
de Philippijnen behoorend eiland eene internationale straf-
kolonie op te richten , speciaal bestemd voor anarchisten
en andere gevaarlijke misdadigers, den wensch vast om
in Indië eene strafkolonie te stichten.
°) Op Nieuw-Holland na, is Nieuw-Guinea het grootste eiland
der aarde. Zync oppervlakte overtreft die van Bomco, de eilandjes
over en weer meegerekend, nog met 70,000 kwadraat kilometers.
Het Nederlandsche gedeelte ervan is niet , zooals de heer Pijnacker
Hordijk in de Tweede Kamer vermoedde, in grootte aan Frankrijk
gelijk, maar ongeveer aan Engeland, Schotland, Ierland, Nederland,
Hannover en bijna de helft van België te zamen!
et blad zou een der talrijke, daarvoor volkomen ge-
kte eilanden willen aangewezen zien, waar men de
ladigers tot landbouwkolonisten verecnigen moet en
erk stellen. Daardoor zouden zij verdwijnen uit een
inleving, waarin voor zulk slag van lieden geen
ts is; daardoor zouden deze staatskostgangers ten
>eve van het algemeen nuttig en productiever worden
door het schoonmaken van den weg hier of het uit-
en van een sloot daar, altegader in viermaal meer
dan een betaald arbeider ad hoc zulks doet.
Oe gelden, welke de schatkist voor deze lieden uit-
t, zijn buitensporig en nemen jaarlijks toe, hoewel
roeding en huisvesting over het algemeen zeer veel
'enschen overlaten.
i welke zijn de resultaten van hun arbeid ?
;n gedeelte gaat mede op expeditie en bewijst dan
telijk groote diensten; doch het grootste deel luilakt
aat zich behaaglijk de voeding op Staatskosten wel-
illen. Een ieder erkent het verkeerde hiervan ; periodiek
chijnen enkele bepalingen om verandering in den toe-
i te brengen, die echter in hoofdzaak onveranderd blijft.
3t het nemen van meer ingrijpende maatregelen ont-
kt de energie of de moed ; het onkruid woekert welig
-t.
ooral ook om het aanstootelijke voor de rechtgeaar-
en de heerendienstplichtigen weg te nemen , behoorde
werk , dat thans door dwangarbeiders of kettinggan-
; wordt verricht, door vrije lieden tegen betaling te
den uitgevoerd. De gestraften enz. late men elders
ken , den landbouw beoefenen, en het door hen afge-
rde product zal ruimschoots voldoende zijn om hun
erhoudskosten te vergoeden. Mits de zaak maar op
Itreffende wijze en met tact worde aangegrepen,
et is bekend dat eenige jaren geleden een onderne-
op een eiland buiten Java aan de Regeering den
rslag deed om hem tot arbeid in zijn plantages een
73
1000-tal gestraften af te staan , tegen betaling van 25 cents
per dag en per man. De Regecring wilde daar niet in
treden, en dat was te begrijpen. Maar iets anders is het,
wanneer zij zelve over de werkkrachten op gepaste en
voor haar productieve wijze beschikt ; over krachten , die
zij nu nutteloos betaalt.
Hiertoe richte men een strafkolonie op; de landbouw
wordt den gestrafte als dwangarbeid opgelegd. Onontgon-
nen land wordt dan vruchtbaar; ongebruikte arbeidskracht
vindt werk, armoede en misdaad worden zooveel moge-
lijk voorkomen. En zoo men daarbij den dwangarbeider
vergunde zijn huisgezin naar de aangewezen kolonie mede
te nemen of den ongetrouwde vrijheid gaf, om een der
gestrafte vrouwen te huwen, dan zou zich over twintig
jaren uit de strafinrichting een landbouwkolonie ontwik-
keld hebben, welke op hare beurt weder volksplanting werd.
Benkoelcn heeft zijn bevolking door het stelsel sterk
zien aanwassen en de Karimon-eilanden zijn er door
gekoloniseerd. Thans is er sprake van uitbreiding, of
juister van vestiging van bestuursmiddelen op ons deel
van Nieuw-Guinea. Een ontwikkeling van dat land , alleen
en uitsluitend door uitbreiding van bestuursmiddelen , moet
een onbegonnen werk zijn, uitputtend voor de Indische
schatkist. Maar toch kan ook de Westkust van Nieuw-
Guinea in werkelijkheid in ons bezit komen.
Stel dat de kustlanden voor de suikercultuur geschikt
zijn — wat zeer waarschijnlijk is — dan vestige men
daar, dan wel in de hooger gelegen streken, geschikt
voor de koffiecultuur , een drietal koloniën ; de ééne een
vijftig paal van de andere verwijderd , te zamen onder één
civiel bestuur en bestemd tot het drijven van suiker- of
koffiecultuur. Een dergelijke kolonie zou voor fabrieks-
arbeid en landbouw, hoog gerekend, 1000 man behoeven ,
doch wat maakt dit cijfer uit op een aantal van ongeveer
20.000 hoofden, die dagelijks uit de Staatsruif gevoederd
worden !
74
Van lieverlede zouden de kolonisten zich met de nog
woeste inboorlingen vermengen , doch tegen dien tijd was
de strafkolonie reeds landbouwkolonie geworden , terwijl
de Staat zijn doel bereikt had door een deel van een
onherbergzaam oord tot ontwikkeling en onder geregeld
beheer te brengen. Onder streng toezicht verrichten de
veroordeelden hun werk op het veld of in de fabriek en
bearbeiden, wanneer de werkzaamheden in de koffie-
tuinen of rietvelden zijn afgeloopen, sawahgronden , waar-
van de opbrengst ten bate der gestraften zou kunnen
strekken.
Men zal hiertegen aanvoeren dat het oprichten van
fabrieken en gebouwen, het aankoopen van machinerieën
en landbouw werktuigen , het aanleggen van kampongs,
bezoldiging van mandoors, politie en civiel bestuur een
dadelijke en zeer kostbare uitgave zouden zijn. Doch zou
de verkregen producten-waarde niet ruimschoots opwegen
tegen de onkosten?
Men houde bovendien het practische en politieke doel
voor oogen en neme de reeds tot ontwikkeling gekomen
strafinrichtingen van Engeland en Frankrijk, vooral die
in Australië, tot voorbeeld. Is de strafkolonie eenmaal
landbouwkolonie en volksplanting geworden, dansluiten
zich industrieelen en handelaars van zelf daarbij aan , en
een nieuw gewest, dat zijn eigen uitgaven bestrijdt en
voor de ommelanden nieuwe bronnen voor verkeer en
handel heeft geopend, is verkregen.
Indien men kalm over deze zaak nadenkt, dan moet
men den heerschenden geest betreuren die tot dusverre
belet heeft , dat krachten , die tot groot materieel en politiek
voordeel van den Staat, die er recht op heeft, konden
zijn aangewend, slecht, inproductief en tot zedelijk nadeel
zoowel van de vrije lieden als van de gestraften zelven
aangewend zijn. En nu het meer en meer de aandacht
van het buitenland trekt dat uitgestrekte streken in den
Indischen archipel onbenut blijven door onze onmacht
75
om ze in exploitatie te brengen, is het, meenen wij,
tijd in dien toestand verandering te brengen.
Dat te doen is zeker geen gemakkelijke zaak. Hij ver-
eischt ongetwijfeld energie en moreelen moed, maar de
landvoogd , die haar met succes volbrengt , zal met even-
veel recht als Daendels en Van den Bosch een staatsman
in den waren zin van het woord zijn. Ook aan hem zal
die eeretitel worden toegekend, die de bevolking, van de
slechte elementen daaronder verlossend, terzelfder tijd
de ontwikkeling van woeste, ternauwernood bekende
streken voorbereidt. Moge al tegen het kiezen van Nieuw-
Guinca voor zulk een strafkolonie bezwaar bestaan —
welke bezwaren daartegen kunnen rijzen , weten wij niet —
dan kieze men een ander eiland, dat in gelijke mate aan
verwaarloozing is prijs gegeven; het komt op de zaak,
niet op de omstandigheden aan.'1
Wij teckenen hierbij aan , dat toen eenige jaren geleden
het denkbeeld van eenc strafkolonie voor gestraften in
het moederland door een der Nederlandsche dagbladen
weder werd opgeworpen en het blad daartoe een gedeelte
van Suriname wilde bestemmen, zich terstond stemmen
tegen het denkbeeld verhieven. Zelfs werd het dreigement
vernomen dat, als de Nederlandsche Regeering er aan
mocht denken om een dergelijken maatregel met geweld
door te zetten , de Surinamers de bescherming van Enge-
land zouden inroepen tegen hun eigen Gouvernement,
waartoe in de aanwezigheid van eenige duizenden Britsch-
Indische onderdanen voldoende aanleiding zou bestaan.
Tegen het denkbeeld zelf echter werd geen enkel steek-
houdend argument vernomen. Er is ongetwijfeld zeer veel
vóór. Men kan gerust zeggen , dat Australië zijne opkomst
heeft te danken aan de straf kolonisatie. Frankrijk , dat eerst
in 1854 met deportatie van misdadigers is begonnen , heeft
het stelsel, dat Engeland met succes in Australië toepaste ,
overgenomen, doch er veel minder gunstige resultaten
76
mede verkregen. Desondanks zijn de voornaamste des-
kundigen in Frankrijk beslist vóór het behoud van dezen
strafvorm.
Een zeer interessant opstel over de verschillende straf-
koloniën, waarin^ het voor en tegen nauwgezet wordt
overwogen, vindt men in de Prcusische Jahrbttcher van
1895 , van de hand van den Regierungsrath dr. F. Freund.
De loop der berri-ber rizi ekt e en der
cholera in 1-896.
In het Koloniaal Verslag over 1896 vinden wij het vol-
gende omtrent deze ziekten opgeteekend:
Evenals in 1895 woedde de berri-berri hevig tcAtjeh,
en over het algemeen was het aantal door de ziekte aan-
getasten grooter dan vorige jaren , waarbij evenwel niet
uit het oog moet worden verloren, dat in 1896 het leger
respectievelijk 4 en 5000 man sterker was dan in 1895
en 1894.
Sterfgevallen aan berri-berri kwamen beduidend minder
voor dan in de twee vorige jaren, maar het aantal afkeu-
ringen tengevolge van die ziekte vermeerderde aanmer-
kelijk. De volgende cijfers geven een duidelijk beeld van
den loop der ziekte:
1894 1895 1896
£.. /Java en Madura met Billiton,
JüJ i Bali en Lombok .... 1197 890 1440
||È ?Atjeh en Onderhoorighedcn . 1643 3329 3412
1 | \ f Sumatra's Westkust . ... 205 150 202
<||1 \ Overige buitenbezittingen. . 1384 752 511
Te zamen . . . 4429 5121 5565
Van 't vorig jaar in behandeling gebleven 655 586 614
Totaal . . . 5084 5707 6179
Aan berri-berri stierven
en wegens berri-berri
werden afgekeurd
77
Europeanen
Aziaten . .
Europeanen
Aziaten . .
14
238
76
768
23
231
35
528
16
147
132
877
Het leger verloor dus feitelijk door berri-berri in 1896
16 + 147 + 132 + 877 = 1172 man! Gelukkig had
in de eerste maanden van 1897 de berri-berri, zoo in
Atjeh als elders, een zeer gunstig verloop.
Had in 1894 en 1895 de cholera zich zoogoed als niet
in het leger vertoond, over 1896 kwamen 137 gevallen
voor (55 in Atjeh), waarvan 82 met doodelijken afloop
(in Atjeh 34). Vooral Europeanen werden aangetast (in
102 van de 137 gevallen).
Verbetering van het schoolwezen
in China.
Wel gaat het langzaam aan en contre coeur, maar toch
begint de gele kolos zich meer en meer uit zijn staat
van indolente rust te verheffen. Eenmaal wakker geschud
door den geminachten dwergvijand, zal op buit belust
Europa er wel voor zorgen dat hij niet weder inslaapt.
Welk krachtiger bewijs voor een ontwakend China zou
er kunnen worden geleverd , dan de pogingen die worden
aangewend tot vervorming van het schoolwezen naar
Westerschen trant en in Westerschen geest!
De minister en directeur van de Rijksbibliotheek , Soen-
tfia-nai, heeft den keizer plannen voorgelegd tot verbete-
ring en uitbreiding van het onderwijs in China. Soen-
tfia-nai , die een groot geleerde is , heeft aangetoond , hoe
uiterst gebrekkig het onderwijs in het Hemelsche Rijk
is ingericht, en hoe alle buitenlanders de Chineezen in
dit opzicht vooruit zijn. Hij dringt sterk aan op verbe-
78
tering om niet onder te gaan in den strijd tegen het
westen. Daarom moet China datgene , waarin het westen
juist zoo uitmunt, overnemen, in de eerste plaats het
schoolwezen, waardoor Europa zulk een voorsprong
heeft op China. De plannen van den minister moeten al
door den keizer goedgekeurd zijn ; hoofdzakelijk betreffen
ze de stichting van een universiteit, ten deele naar Euro-
peesch model, te Peking; de zuiver Chineesche weten-
schappen zullen de voornaamste leerstof blijven. Aan deze
universiteit zal onderwijs worden gegeven in tien facul-
teiten: 1°. wis- en sterrenkunde, 2°. aardrijkskunde,
3°. wijsbegeerte en godsdienstwetenschap, 4°. staatkunde,
5°. literatuur en vreemde talen, 6°. wetenschappen op
oorlog en marine toegepast, 7°. landbouw, 8°. techno-
logie, 9°. handelswetenschappen, 10°. geneeskunde. Voor
dit alles zouden, meent men, vier professoren voorloopig
voldoende zijn: twee Chineezen en twee vreemdelingen,
en op grooten toeloop van hoorders wordt vermoedelijk
nog niet gerekend. Met het toelaten van studenten tot de
universiteit moet men zeer voorzichtig zijn, raadt Soen-
tfia-nai aan. Beneden den 25-jarigen leeftijd mogen geen
studenten worden aangenomen, maar zij zullen een be-
zoldiging krijgen van 4 tot 8 ljan (15 tot 30 gulden)
'smaands. Merkwaardig is ook de wijze waarop het geld
voor den bouw en het onderhoud der universiteit bijeen-
gebracht wordt: aan de twee opperbevelhebbers van de
noordelijke en de zuidelijke havens wordt bevolen maan-
delijks 5000 ljan naar het ministerie van Financiën te
zenden. Binnen een jaar wil Soen-tfia-nai de Pekingsche
universiteit kant en klaar hebben , maar dan zouden bouw
en inrichting maar heel weinig kosten : ongeveer ƒ 400,000 !
Er is ook nog een plan, van Den-hoea-hi, den gou-
verneur van de provincie Ngon-hoei, tot het oprichten
van hoogere burgerscholen in de provinciën , en ook dit
moet in beginsel reeds de goedkeuring van den keizer
hebben verworven. In alle provinciale hoofdsteden zouden
79
dan hoogere burgerscholen worden opgerieht, waar twee
leeraren onderricht geven in schoonschrijven , Chineesche
geschiedenis en letterkunde , aardrijkskunde , en nog andere
Chineesche vakken, terwijl twee andere leeraren, die
aan de Pekingsche universiteit een graad moeten gehaald
hebben, les zullen geven in vreemde talen, algemeene
geschiedenis en natuurwetenschappen. Deze scholen heb-
ben een vierjarigen cursus. Uit hen, die het eindexamen
van deze scholen afleggen, worden zij gekozen die aan
de Pekingsche universiteit hun studiën mogen voortzetten.
Ook de leeftijd waarop men tot het toelatings- examen voor
de hoogere burgerscholen wordt toegelaten, is tamelijk
hoog.
Litteraire Kroniek.
Het leemen wagentje. Indisch tooneclspel uit Sanskrt
en Pr&krt in het Nederlandsen overgebracht door J. Ph.
Vogel.
In de vorige maand is aan de Amsterdamsche univer-
siteit tot doctor in de Nederlandsche letteren gepromo-
veerd de heer J. Ph. Vogel, op een proefschrift dat de
bijzondere aandacht verdient Deze dissertatie is eene
vertaling van de Mrcchakatikd , waarschijnlijk het oudste
van de voor ons bewaard gebleven Sanskrit drama's , dat
onder den titel : Het kernen wagentje door den heer Vogel
met groote zorg en nauwkeurigheid (mogelijk wat al te
letterlijk!) in onze taal is overgebracht. Het is de eerste
Nederlandsche vertaling van dit werk, dat vooral wordt
geroemd om zijn voortreffelijke zedenschildering. Eenige
jaren geleden werd het in Den Haag , in zeer verminkten
vorm, door Lugné Poe ten tooneele gebracht, onderden
titel: Le chariot de terrc cuite.
De ouderdom van Het leemen wagentje staat niet vast;
men neemt aan, dat het ongeveer in de 5de eeuw na
Christus werd geschreven , en wel , zooals de heer Vogel
in zijn „stellingen" uitdrukkelijk beweert, door één
enkelen dichter. Wie de dichter is, kan hij evenwel niet
zeggen, terwijl hij de gronden, waarop anderen het werk
o L
aan Dandin, die in de 6de eeuw na Chr. leefde, willen
toeschrijven, niet voldoende acht.
Het werk van den heer Vogel is op eene voor een
academisch proefschrift ongemeen kostbare en artistieke
wijze uitgegeven , op Hollandsch papier gedrukt en „ver-
licht" door F. Hart Nibbrig.
In het algemeen bestaan er in onze taal niet veel ver-
talingen van Indische tooneel werken , immers behalve de
nu verschenen nog twee, namelijk Malavikagnimitza
(Danseres en koning) Van dr. J. van der Vliet en £akuntala
{Het herkenningsteeketi) van dr. H. Kern.
i
•» f
f
NIEUWE UITGAVEN.
NEDERLAND.
Annales du jardin botaniquc de Buitenzorg, publiées par Ie dr. Mcl-
chior Treub. Ier supplément. Leiden, E. J. Bril .... ƒ 9. — .
Hilgers (Th. J. A.). Gewond voor den vijand. Verhalen voor de
Indische en Nederlandsche jeugd. vSoerabaija, H. van Ingen.
ƒ 140 ; geb. f 1.75.
Ido (Viotor). Don Juan. Indische roman. Utrecht, H. Honig, f 2.75
Jardin botanique de Buitenzorg. Icones Bogorienses. Ier fase.
Leiden, E. J. Bril Per afl. f 10.—.
Kiliaan. (H. N.). Madoereesche spraakkunst. Batavia, Landsdruk-
kerij, ('s Gravenhage, Martinus Nyhoff). 2e stuk. Woordleer en
syntaxis / 2.25.
Protestant (De). Orgaan van de protestantsche gemeente te Ban-
doeng. Red.: dr. W. van Lingen, R. Brons Middel en S. P. Ham.
Ie jaargang. 1897/98 No. 1. Bandoeng, De Vries & Fabricius.
Per jrg. (24 nrs.) f 3.—.
Tiemersma (L.). Pëngadjaran agama. Dikarangkên. Batavia. G.
Kolff & Co / 0.50.
Verslag over den aanleg en de exploitatie van de Staatsspoorwegen
in NecL-Indië, over het jaar 1896. 's Gravenhage, Gebr. J. & H.
van Langenhuysen . . ƒ 6 50.
Verslag (Eerste jaarlijksch) van het Geschied-, taal-, land- en
volkenkundig genootschap gevestigd te Willemstad, Curacao.
Amsterdam, J. H. de Bussy f 2 50.
Wet en adat. Bladen, gewijd in het algemeen aan het recht en
aanverwante onderwerpen, in het bizonder aan Indische rechts-
83
belangen. Uitgegeven onder leiding van Mr. I, A. Nederburgh.
2e jaargang. 1898. Ie stuk. Batavia, G. Kolff & Co. Per jjrg.,
fr. p. p. f 14.—.
ENGELAND.
Assemblies of Hartri (The). Students edition of the Arabic text.
With English notes, &c., by dr. F. Steingass 21 /
Barnes (Irene H.). Behind the Pardah : the story of C. E. Z. M. S.
work in India. With preface by rev. T. A. Gurney .... 3/6
Commercial Treaties (Hertslet's). A complete collection of the
treaties and conventions, and reciprocal regulations at present
subsisting between Great Britain and foreign powers, &c, &c.
Vols. 1 to 19 : 15/
DawBon (Samuel Edward). North America. Vol. 1, Canada and
Newfoundland 15/
Hayne (M. H. E.). The pioneers of the Klondykc. Being an
account of two years' police service on the Yukon, recorded by
H. West Taylor. Illust. by photographs taken on the spot by
the narrator 3/6
Handbook of the Japanese langnage. For the use of tourists
and residents. Printed in Roman diameters 4/
Hare (Gh T.). Textbook of documantary Chinese. 3 vols. £ 2 8/
Jefferson (Bobert L.). Roughing it in Siberia. With some account
of the Trans-Siberian railway and the gold-mining industry of
Asiatic Russia 6/
Eeyser (A.). From Jungle to Java. The trivial impressions of a
short excursion to Netherlands India 2/
Little (Mrs. A). My diary in a Chinese farm 4/
Mac-Gtowan (J.). A history of China from the earliest days down
to the present 16/
Morris (Edward E.). Austral English : a dictionary of Australasian
words, phrases and usages. With those aboriginal Australian and
Maori words which have become incorporated in the language,
and the commoner scientific words that have had their origin
in Australia 16/
Smith (Gteorge). Twelve Indian statesmen 10/6
— 7 (G. Barnett). The United States. Vol. 2. From the seven-
teenth century to the present day. (Romance of colonization) 2/6
84
Taylor (Annie B.). Pioneering in Tibet. The origin and progress
of the Tibetan pioneer mission. Together with my experiences
in Tibet, and some facts about the country 1/6
DTJITSCHLAHD.
Behandlung (Die) der Eingeborenen in den deutschen Kolonieen.
Ein Sammelwerk. Hrsg. v. Frz. Giesebrecht M. 4.—
Bayefn (Th. Prinzessin ▼•). Meine Reise in den brasilianischen
Tropen. . • M. 12 —
Graeser (O.). Aus Indien u. Italien. Skizzen u. Studiën. M. 3 —
Haün (Jul.). Handbuch der Klimatologie. 2. Aufl. 3 Bde. Mit 22
Abbildgn M. 36.—
Klrahmer (Gen.-Maj. z. D. Gk). Sil?irien u. die grosse sibirisqhe
Eisenbahn M. 3.—
Iianghaim (Paal). Schutzgebiete Kamerun u, Togo in 4 BlattQrn
m. 16 Nebenkarten. Mit Begleitworten üb. die wirtschaftL Grund-
züge der Schutzgebiete u. Kartenquellen. M. 4.— ; auf Leinw.
in Mappe M. 5.60
. Das Schutzgebiet der Neu-Guinea-Kompanie in 6 Blattern
m. 69 Nebenkarten. Mit Begleitworten u. s.w. M. 6.—; auf Leinw.
in Mappe M. 8.40
Ostafrikanisches Schutzgebiet in 4 Blattern m. 23 Neben-
karten. Mit Begleitworten u. s. w. M. 4.— ; auf Leinw. in Mappe
M. 5.60
Südwestafrikanisches Schutzgebiet (nebst Verbreitung des
Deutschtums in Süd-Atrika) in 4 Blattern m. 19 Nebenkarten. Mit
Begleitworten il s. w. M. 4.— ; auf Leinw. in Mappe M. 5.60
Buge (8.). Die Entdeckung des Seeweges nach Ostindien duren
Vasco da Gama 1497/8 M. 1.50
SeicUita (W. aT.). Geschichte des japanischen Farbenholzschnitts.
Mit 95 Abbildgn. ........ M. 18.— ; geb. M. 20.—
Blérald. (B. D.). La culture du tabac. 111 l fr. 50.
Cassou. Souvenirs d'Extrême-Orient 2 f r.
85
Deville (V.). Partage de 1'Afrique. Avec 6 cartes . . . . 5 fr.
Dignet (B.). Etude de la langue Taï 15 fr.
Oanter (D.). Recueil de Ia législation, en vigueur en Annam et
au Tonkin 30 fr.
Hooqnard. 1'Expédition de Madagascar 10 fr.
Launay (L. de). Les diamants du Cap. Historique, organisation
financière et commerciale, geologie, mode d'exploitation et de
traitement, comparaison avec les gisements du Brósil, de 1'Inde,
de Bornéo et d' Australië. Avec 49 ng. dans lc texte ... 10 fr.
Boohebrune (Dr. A. T. de). Toxicologie africaine. Etude botanique,
historique. ethnographique sur les végétaux toxiques et suspects
propres au continent africain. Précédés d'une préface de M. lc
professeur Brouardel, t. Ier avec 345 figures dans Ie texte. 25 fr.
Sorbier de la Tourasee. La colonisation du Senegal et du
Soudan 1 fr.
VERBETERING.
Professor Kern deelt mij mede, dat het woord sata,
hetgeen ik in mijne bespreking van het werk van den
heer Groeneveldt, in den jaargang 1897 van dit tijdschrift,
voor eene afkorting van het Maleische satali heb gehou-
den, uit het Oud-Javaansch stamt en thans nog op Bali
gebruikelijk is. Het woord is satak: „een tweehonderdtal "
en bestaat uit sa, éen, en atak, uitgesproken ata\ Op
Bali bedoelt men met satak eene rist van 200 kepengs
(Maleisch klping en gepeng, duiten) , vertegenwoordigende
thans eene waarde van ongeveer 62 Hollandsche centen.
G. SCHLEGEL.
GELEGENHEID-ALBUMS.
Het eenigste en
beste adres voor
artistieke albums
en prachtbanden
jn alle stijlen als-
ook met familie-
wapens er op ge-
werkt, is
m. IRRKRLBAGII, UTRECHT (HOLLAM).
n&ecernacier. Bekroond met Gouden en Zilcereu Medaille*.
C. Ii. STEVENS. — DEN HAAG
Elke dag brengt drukte mee,
'k Ben daarover zeer te vree;
Werken is roün element:
Dut ik 't goed doe, U bekend.
S l'EVENS wordt genoemd met eere ,
Hij bedriegt zijn klanten niet;
Wat men Trage of begeere,
't Is al billijk en solied.
Vijftien Htuiwer» kost eon VEER,
Kant en klaar is uw horloge;
't Kost, (ik zog het onder 't roosje,)
U bij aad'ren h*el wat meer. —
Marmeren PENDUULH en COUPEH,
Met Driejarige garantie ,
Lever ik voor 'M.—>tl+m ■««•,
Des verkiezend op kwitantie.
BEMONTOIRS vau ZILVER Zr.,
GOUDEN DAMES Kif en HEBREN
4rkitiM CinirffM, heel die les
Moogt gQ wel van buiten leeren.
Zorg dat dit het eerst geschiedt;
Zorg dat ieder mensen het we te :
Dat; Wat verder men vergete,
Breedstraat Honderd, zeker niet.
i i
lilt lilll£ „
»
Wetenschappelijk nagewezen volkomen desinfeetie.
Geringste mechanische slijtage. Geen kunstbleekerU* geen
Stamp-, Wring- en Borstelmachincs.
Specialiteit in Snelwasschen.
TELEPHOOIV 674.
Telegram-Adres : Wasch inrichting „RIJSWIJK".
Nam Leesbibtiotlicek,
Prias Hendrikstraat 119.
De nieuwste romans
in alle talen.
Lezing per deel en per abonnement.
KANTOOR-, SCHRIJF- en SCHOOL-
BEHOEFTEN.
BIND- EN DRUKWERK.
Plaatsing van Advertentiën en Abonne-
menten op alle Dagbladen.
FINALE UITVERKOOP WEGENS
VERBOUWING.
MAX M. SCHILTE
NAAR
Oost- & West Indië
Bij F. J. VAN PAASSCHEN, te 's Gra-
renhage is verschenen:
Msé Handleiding der Eng. Taal,
Voor Postambtenaren,
DOOR
j. F. E. W. ZEIJ ,
Adjunct- Commies bij het Hoofd-
baluur der Posterijen en Teiegrafie*
Gediplomeerd in Engelsch (Midd.
onderwijs),
Fr%s f 0.75 fr. p. p. 1 0.80.
Makanan Djawa.
Verzending van alle Ind. gerechten.
Bezorging van kleine en groote
Ind. diners. — Diners k f 1 36 best*
uit 5 Ind. gerechten , vold. v. a pers.
GROOTHANDEL
in SAMBALS en BOEMBOES.
ECHTE JAVA-KERRIE
a ƒ 0.50, ƒ1.— en ƒ 2.— per1/, fleseh.
Vraagr Menu en Prijscourant.
Adres : P. VAN KEMPEN, Loosduinsche
kade 4, b/h. Westeinde, Den Haag.
De Nieuwe Drogist winkel,
Mej. E. DE LEEUW,
££*iti4eóttaat 42. — 2)evt tfCaag.
Somatose, Quina Laroche
en alle Binnen- en Buitenlandsche genees-
middelen.
SPECIALITEIT IN TANDPOEDER, TANDWATER
EN TANDBORSTELS.
Eau de Cologne van Boldoot enz.
VERZENDING NAAR INDIÈ.
BIJ de Uitgevers-Maatschappij „PUBLICITAS" te Amsterdam verschenen:
BXXL2Z0LA, Voor een nacht v. liefde f 1.50
, Thérèse Raquin, geïll. - 2.25
, Madeleine Férat, „ -2.50
, , , Mevrouw Neigeon „ - 1.90
^Naïs Micoulin . „ -1.90
Dr. ?. 8. KAÉP, De Sexueele Voorbe-
hoedmiddelen -0.75
Dr. P. XOULXN, Magnetisme en Som-
nambulisme -0.90
PIERBE SBOPOTSXNE, De Anarchie,
Philosophie en Ideaal .... -0.60
Br. E. OLEXBNT, Gezondheidsleer v.
het huwelijk f 0.90
Dr. E. OLfiXSNÏ, De ziekten van den
man fo.90
Dr. OA&L HENNIG, De ziekten van
het kind - 2.90
A. B. WE8TE&H0ÏÏT, Marie Huising,
real. Novellen -1.90
OHAJCPAGNE-KALENDEB 1898 1. pers - 0.50
BOUDOXB-KALENDEB 1898 ter perse - 0.25
MIOB OOBDAY, Kamer No. 3 . . -0.25
(Onschuld, geïll. Aan het Dessert, Op
advies van Mama, geïll. Brand! geïll.
Bonbons, geïll.,) Dit deeltje is het ie
van de Boudoir-Bibliotheek.
Voor franco zending naar Indië worden deze pryzen met 10 pet. verhoogd.
G. STREITWOLF
Instrumentmaker,
Firma Wed. Bern Klaassen,
Passage 26, Zoutmaastraat 83,
'S GRAVENHAGE.
Brillen en Pince-Nez,
Artikelen tooi Ziekenverplegiig
pEVESTIGDt
Piet Heinstraat No. 21,
'j
Colfccfeur der Staatsloterij
Heele en gedeelten van
loten in de 355e loterij ver-
krijgbaar.
M". HAMBURG.
Uitzet-, Kapitaal- en Rente- Verzekering-Maatschy.
DIRECTIE DER AFDEELING NEDERLAND EN BELGIË :
Amsterdam, Rokio 117. Brussel, 10 Boulevard Anspaeh.
DIVIDEND aan de verzekerden- uitgekeerd over i$g6
131/i °/0 der Jaarpremie.
Nadere inlichtingen zijn o. a. te bekomen bij den heer G. VAN
BLIJSWIJK SOMBEEK, Inspecteur der Maatschappij, Tasmanstraat 47,
's Gravenhage.
a?
- a
HUMEL VAN RIN
1
F
TEIN,
u
a
O
m
o
co
JJjJjIj.
jioOGSTHAAT 29 EN jSTATIONSWEG
71-
Interc. Telephoon
Steeds voorradig eene groote collectie
van A. J. REIJNVAAN, Arasterdam.
SPECIALE BUKVERP: MET FRANSCHE SLUITING.
Export door de geheel© Wereld.
F. W. RINCK & ZOON.
Portretlijsten. Portefeuilles, Fortemonnaies,8igarenkoker8,Buvard8 en andere
artikelen, welke alle onder garantie voor deugdelijke bewerking en soliditeit
wonlen geleverd.
Artikelen, in onze magazijnen gekocht, worden kosteloos gerepareerd.
Ruimste keuze; uiterst billijke prijzen.
ALBUMS voor Indië, expresse bewerking.
%, Schottmbnrgsfraat %, $en ékoag.
H, H. KL A ASSEN, Prinsestraat 23 en 25,
'S GRAVEN H AGE.
Meest uitgebreid Magazijn ran Po>t- «a Laxepapiar ,
Schrijf aak-avftaa, CwvartM, lakten, ••«,
Verkoopt met snecee :
Pakken «eruit P»*taaaiert £10 yel, ook geschikt
toot de mail, voor den spotprijs Tan 39 re»*,
rdoffw. Toor post in tweeën, blauw gevoerd,
it per !•©. Kleinere formaten van af tt*k «ent
par WO.
Die*at-Coavert«a lft% coat per IOO.
KnoapMBra, lste kwaliteit, per gros (144 stuks),
*• «•■«•
Doocen E.«*« Papfor, 50 yel en 50 Couverten, blauw
geroerd, 3© raat.
Prima PoclaaaVa, letter H. B«, voor «•ents caat
per dozijn.
Verder alle Mearfjfavaavftaa, spotgoedkoop. Bollen
imi Papier ■• ecat per rol, eebt Engelsen.
n».
. Grootste Magazijn ran
-É<3 FKffiST-ARTIKELBN £>-
voor Bruiloften, Verjaringen, Kinderpartijen, en»
Voardracatea, Varajë», Aardlghaaaa, em.
FABRIEK VAN
JBloemen-^rtikelen,
Yaar aelf Bloaaaea ta atakaa.
Diverse soorten Bladeren, 5 et. per
dozijn, alle van linnen.
Export naar Oost- en West-Indiën
Vraag Monsters en Geïllustreerde Prijscouranten.
ï
Het grootste en goedkoopste magazijn in
bovenstaande artikelen is
f assage 33-35-37
Emballeert, verhaart en verzendt
door de geheele wereld.
O. SïïZJSaB,
DEN HAAG.
Tandheelkundige Inrichting
VAN
H HAMBURG,
TANDARTS,
van Kmsbergenstraat 80.
DAGELIJKS TE CONSULTEEREN.
Heele Gebitten f 35. Tanden per stuk f 2.
Goud plombeeren f 5. Cement of Zilver
plombeeren f 2. Tandheelkundige operatiën
zonder pyn f l.
Zondags van 9 tot 3 uur.
DELFTSCHE BOOMBOTER-INRICHTING
3' 8 £
s ï i
•1* S co
Il "3
■ s s z
!=■ Is
j F
Verzending Tan Roomboter ralra 1T000 KG. per week.
JDE A.VONDPOST,
Neutraal Nieuwsblad.
Van alle in de Residentie verschijnende dagbladen het meest
verspreid , ook buiten 's Gravenhage ; bevat o. m. uitvoerige ver-
slagen der Staten -Generaal, artikelen over actneelo onder-
werpen en sociale vraagstukken, militaire beschouwingen,
Indische schetsen, brieven uit de Oost en causerieën, met
worg gekozen feuilletons, offlcleele berichten en benoemin-
gen van denzelfden dag, mailberichten, opgaven omtrent
verleren van Indische officieren en ambtenaren, enz.
Het Zondagsblad mn De Avondpost
is hoofdzakelijk aan belletrie gewijd.
Abonnementsprijs voor Den Haag, Scheveningen en
Loosduinen f 138, Delft ƒ 1.40, voor alle andere plaatsen in
Nederland fr. p. p. ƒ 1.66.
Voor O. & W. Indië per jaar bij vooruitbetaling f IS.
éBureaux: 2* *ÏÜa ff ett straat 70, 's&ravenAatfe.
! MAILBANKENenSTOELBS s
Z Bamboes, Theehout /
| ROTTING MEUBELEN ya^/
j voor Serres /«/«!
! WARANDA'S x<^/„
! Tuinen. X"*»X Volières^
/C&< VeGKlkOOIKX S
y . "*/ Zietastotlei ei Banken f
^ \S in ruime keuw voorhanden |
V/ 24, «ronmuirkt 24. |
'Sfn-ialüi'd itin fijn Miniknweil,- 1
JAC. M0ÜL1JN,
uJüffenstraat 95.
Eenig vertegenwoordiger voor den
Haag en Omstreken der
PHOENIX-Rijwielen.
Prima Holiandsch fabrikaat. ■
-3 BILLIJKE PRIJZEN. ;-
Repareeren, Emailleeren,
Vernikkelen en Ruilen.
LOUIS KUIPERS.
v/h b/d firma LEIJDENROTH & Zn.,
PASSAGE 60-52
•Sa DEN HAAG. SS-
Fabriek t»n
MILITAIRE IIOOFDTOOISELS
en Équipementen.
^VftTER'S sto^
»v . Ja[elsung2,3ei.4 *»
"G"1VENH^'
't Beste adres voor
Sport- en Reis-ftrtikelen.
è,_
H. J. T. MATVELD,
P
z
Ld
z>
I
er
>
i; o n « E \ en ROZA
IANO'S en ORGELS
i.
3
WAGENSTRAAT 127 - DEN HAAG.
Teckenbehoeften.
SCHILÖER-ARTIKEIEN.
Grootste keuze.
Billjjkste prijzen.
PRIJSCOURANTEN en MONSTER-
BOEKJES op aanvraag franco.
- ai
S H. (
2 TJ
e >
* a'l
>
HlllkHOIII-,rSTH..l. i-Hbi
« ....... in; im:« miiijhi: iiivdii u\
Restaurant Burgemeister,
BUITENHOF 39,
vis-4-vis de hoofdwacht
Diners quotidien.
JSaLONS A RESERVER.
TO'JSfl
Xuiisfvoorwerpen.
JA\ *3 1919
O
TIJDSCHRIF
VOOR
; NEDEKLANDSCH-INDIË
- VAN
wyien dr. W. R. baron van HOËVELL.
(Opgericht in 1838.)
TWEEDE NIEUWE SERIE.
2e JAARGANG.
FEBRUARI 1898.
**;<
'S GRAVENHAGE. — F. J. VAN PAASSCHEN.
Mede verkrijgbaar te
BATAVIA bij G. KOLFF & Co.
en bij alle Boekhandelaren in Ned.-Indië.
• *<> ■ . '
/, . - x*"?+
INHOUD.
Black.
I. Het Maleisch en zijne beoefening. Door Dr.
A. A. Fokker 87
II. Concessiën in Suriname. Door H.PYTTERSENTz. 110
III. Koloniale aangelegenheden in de Eerste Kamer 131
IV. Een protest. Door L. W. £. KESSLER ... 135
V. Hoe Franschen en Duitschers koloniseeren . 142
VI. Varia. - •
(De gevangenneming van Dipa Negara. — Berri-
berri in Deli. — Nuttige Indische planten. —
Nederland en Perzie. — De Nederlandsche kolo-
niale afdeeling op de Wereldtentoonstelling van
1900. — Invoering van de opium-regie op Java
en Madura alsmede op Lombok. — De zaak der
veroordeelde Atjehsche officieren. — Een nieuwe
expeditie naar de Torres-straat 146
VII. Necrologie (f H. J. Bool) 174
VIII. Nieuwe uitgaven 176
Bijdragen en brieven, de Redactie betreffende, ge-
lieve men te zenden aan den Heer H. A. LESTURGEON ,
villa „Catharina Francisca", N. Badhuisweg, Scheveningen.
Dit Tijdschrift verschijnt tusschen den len en den 15en
van elke maand.
De abonnementsprijs bedraagt voor Nederland ƒ 13. —
per jaar. Voor het buitenland wordt dit bedrag met de
porto's verhoogd. Tusschentijds aangegane abonnementen
worden ad ƒ 3.25 per kwartaal berekend.
Afzonderlijke nummers, voor zoover deze voorhan-
den zijn, ƒ 1.50 per aflevering.
Prijs der advertentiën van V8 ! V4 5 !A en ll\ bladzijde
per plaatsing ƒ 1.50; ƒ 2.50; ƒ 4.50; ƒ 8.—.
Bij 12 achtereenvolgende plaatsingen van V8; Vi? Vi
en 1/1 bladzijde ƒ 12.— ; ƒ 20.— ; ƒ 35.— en ƒ 60.—.
f
Het Maleisch en zflne beoefening.
Openbare les, gehouden in het Universiteits -gebouw te Amsterdam
op 31 Januari 1898, door Dr. A. A. FOKKER,
Privaat-docent voor de Maleische Taal- en Letterkunde, aan de
Gemeente-Universiteit te Amsterdam.
Geachte toehoorders.
Het onderwerp , waarover ik u thans spreken ga , behoort
zeker niet tot die, welke het meest de aandacht van
geleerden en beschaafden onder de menschen boeit.
De Maleische taal en hare beoefening
luidt de naam van dat onderwerp, en mij dunkt, 't is
alsof ik op • 't punt sta , u in kennis te brengen met een
menschelijk wezen, dat ik liefheb, maar dat door toe-
vallige, omstandigheden verwaarloosd is, en er niet
presentabel uitziet; want verreweg de meesten van u,
geachte toehoorders, bewegen zich in levenskringen,
waar „het Maleisch en zijne beoefening " vreemdelingen
zijn. Ik zou 't zelfde aarzelachtige gevoel hebben , wanneer
ik een broeder had voor te stellen , dien ik door jaren-
en-jarenlangen vertrouwelijken omgang had leeren kennen
als goed en beminnenswaardig , afgezien nog van den
band van broederschap ; maar van wien ik evenzeer wist ,
hoe weinig gezien en geacht hij was , van wien ik vreesde ,
dat laster en een minder aantrekkelijk uiterlijk de harten
tegen hem zouden innemen. Maar mijn gevoel van aar-
zeling zou dan kort zijn. Mijne groote liefde zou mij de
kracht geven , om eiken wantrouwenden blik te trotseeren,
en ik zou weldra onbevangen zeggen : „ Dit is mijn broeder,
7
88
hij is goed en beminnenswaardig. Ik heb hem lief, tracht
g ij hem te leeren kennen en te waardeeren/' En ik zou
veel goeds gaan vertellen van „mijn broeder en den
omgang met hem " . . .
Maar gij, geachte toehoorders, toont mij reeds door
uwe opkomst en de welwillende aandacht, waarmede gij
naar mijne woorden luistert , dat van eigenlijk wantrouwen
bij u geen sprake kan wezen, 't Is dan ook slechts eene
vluchtige inbeelding geweest, eene onwillekeurige aan-
doening, die bij mij opkwam als nawerking van heel
wat opgedane ondervinding.
Want de studie van het Maleisch is niet in aanzien,
geachte toehoorders. En zelfs in de rij der Maleisch-
Polynesische zustertalen is het Maleisch eene stiefzuster.
't Is nauw een vijf en twintig jaar geleden, dat er te
Leiden een doctoraat in de taal- en letterkunde van den
Oost-Indischen Archipel werd ingesteld; en hoe weinig
dit bekend is , bewijst wel het feit , dat velen , zeer velen
onder de beschaafdsten hier te lande niet eens weten,
dat er zulk een doctorsgraad aan een onzer universiteiten
te verwerven is.
O, hoe anders is het met de andere taalfamiliën ! Hoe
trotsch rijst het gebouw der Indo-Germaansche taalkunde
voor onze oogen op, hoe waardig staat daarnaast de
tempel der Semietische taalwetenschap. Werkelijk, de
Moslim zou niet ver van de waarheid zijn, zoo hij de
eerste met een schoone j Sl m i', de tweede met een mooien
masjid, de Maleisch-Polynesische taalkunde met een
bidkapelletje aan den grooten weg, met een houten
süraw of lang ar vergeleek.
Doch spreken wij over *t Maleisch in 't bizonder. Wat
zou wel de reden zijn , waarom wetenschappelijk gevormde
taalkundigen zich zoo bitter weinig tot de studie dier
lieve taal aangetrokken voelen? Wel, naar 't mij voor-
komt juist omdat er tot nu toe slechts zeer enkelen
onder die taalkundigen het Maleisch tot hunne hoofdstudie
89
gemaakt hebben. Een mensch is een mensch, en niet
alleen aan een gouvernementsbureau vraagt men naar
antecedenten. Men wil voorgangers hebben, men voelt
behoefte aan aanmoediging en steun, en die vindt men
zoo weinig als men het waagt het Maleisch als hoofdvak
te gaan beoefenen. Stelt u voor eene taal, waarover nog
geen enkele zuiver wetenschappelijke spraakkunst bestaat ,
waarvoor nog geen enkel betrouwbaar woordenboek
voorkomt! Een taal, waarvan zelfs beweerd wordt, dat
men hare uitspraak onmogelijk vast kan stellen, omdat
ze „ lingua franca" geworden is — alsof ze in dat opzicht
niet gelijk stond met elke andere taal, die dat lot ge-
troffen heeft! Stelt u voor eene taal, waarvan beweerd
wordt door menschen, die er boeken over geschreven
hebben , dat ze gesproken wordt „ door de bevolking van
Midden-Sumatra van de oost- tot de westkust", terwijl
anderen, die zich evenveel autoriteit aanmatigen, vol-
houden, dat de „spreektaal" in 't Maleisch op Java
voldoende beoefend kan worden door na te spreken wat
de Javaansche , Soendaneesche en Madoereesche inlanders
voor den dag brengen, wanneer ze Maleisch met Euro*
peanen spreken , en te letten op het Maleisch der Chineesche
marskramers. Hoe weinig verkwikkelijk is het voor velen ,
om in een drom van tegenstanders en andersdenkenden zijne
eigen denkbeelden op den voorgrond te plaatsen! Is 't
dan wonder, dat zoovele edelen onder de aristocraten
der taalwetenschap , weigeren in te gaan tot de bidkapel ,
waar zulk een onvroom gehaspel, zoo'n onstichtelijk
geharrewar heerscht onder hen, die zich als priesters
opwerpen, en de enkele goedgezinden schier verbijsterd
zijn door 't rumoer?
Voor het Maleisch missen wij een schutspatroon, een
beschermheilige, en zulk eenen hebben het Javaansch,
het Bataksch, het Boegineesch, het Makassaarsch. Maar
wat nood! Een alombevruchtend genie, zetelend in een
man, op wien Nederland fier mag wezen, heeft als eene
90
2on zijn licht doen vallen over het gansche ontzaggelijke
gebied der Maleisch-Polynesische taalfamilie, het omvattend
met een reuzenblik, en ook de beoefening van het ver-
schopte Maleisch heeft er den weldadigen invloed van
ondervonden. Naast hem staat een ander, die ginds op
Celebes, verweg te midden van barbaarsche volken, de
beste jaren zijns levens veil had , om vrijwel onbekende
talen onder de aandacht van Europa te brengen , en naast
dezen rijst de gestalte van een man, die — thans tot de
dooden behoorende — in zijn werkzaam leven tal van
jaren gewijd heeft aan taalonderzoek op Sumatra, Java
en Bali. Behoef ik de namen dezer drie voorgangers,
dezer nestors der Maleisch-Polynesische taalkunde te
noemen? Een ieder moet, dunkt mij, gehoord hebben
van een Kern, een Matthes en een Van der Tuuk. De
werken dier mannen hebben , schoon buiten het eigenlijke
beperktere gebied der Maleische taal liggende, op de
beoefening dezer taal een grooten en blijvenden invloed
gehad. Om hen scharen zich anderen, onder de ouderen
zeer verdienstelijken, onder de jongeren enkelen, wier
arbeid reeds goede vruchten afgeworpen heeft en nog
belooft. (Ik verheug mij erin ook van hen bij deze open-
bare les persoonlijke belangstelling te mogen opmerken).
De arbeid dezer jongeren — op verwant terrein gelegen
— is grootendeels aan mijn wetenschappelijke streven
voorgegaan, en ik ben dankbaar ook voor de leering
daarvan door mij op mijn terrein genoten.
Door de groote voorgangers op algemeen en bizonder
gebied is ook voor de beoefenaars van het Maleisch
thans de weg aangewezen , al is deze nog niet afgebakend
en nog lang niet opgenomen, gemeten en in kaart ge-
bracht.
Voordat ik ertoe overga, dezen tot eene zuiver weten-
schappelijke bestudeering mijner lievelingstaai leidenden
weg nader te bespreken, past het een enkel woord te
zeggen over hetgeen voor 't Maleisch gedaan is door
91
Nederlanders, die tot het verleden behooren, en door
buitenlanders van vroeger en thans.
De eerste Nederlander, die een boekje schreef ten
behoeve van hen, die het Maleisch wenschen te leeren
kennen, was Frederik de Houtman, éen der twee gebroeders,
wier namen in onze geschiedenis nauw verbonden zijn
aan onze eerste vestiging in Oost-Indië. Zijn boekje gaf
eene verzameling gesprekjes in 't Maleisch en in 't Ma-
legasisch (de taal der Hoewa's op Madagascar). De ver-
dienste van dat boekje ligt natuurlijk voornamelijk in 't
feit, dat het het eerste werkje over 't Maleiseh is, dat
ooit door een Nederlander geschreven is. Dat het van
fouten en onnauwkeurigheden krioelt, is niet te ver-
wonderen, 't berustte uitsluitend op waarneming en op
eerste waarneming door een man zonder wetenschap-
pelijke vorming. De vele andere boekjes en boeken na
de Houtman door Nederlanders over 't Maleisch geschreven
tot het begin dezer eeuw zijn alle zonder veel beteekenis ,
behalve éen. In de eerste helft der vorige eeuw schreef
George Hendrik W e r n d 1 y zijne Maleische Spraak-
kunst. Voor zijn tijd kan dit werk een zeer verdienstelijke
arbeid genoemd worden. En langen tijd teerde men als
't ware op de groote geleerdheid van Werndly. Doch,
hoe 't ook zij , in 't licht der tegenwoordige taalwetenschap
beschouwd is zijn boek bijna leekenarbeid. Hoe kon 't
ook anders! Vóór de groote zegepralen der Indo-Ger-
maansche laalbeoefening kön er immers niets anders
wezen ; want , tegengesteld aan 't bekende ex-oriente
lux, was 't immers hier ex occidente lux. Uithet wes-
ten, uit Duitschland — het laboratorium der wetenschap —
in 't bizonder — moest het licht gaan schijnen, dat veel
later ook de studie der Maleische taal ten goede is ge-
komen. Maar, nader beschouwd was het tóch ook da&r
ex oriente lux; want de studie van 't Sanskrit leidde
tot bedoelde zegepralen. Doch daarover straks meer.
Wie komen na Werndly in aanmerking onder hen , die
92
zich voor 't Maleisch verdienstelijk gemaakt hebben?
In de eerste plaats wel een buitenlander , de Engelschman
W. Marsden, die in 1812 een GrammaroftheMalayan
language met eene bloemlezing gaf. Dit werk werd in 't
Nederlandsch en Fransch vertaald, en was jaren achtereen
de vraagbaak voor allen, die zich ernstig op 't Maleisch
toelegden. Marsden was evenals de Nederlander
W e r n d 1 y een voor zijn tijd wetenschappelijk gevormd
taalkundige , hetwelk toen nog schier algemeen in Europa
beteekende: hij was doorkneed in 't Grieksch en Latijn.
De inleiding tot dit werk bevat belangrijke gegevens.
Dezelfde Marsden gaf een woordenboek, dat
eveneens in 't Nederlandsch werd vertaald. Op Marsden's
kennis teerde Roorda van Eysinga.
Deze gaf ongeveer te zelfder tijd als Marsden's Spraak-
kunst in de vertaling verscheen — 1824 — een woor-
denboek. Maar hij ontzeilde de klip niet , tegen welke
vóór en na hem zoovelen zich gestooten hebben, nl. de
stilzwijgende veronderstelling, dat het Maleisch ook op
op Java als in een Maleisch land kon bestudeerd worden.
Dit woordenboek neemt dus evenals alle andere later
verschenen woordenboeken eene macht van Javaansche,
Balineesche, Hollandsche en andere woorden op, die in
een Maleisch lexicon natuurlijk evenmin thuishooren als
b.v. Syrische, Koptische en Armenische woorden in een
Grieksch lexicon uit den tijd, toen de mini de „lingua
franca" was in de landen om 't oostelijk bekken der
Middellandsche Zee.
Na Marden is Crawfurd de schrijver eener spraak-
kunst en van een woordenboek , beide in 't Engelsch. Craw-
furd is daarom merkwaardig , omdat hij een man van grootc
geleerdheid was; maar ofschoon zijn grammar and
dictionary in 1852 verscheen, geeft hij treurige
blijken van een verkeerd inzicht , waar hij zich aan taai-
vergelijking waagt. Toch is Crawfurd verdienstelijk als
de eerste Europeaan ? die ernstig, en , zoover zijne krachten
93
gaan, nauwgezet, bij de behandeling van het Maleisch,
ook de verwante Mal.-Polynesische talen beschouwt.
Merkwaardig is het resultaat zijner vergelijking van woor-
den , die 't zelfde beteekenen, hetgeen hij deed in
plaats van die te beschouwen, welke wel eene verwante
beteekenis in de verschillende talen derzelfde familie
hebben, maar in de eerste plaats eene verwantschap in
klankbouw vertoonen. Als , om een voorbeeld te noemen,
1 i m a in 't Boeg. hand beteekent en tanan in 't Mal.
hetzelfde , dan zou hij dit beschouwd hebben als eene aan-
wijzing voor het niet-verwant-zijn van Boeg. en Mal. Als
hij bedacht had , dat dan toch 1 i m a in 't Mal. de betee-
kenis van een telwoord, vijf, heeft, en deze beteekenis
moet voortgekomen zijn uit die van hand met vijf
vingers, dan zou hij de „blunder" niet begaan hebben,
een van de vele, die hij op dergelijke wijze beging.
Na Crawfurd is de merkwaardigste Maleische Spraak-
kunst die van 1'Abbé Favre, gewezen Roomsch-Katho-
liek zendeling te Poelaw-Pinang en op Malaka. Dezelfde
abt gaf ook een woordenboek. Beide werken getuigen van
veel studie en veel geleerdheid. Favre kende b.v. zoowat
alles wat door Nederlanders over Mal.-Polynesische talen
geschreven was, een inderdaad zeldzaam verschijnsel bij
een Fransch geleerde. Maar onze abbé was wat men
volksmatig „te geleerd" noemt. Zijn woordenboek had
b.v. deze zeer bijzondere eigenaardigheid , dat de Maleische
letters, d. w. z. de letters van het gewijzigde Arabisch-
Perzische schrift, dat bij de Maleiers in gebruik is,
daarin gerangschikt staan naar de volgorde van 't Sans-
krit-alfabet ! Nu is 't al een heele toer voor een gewonen
geest om de volgorde van dat uitgebreide schriftsysteem
behoorlijk in 't hoofd te hebben ; doch bepaald hinderlijk
wordt het, wanneer men die met moeite geleerde opeen-
volging moet gaan toepassen op letterteekens van een
geheel ander systeem. Stelt u voor , geachte toehoorders,
dat men een Grieksch lexicon moest gebruiken, waarin
94
de beginletters gerangschikt waren naar de volgorde in
't Hebreeuwsche schrift : iets van dien aard had Favre
geleverd. Daarmede in verband stond wellicht Favre's
voorliefde voor vreemde letterschriften , die in zijn woor-
denboek ten duidelijkste voor den dag treedt, waar hij bij
de Mal. woorden de verwante woorden in andere Mal.
Polynesische talen opgeeft. Zoo geeft hij bijv. steeds de
spelling der Tegaalsche woorden in Tegaalsch schrift op.
Dit schrift — een der vele Indische schriftsystemen uit
Indonesië — is, zooals men weet, reeds lang, lang,
lang verdrongen door het Latijnsche schrift der Spaansche
missionarissen , welke in de Filippijnen zoo ruimschoots
hun beschavingsijver hebben doen gelden. Bij al de groote
Christelijke deugden , die de geleerde abt in zijn arbeid-
zaam leven van toewijding had aangekweekt en tot heil
van anderen in toepassing had gebracht , had ook hij het
ijdelheidje van zoo velen, welke talen beoefenen met
vreemde letterschriften: hij hield ervan zijne bedrevenheid
daarin te toonen. Ook hij, zeg ik, want ziet, schier
alle woordenboeken van 't Maleisch en ook van andere
Mal.-Polynesische talen , zijn geschreven als waren ze voor
inlanders in den Archipel bestemd en niet voor Euro-
peanen. Crawfurd alleen vermijdt het gebruik van het
„eigenaardig letterschrift". Als waren ze, zeg ik, want
de bedoeling schijnt te wezen , ze op die wijze meer echt
in den geest der taal te maken. Evenwel is dat doel er
toch niet mee bereikt; want een Maleisch woordenboek
ingericht op Maleische wijze bestaat niet, tenzij men de
Arabische of Perzische manier zoo wilde noemen. Deze
bestaat echter dan in het opgeven der volgorde niet vol-
gens de letters van 't Arabische alfabet naar de begin-
letters der woorden, maar naar de eindletters. Nu, aan
zoo iets heeft gelukkigerwijze niemand onder de lexico-
graphen gedacht. Daar komt bij , dat men , ondanks de
zucht om echt in den geest der taal te vallen, ook in
zooverre van het gebruik afwijkt, dat men de volgorde
95
van 't Arabisch-Perzische schrift van voren naar achteren
in plaats van van achteren naar voren neemt. Het ge-
bruik bij hen, die zich van 't Arabische schrift bedienen,
wil immers, dat wat bij ons de laatste bladzijde heet,
bij hen de eerste zij. 't Blijft dus toch een schipperen,
een half Europeesch, half Oostersch doen s. v. v.
Na 1'Abbé Favre is de eenige Maleische spraakkunst
van werkelijk belang die van Gerth van Wijck, tot voor
kort leeraar aan de Indische Instelling te Batavia. Aan
Favre's werken gaan vooraf de spraakkunsten van Dr.
de Hollander en Van Eek. De eerste dezer beiden was
nooit in Indië geweest, de laatste nooit in eenig land,
waar het Maleisch als moedertaal gesproken wordt. De
werken en werkjes van Dr. de Hollander vooral zijn
jaren lang gebruikt en zijne Handleiding bij de beoefening
der Maleische taal- en letterkunde wordt nog als leer-
middel gebezigd aan de Kon. Milit. Academie en tot voor
kort ook aan de Indische Instelling te Delft.
Ofschoon minder algemeen gebruikt en van de hand
van een niet-academisch gevormd man , is de spraakkunst
van Gerth van Wijck, waarvan in 1889 de eerste
en in 1892 de tweede druk verscheen , voor de beoefening
van 't Maleisch van grooter beteekenis. Een gebrek van
Dr. de Hollander en den oud-zendeling Van Eek beiden
is hun vertrouwen op eigen vaardigheid waar het de
praktische aanwending der taal betreft: beiden zuigen
uitdrukkingen en zinswendingen uit hun duim, om maar
eens deze kernachtige volksuitdrukking te gebruiken.
Niet, dat al de door hen aangehaalde voorbeelden en
opgegeven volzinnen van eigen vinding of liever samen-
stelling zouden wezen ; maar dan toch vele , en zulks
maakt begrijpelijkerwijze het door hen geleerde al niet
betrouwbaar meer. Zoo iets doet Gerth van Wijck niet.
Zijne voorbeelden zijn aan de literatuur of aan de levende
taal ontleend.
Dr. de Hollander en Van Eek gelooven boven-
96
dien beiden aan een laag Maleisch, een populair mis-
verstand, dat niemand deelt, die, met eenig taalgevoel en
eenig verstand begaafd , drie maanden in een echt Maleisch
land geweest is. Dat „ laag " Maleisch is eene fictie , anders
niet. Het bestaat niet, tenzij men dien naam geven wille
aan een oneindig aantal verschillende soorten van ver-
haspeld Maleisch , dat gesproken wordt door eene oneindige
verscheidenheid van rassen en persoonlijkheden, maar
nooit door een Maleier tot een Maleier in den
strengen zin ; want het Maleisch door en tot vreendelingen
gesproken is natuurlijk overal en altijd varieerend, zich
regelende naar de ontwikkeling, de mate van kennis en
den landaard van spreker of toegesprokene.
Een gebrek eigen aan Gerth van Wijck , Dr. de Hollander
en Van Eek is verder, dat alle drie bij de behandeling
van 't verbum sterk onder den invloed staan van Taco
Roorda, een Hebraeicus-Arabicus-Javanicus , wiens op-
treden in 't laatst van de eerste helft dezer eeuw eene
nu nog krachtig nawerkende strooming heeft gegeven in
de denkrichting van hen, die zich aan de studie en het
doceeren der Maleisch-Polynesische talen wijdden. Dat
Taco Roorda een man met buitengewone begaafdheid was,
mag wel afgeleid worden uit het feit, dat zelfs zijn
grootste tegenstander op taalkundig gebied, dezelfde
Neubronner van der Tuuk, dien wij boven noemden,
ondanks zijn hevig èn hatelijk èn soms onwaardig te
keer gaan tegen Roorda , dat een genie als hij zelfs niet
vrij bleef van Roorda's invloed. Van der Tuuk's Batak-
sche spraakkunst bewijst duidelijk bij de behandeling van
't werkwoord , dat ook hij passief was bij de uiteenzetting
van 't passief der verba. De verwarrende , verstrik-
kende, verbijsterende Roordasche theorie van 't passief
had ook Van der Tuuk's helder brein beroerd.
't Spreekt haast van zelf, dat ook H. C. Klinkert,
lector voor 't Maleisch te Leiden, en vóór hem Dr.
Pijnappel, hoogleeraar voor die taal aldaar, niet vrij
97
bleven van de Roordasche hallucinatie. Beiden gaven
eeneMal. Spraakkunst en een Mal. woordenboek, de eerste
ook Hollandsch-Mal. Deze twee woordenboeken met dat
van Von de Wall vormen bij elkaar het drietal , dat
tegenwoordig bij ons te lande het meest op den voorgrond
treedt bij de beoefening van 't Maleisch. Het laatst ge-
noemde woordenboek, dat van Von de Wall, werd in 1877
op last van het N. I. Gouvernement door den meerge-
noemden geleerde Neubronner van der Tuuk voor rekening
van dat gouvernement uitgegeven. Door de jaren arbeids
aan dit woordenboek door den opsteller ten koste gelegd
— aan tractement, reiskosten enz. kwam het ten slotte
het N. I. Gouvernement op, naar men zegt, vijf ton te
staan — en door de groote bekwaamheid van den bewerker,
die de stof schifte en bijeenbracht, werd dit woorden-
boek het rijkste en beste, dat tot nu toe voor het Mal.
geschreven is. En dat ondanks het vele overtollige —
b. v. al de tweevouds- en meervoudsvormen van Arabische
subst. , zelfs al zijn ze volmaakt ongebruikelijk in het
Maleisch — en in weerwil van 't kreupele Hollandsch
van den Duitschen Von de Wall, aan welk gebrek door
Van der Tuuk niet tegemoet is gekomen , ten spijt eindelijk
ven de onkiesche hatelijkheden en schimpscheuten , waar-
mee van der Tuuk de uitgave van den nagelaten arbeid
van Von de Wall ontsiert. Spreken wij den vromen wensch
uit, dat dit tonnen verslindend woordenboek nog eens van
regeeringswege herzien (moge worden door een bevoegd
en beschaafd Malaicus.
Doch komen wij even op Klinkert terug. Dezen noemen
wij zonder aarzeling den besten lexicograaf onder de
thans levende beoefenaars van het Maleisch. Deze heer
is drie jaar in de Riouwsche landen geweest, en schijnt
daar met zijn tijd gewoekerd te hebben. Geboren Euro-
peaan is hij merkwaardig diep in 't inlandsche denken
doorgedrongen. Zijne bijbelvertaling houd ik voor de
beste onder alle bestaande vertalingen — en er zijn er
98
ettelijke. Klinkert is echter geen wetenschappelijk ge-
vormd taalkundige. Had ook hij evenals Dr. Adriani —
thans te Poso op Celebes — eerst den doctorsgraad
in de Mal.-Pol. talen verworven, vóór dat hij ter bestu-
deering van eene dier talen voor eene latere bijbelover-
zetting naar O. I. toog, dan zouden ongetwijfeld thans
zijne spraakkunst en ook zijne woordenboeken er beter
bij gevaren zijn.
Onder de Nederlanders, die zich door hunne geschrif-
ten over of in 't Maleisch bijzonder verdienstelijk ge-
maakt hebben mag ik naast den grooten Van der Tuuk
niet nalaten ook over Dr. G. K. Niemann te spreken.
Deze heer, hoogleeraar te Delft, wiens enorme werk-
zaamheid hem grootendeels buiten het gebied van 't
eigenlijke Maleisch gehouden heeft, gaf niettemin reeds
vijf en twintig jaren geleden eene verzameling Maleische
stukken uit, met belangrijke aanteekeningen , welke ver-
zameling onder den titel van Tftman MSl&yu, d. i.
Maleische lusthof reeds ettelijke drukken beleefd
heeft. Ook onder de Maleiers vindt deze Chrestomathie
gretige lezers. Ik herinner mij , dat ik als ambtenaar B.B.
onder mijne vele functiën ook die van debitant van
Gouvernementsuitgaven op 't gebied van inlandsche talen
vervullende , verscheidene exemplaren van genoemd werk
onder Maleiers en Arabieren ter Westerafdeeling van
Borneo, zonder*de minste reclame-makerij wist te „slijten".
Van der Tuuk gaf eene reeks van leesboeken met zeer
opmerkelijke aanteekeningen, en Meursinge schonk der
studeerende Malayophilen-wereld eene verzameling van
rijp en groen in Mal. leesstukjes en stukken. Noemen
wij nog voor vroeger tijd — een vijftig jaar geleden —
Van den Hoëvell , die eene uitgave van B i d a s & r i ,
een mooi Maleisch gedicht , een z.g. s a h i r (verb. van
Arab. §&'ir dat dichter beteekent) bezorgde, met ver-
taling en aanteekeningen. Klinkert had zich bepaald tot
het uitgeven in 't oorspr. schrift van drie Mal. gedichten,
99
waaronder eene redactie van diezelfde Bidas&ri.
Eindelijk moet ik voor Nederland nog wijzen op de
uitgave eener wereldberoemde fabelverzameling, nl. de
Kali la dan Daminah, door J. R. P. F. Gonggrijp,
hoogleeraar te Delft. Dit boek vind ik daarom merk-
waardig — hoezeer ook zelfs de tweede druk, die voor
enkele jaren uitkwam nog vol fouten zit — omdat het
een der zeer enkele Maleische leesboeken in
Latijnsch schrift is. De aanteekeningen achterin
zijn echter Van weinig beteekenis.
Voor 't buitenland wil ik nog even stilstaan bij Max-
well, die een g r a m m a r schreef, bij Clifford , die 't zelfde
deed, en vooral bij Swettenham, den tegenwoordigen
resident van Pérak op Malaka, die een zeer praktische
Vocabulary Eng. -Mal. en Mal.-Eng. , met eene ver-
zameling van over 't geheel echt Maleisch gedachte ge-
sprekken leverde. Hij had bij de samenstelling van
zijn werk de hulp van een geletterd Maleier. De verdienste
van Maxwell1 s gram mar is eene negatieve: hij laboreert
niet aan de Roord a-passie van 't passief, waarschijnlijk
omdat hij niet voldoende onze taal machtig was, om
Roorda's hersenbekorende theorieën in de Javaansche
Grammatica aan te durven. Maxweü's verzameling Mal.
spreekwoorden, gegeven tusschen '78 en '97, is naast
die van Klinkert naar mijn idee belangrijk èn voor den
linguist èn voor den ethnograaf.
Al wat de Franschen gegeven hebben, is behalve
Favre's arbeid, als oorspronkelijk streven, geen ver-
melding waard. En zelfs Favre was niet oorspronkelijk
waar het 't verbum gold.
Over andere dan linguïstische werken, en die welke
de linguistiek in haar streven ter zijde staan, sprak ik
hier niet. Ik ben in de eerste plaats linguist , en spreek
hier over de beoefening der taal als taal , dat is dus
als doel, niet over de taal als middel om de voortbreng-
selen der letterkunde te leeren kennen. Alle arbeid op
100
philologisch gebied gelegen, hoe verdienstelijk en uit-
stekend ook, laat ik thans buiten behandeling.
Over wat ik zelf gedaan heb als beoefenaar mijner
tweede moedertaal, past het mij niet in den breede uit
te wijden. Alleen wijs ik er hier pven op, dat mijn
„Leercursus", waarvan ik 't origineel nu ongeveer
tien jaar geleden ter Westerafdeeling van Borneo schreef,
en waarvan de tweede druk verleden jaar verschenen is,
een boek is , dat geen aanspraak maakt op streng weten-
schappelijke waarde. Ook vermeld ik, dat de eerste druk,
bij veel andere fouten, de gewone bezit, nl. verwarring
van letterteekens en klanken , en verder het gebrek heeft
van het verbum op Roordasche wijze te ver . . . duisteren.
Verklaren kan men hier eigenlijk niet zeggen. Ein-
delijk merk ik op, dat mijn proefschrift over de klank-
leer van 't Mal. handelt, een onderwerp dat nog nooit
te voren door iemand behandeld was. 't Spreekt dus van
zelf, dat daarin onnauwkeurigheden voorkomen. Dit laatste
werkje moet het eerste deel vormen eener volledige Mal.
spraakkunst.
Ik heb het tot dusver anders alleen gehad over vol-
ledige spraakkunsten, over woordenboeken en bloem-
lezingen. Vandaar dat ik verzuimde te spreken over het
werk van Dr. Tendeloo, thans controleur bij 't B.B.
te Tebing-Tinggi (Sum. O. K.). Dit boek behandelt juist
dat onderdeel der Mal. spraakleer, waarin ook ik in
mijne opvattingen geheel verschil van alle grammatici,
die onder Roordaschen invloed gestaan hebben , en tevens
aanmerkelijk van allen vóór den tijd van dien alomge-
voelden invloed.
Ik aarzel niet — ik heb 't meer gezegd — het proef-
schrift van den heer T. over Maleische verba
en nomina verbalia een zeer belangrijk stuk werk
te noemen.
Mijne denkbeelden, uitgesproken in mijne stellingen
en later in verschillende artikelen (vooral in den lnd. Gids),
101
zijn niet geheel, maar dan toch in hoofdzaak overeen-
stemmend met die ontwikkeld in genoemd proefschrift
Aangezien wij nu o n a f h a n k e 1 ij k van elkaar daar-
toe gekomen zijn, en bovendien tal van feiten in de
levende taal en in de Mal. literatuur waargenomen niet
in strijd zijn met die denkbeelden, maar ze integendeel
bevestigen , meen ik gerechtigd te wezen , ze voor nader
bij de waarheid te houden dan de, s. v. v., Roordasche
theorie van 't verbum , die voor 't Mal. geen rekening
houd met de waargenomen feiten.
Ik smaak de voldoening , dat twee ernstige beoefenaars
der Mal. taal, de Heer Golsings, Ie Luit. van 't Ind.
leger, thans gedetacheerd bij het leger hier te lande en
leeraar aan de Mil. Academie te Breda, en zijn collega
Spat, aan wien nu kortelings het onderwijs in de
Maleische taal aan gezegde Academie is opgedragen , zich
aan mijne zijde scharen, en dus beiden de opvatting van
't verbum deelen, welke T. en ik aanhangen, terwijl ze
zich bij de verschilpunten bij mij aansluiten.
Wat is nu die z. g. nieuwe theorie van het verbum en
de verbale vormen in 't Mal., waarover T. door zijn al
te hevig optreden zooveel verbittering van de zijde der
met-taalkundig gevormde Malaïci heeft moeten ondervin-
vinden, eene theorie, die echter, merkwaardig genoeg,
nog door geen enkelen wetenschappelijken linguist be-
paald is afgebroken?
In hoofdzaak dit. Ik geef nu mijne opvatting en zal 't
verschilpunt met T.'s theorie noemen.
't Mal. kent geen vormelijke onderscheiding van t ij d e n
(tempora) bij zijne verba , 't kent evenmin w ij z e n (modi)
Doordat het ook geen personen vormelijk onder-
scheidt , en evenmin v o c e s , vervalt dus alles waaraan
wij gewoon zijn in de Indo-Germ. talen een verbum te
onderscheiden van een ander woord.
Wat een verbum is , moet dus uitgemaakt worden naar
den samenhang in den zin.
102
Verbale stam is indentiek met nominalen stam, dus
tevens infinitief, maar ook finiet-vorm. Tulis
b. v. kan derhalve wezen schrijven (inf.), schrijf
(ie pers. sing. pres.), schreef (3e pers. sing. perf.),
scribent (3e pers. plur. fut.), scribendi (gen. ge-
rundii), enz.
Doch, het Mal. verbum — d w. z. een woord als zoo-
danig optredend — onderscheidt verschillende vormen
Welk verschil bestaat er nu daartusschen in beteekenis?
Er zijn de volgende vormen, op tulis ioegepast:
tulis, m&nulis, b&rtulis, ditulis en t&r-
tulis. Een vorm katulisan, bij andere verbale vor-
men voorkomende, mist men, zoover ik weet, bij dezen stam.
Behalve als verb. vormen komen genoemde afleidingen
van een stam ook in andere beteekenissen voor, b. v.
in die van nomina subst., n. adj., adv. enz. Daarover
spreken wij thans niet.
Als verb. vormen onderscheid ik ze in twee categorieën :
1°. die vormen , welke een perfectief begrip aan-
duiden, nl. :
de onveranderde stam,
de stam met voorgev. di
„ „ „ „ t & (meestal met een verbindende r,
soms met neuskl.)
„ „ „ „ ka of kü en achtergevoegd -an.
„ „ „ „ p X (al of niet met r of neuskl.)
2°. alle overige f welke een imperfectief begrip
aanduiden) d. i. die met m& en die met b& (de eerste
meest met neuskl. , de laatste met r als verbindingsklank).
't Mal. verbum kent dus alleen twee begripsfazen,
om maar eens zoo te zeggen: de perfectieve of per-
fectachtige en de imperfectieve of imperfect-
a c h t i g e. De eerste wijst op een volkomen daad of als bij-
begrip op een enkele even plaats hebbende daad,
dat is dus op een aorist. Echter beteekent dit natuur-
lijk geenszins , dat die daad voorgesteld wordt als te ge-
103
schieden in een bepaalde tijdssfeer , d. i. verleden , heden
of toekomst.
Dat velen dit niet begrijpen, ligt aan 't taalonderwijs,
dat ze gehad hebben, 't Is waar: zij, die aan Latijn,
Grieksch, Sanskrit en Arabisch gedaan hebben, zien bij
't tegenwoordig taalonderwijs beter in dan anderen
wat eene zuivere opvatting van tempora, modi en
voces is, maar niettemin — daarover straks meer —
kan men ook zonder die taalstudiën zeer goed eene zuivere
opvatting van deze hoofdpunten van algemeene spraak-
leer bezitten. Zoo b. v. kan men zeer goed weten, wat
een a o r i s t is, zonder nog juist aan Grieksch of Sans-
krit gedaan te hebben.
De tweede begripsfaze van 't Maleische verbum
drukt het tegengestelde uit van de eerste, nl. eene onvol-
komenheid der daad , dus het idee van het imperfectum
toegepast op al de drie tijdssfeeren. Ook hier
kan men dus zoowel de finiet als de inflniet-vormen ,
zoowel scripturus sum als scribendo, als
scribebas, als scribens, als scribet, als ook
scriberem enz. enz. uitdrukken met het enkele m&-
nulis soms met toevoeging van het pr. p.
Nooit echter kan m&nulis beteekenen s c r i p s i t of
scripsisse.
Scribendo kan evenwel ook wel eens met t u 1 i s
in plaats van m & n u 1 i s uitgedrukt worden , omdat men
in 't gerundium niet zien kan, of men met een perfectief
of imperfectief begrip te doen heeft. „ Door 't schrijven
van veel brieven heeft hij zijn stijl verbeterd " is een
voorbeeld, waar m&nulis te pas zou komen; terwijl
in „ door dien brief te schrijven compromiteerde hij zich ",
een vorm zonder m& of b& de aangewezene zou zijn,
hier de vorm met di: s&bab d i t u 1 i s n a sfirat
-i t u d. i. lett. om reden van zijn geschreven hebben van
dien brief.
Nu zegt T. dat m &- en b 8- (al of niet met neuskl. of
8
104
verbindings-r) actief zijn. Goed , dat neem ik ook aan ;
maar dat daartegenover zou staan een passief met
vaste kenmerken , ontken ik. Ik beweer , dat het pas-
sieve van de beteekenis evenzeer uit het verband
in den zin moet opgemaakt worden als de onderscheiding
van modi en tempora. Terwijl nu T. aan den vorm met
d i , dus d i - 1 u 1 i s in dit concreete geval , de beteekenis
toeschrijft van een vast passief met iraperfec-
tieve beteekenis — hij noemt dat duratief — wil
hij aan den vorm met t & — t & r zegt hij , omdat hij deze
r niet als phonetischen verbindingsklank wil beschouwen —
de kracht geven van een passief met perfectieve
beteekenis. Deze onderscheiding nu wordt door de feiten
gelogenstraft.
Maka ditulisna sürat itu
beteekent : en nu schreef hij dien brief. Een zuiver histo-
risch perfectum, nietwaar? Terwijl toch het Mal. volko-
men correct is. Hierin ligt geenszins een imp er f ectief
begrip. Zoo kan men tal van voorbeelden uit de levende
taal en uit de literatuur aanhalen.
Ziehier nog twee , in 't wilde genomen :
Uit de P&l&yiran van Abdoellah, een bekend
modern Mal. schrijver (blz. 53 der gesteendr. uitg. van
Klinkert) :
KSmudiyan pulan lah -iya, lalu dibawS-
na s&tu bakul.
Twee opeenvolgende feiten : vervolgens ging hij naar
huis, en daarop bracht hij een mand.
Geen sprake van imperfectief begrip, nietwaar?
Uit de Kin Tabuwan, een bekend gedicht , vers
88 van mijne transscriptie in 't Mal. blad Pawarta
B o e m i dat ik thans redigeer (Singap. uitg. van M u-
hammad Sir&j — 1305 H.}:
D&mi diliyat s&g&la put&ri,
S&kaliyan m&n&gur manis b&s&ri,
d. i.: „Toen zij gezien werd door de princessen , spraken
105
allen haar vriendelijk lachend toe"; 't eerste is een
enkel feit (di-liyat).
Opvallend is het, dat in zeer veel gevallen juist de vorm
met di optreedt na voegwoorden beantwoordende aan
nadat, toen, en nu in 't Nederlandsch , en dat ook
in zulke gevallen het Arabisch een verbalen vorm
bezigt , die een perfectief begrip aanduidt ('t z. g.
perfectum in Caspari's G r a m m a t i k).
Eindelijk wijs ik op 't eigenaardig verschijnsel, dat
men zich in 't Eng. meest behelpt met een perfectvorm,
waar men in 't passief de progressive form wil
uitdrukken. Bekend is 't immers, dat deze Eng. vorm
een imperfect , een duratief te kennen geeft.
I was being, of he is being spoken to
b.v. is ongebruikelijk, men zegt dan liever eenvoudig
I was spoken to of he is spoken to ook
al bedoelt men b.v. „hij werd juist toegesproken, toen
ik de zaal binnentrad".
In onze taal — nog dit even — zeggen wij ook zeer
gemakkelijk hem uitlachende over zijne dwaas-
heid, deed hij echter niets om hem te
verbeteren, maar 't gaat niet aan te zeggen : d o o r
hem uitgelachen wordende enz. Ook wij be-
helpen ons dan in 't passief met een vorm, die in 't
actief een perfectief begrip zou uitdrukken , b.v. :
door hem uitgelachen werd hij, maar
niet verbeterd.
Maar wat is nu het groote verschilpunt met de oude
leer, n.1. die van Roorda — want vóór diens tijd ziet
men in de grammatica's niets daarvan, zoover ik heb
kunnen nagaan ?
Dit.
Een vorm als ku tulis en kaw tulis, naar
onze opvatting eenvoudig afkortingen van 'aku tulis
en 'Snkaw tulis, ik schrijf en gij schrijft , wordt
door de anderen verklaard als passief:
108
en Moslimsche beschavingsgeschiedenis in den ruimsten
zin en kennis van de ethnographie der landen waar de
talen der Mal. Pol. familie gesproken worden, speciaal
natuurlijk die der z. g. Mal. landen, d. i. globaal het
westen van den Indischen Archipel , aan weerszijden van
de Straat van Malaka en 't zuidelijk deel der Chin. Zee.
Kennis van Latijn en Grieksch is zeer wenschelijk,
maar niet noodzakelijk. Zoolang] echter onze spraakkunsten
van Arab. en Skr, die kennis veronderstellen, kan men
er moeilijk buiten. Bij grondig onderwijs in de moeder-
taal en zuiver taalinzicht zou men echter zeer goed die
beide moeilijke talen voor zoover noodig is, kunnen
bestudeeren zonder dien omweg. Als Hindoesche prinsen
b. v. Arab, Sanskr., en Eng. naast hunne moedertaal
machtig zijn , en dat zonder Latijn en Grieksch , waarom
zou dan niet een Europeaan zulk eene studie op die wijze
met vrucht kunnen maken?
Voor 't Mal. zelf, na de voorstudie , acht ik in 't bizonder
aanbevelenswaardig: veel teksten in Latijnsch schrift te
bezitten, eene uitgave dus van de voornaamste voort-
brengselen der literatuur in Lat. transscriptie. Dit geldt
ook voor de overige Mal.-Pol. talen, welker bestudeering
ter vergelijking onontbeerlijk is. Om die transscriptie
goed te geven, dient men op de hoogte te zijn van de
k 1 a n k w e 1 1 e n, en, om goede teksten te krijgen, dient
men slechte vertalingen uit het Arabisch en Perzisch a. a.
te kunnen onderscheiden van oorspronkelijke teksten. Iets
wat niet mogelijk is zonder
bestudeering der levende taal, om in den
geest der taal door te dringen. In 't algemeen wensch
ik de studie van 't Maleisch als alle onderwijs in de
levende talen meer , veel meer empirisch, op waar-
genomen feiten te laten berusten dan op theorieën en
op vaak onbetrouwbare teksten.
Een goed Mal. woordenboek in Latijnsche letter is noo-
dig, en evenzoo een voor de voornaamste verwante talen.
109
Een goede Mal. spraakkunst is broodnoodig , en eene
herziening der bestaande van de verwante talen.
Men ziet het: er is nog een reuzentaak te verrichten,
en deze is slechts door velen in samenwerking te onder-
nemen.
Moge de steun en samenwerking niet ontbreken en 't
mij gegeven zijn krachtdadig bijgestaan te worden in de
voor mij zoo aantrekkelijke taak voorvechter te zijn voor
het belang eener studie, die waarlijk verdient bevorderd
te worden.
De belangen van m ij n geboorteland , waar 't Mal. zeker
de voornaamste taal is , zijn immers ook nauw vereenigd
met die van ons lief Nederland ?
En 't was immers ook door 't Maleisch als gedachten-
medium, dat het Evangelie in den Ind. Archipel kwam.
Is het dan eigenlijk wel noodig aan 't slot van deze mijne
les uitdrukkelijk te zeggen, dat ik dankbaar ben voor
deveniadocendi mij aan deze illustre Universiteit
verleend ?
Ik geloof het niet
(
Concessiên in Suriname.
Herhaaldelijk is gedurende de laatste weken in de
bladen gewaagd van de ontstemming , welke in de Kolonie
Suriname heerschte, naar aanleiding van de lastgeving
van den Minister van Koloniën aan den Gouverneur om
niet over te gaan tot afkondiging eener Verordening,
waarbij aan de heeren Duncan c.s. concessie werd ver-
leend voor den aanleg van een spoorweg van Para-
maribo in Z. W. richting naar de Saramacca, en tot de
vervroegde afkondiging eener Verordening, waarbij aan
het syndicaat Barr Robertson vergunning
werd verleend om onderzoek te doen naar de aanwezig-
heid van delfstoffen, op terreinen gelegen aan de Boven-
Saramacca.
De juistheid dier berichten, zoo wat de lastgeving van
den Minister betreft, als van de daardoor ontstane ont-
stemming in de Kolonie , valt wel niet te betwijfelen. Deze
laatste is dan ook allezins begrijpelijk; sedert jaren leidt
Suriname, ondanks zijn natuurlijken rijkdom en vele
hulpbronnen, een kwijnend bestaan, zoodat voordurend
finantieele steun van het Moederland noodig is. Terwijl
de geheele ontwikkeling der Kolonie zich tot heden be-
paalt tot de smalle kuststreek langs den oever van
den Atlantischen Oceaan, liggen daar in het binnenland
uitgestrekte terreinen, waarvan men schier niets weet,
lil
doch waarvan vermoedt wordt, dat zij onmetelijk rijk
zijn aan verschillende mineralen en bij uitstek geschikt
voor alle tropische cultures.
Ofschoon eene Nederlandsche Kolonie, hebben noch
de Regeering, noch het Nederlandsche kapitaal zich tot
heden gelegen laten liggen aan een onderzoek dier ter-
reinen , teneinde daaromtrent de betrouwbare gegevens te
verzamelen, die allereerst noodig zijn om de ontwikke-
ling dier streken mogelijk te maken.
Behalve aan kennis omtrent den aard en de gesteld-
heid dier terreinen en hunne vermoedelijke geschiktheid
voor ontginning en cultuur , behoefde men voorts snellere
en min-kostbare verkeersmiddelen om de ontwikkeling
dezer nagenoeg onbereikbare en onbevolkte streken ter
hand te nemen.
Nu komen twee personen, vertegenwoordigers van
schijnbaar machtige syndicaten, de een met de aanvraag
om concessie voor den aanleg en de exploitatie van een
spoorweg naar het onbekende binnenland , de andere om
vergunning tot het instellen van een onderzoek op uit-
gestrekte terreinen ; het Koloniaal Bestuur, overtuigd van
de groote voordeden, welke voor de Kolonie in de toe-
komst uit deze aanvragen zullen voortvloeien, betoont
zich bereid concessie en vergunning te verleenen; reeds
ziet men in gedachten den weg naar het onbekende bin-
nenland geopend, en als gevolg daarvan toenemende
welvaart voor de geheele Kolonie, als een machtwoord
van den Minister al die schoone verwachtingen den bodem
inslaat.
Het moeten ongetwijfeld ernstige, gewichtige redenen
zijn geweest, welke dezen Minister, die de beteekenis
van industrie en landbouw voor de ontwikkeling van een
land kent, die bovendien herhaaldelijk getoond heeft den
vooruitgang van Suriname te bedoelen , en niet noodeloos
de gemoederen in de Kolonie zou willen ontstemmen,
tot het nemen van deze besluiten hebben geleid. Ter juiste
1 cd
112
beoordeeling dier redenen is het evenwel noodig eenig meer-
der licht te doen opgaan over de verschillende aanvragen
om concessie en vergunning, dan tot heden is geschied.
Tot voor weinige jaren was Suriname alleen bekend
wegens de buitengewone vruchtbaarheid van den bodem
en zijne geschiktheid voor verschillende cultures. Wel
had de heer Westphal omstreeks 1855 beweerd te Phedra,
aan de Suriname-rivier, steenkolen te hebben gevonden,
maar latere onderzoekingen hadden de onjuistheid dezer
bewering aangetoond. Van de geologische gesteldheid
van het land was nagenoeg niets bekend; een Duitscher,
Dr. Voltz, was in het midden dezer eeuw met het instel-
len van een wetenschappelijk onderzoek begonnen , maar
de resultaten zijner waarnemingen gingen na zijn dood
gedeeltelijk verloren, en werden voor een deel eerst
openbaar gemaakt door den hoogleeraar K. Martin, die
in 1885 een onderzoek instelde aan de rivier de Suriname.
Dat Suriname's bodem goud bevatte was toen ter tijd
reeds gebleken, maar omtrent de ligging, de uitgestrekt-
heid en den vermoedelijken rijkdom der goudhoudende
formatie wist men nagenoeg niets met zekerheid. Reeds
de heer Martin wees er op, dat het van groot belang
zou zijn, als eerste stap tot een systematische ontginning ,
om nauwkeurig na te gaan en in kaart te brengen, welk
deel van den bodem wordt ingenomen door de formatie
der kristallijne leien (huronische formatie), uit welke het
goud voornamelijk schijnt afkomstig te zijn. Maar er
werd niets in deze richting gedaan.
Intusschen bleek de goudrijkdom van Suriname meer
en meer. De eerste uitvoer van goud had plaats in 1884 ,
en ondanks de primitieve wijze van ontginning, welke
zich bepaalde tot eenvoudig wasschen , bedroeg de uitvoer
tot heden niet minder dan ƒ 19,000,000.
Terwijl men in Nederland volhardde in de bestaande
onverschilligheid ten opzichte van de Kolonie, begon
113
Snriname de aandacht te trekken van het buitenlandsche
kapitaal, dank zij de gunstige verslagen van mijnbouw-
kundigen , uitgezonden tot het instellen van een onderzoek.
Een hunner , A. J. Mather , Practical Mine-Ope-
rator, gaf in het Amerikaansche tijdschrift The Engi-
neering Magazine van 1893 eene uitvoerige beschrijving
van de „Goudvelden van Nederlandsch- Guyana", zooals
hij deze door eigen onderzoek en door de waarnemingen
van anderen had leeren kennen. Volgens hem begint de
goudhoudende rand ongeveer 75 mijlen van de zeekust,
en loopt in N. O. en Z. W. richting, ter breedte van 75
tot 100 mijlen. Deze rand is nog niet voor de helft on-
derzocht, doch dat daarin een ontzaggelijke rijkdom van
kostbare metalen verborgen is, wordt door geen des-
kundige, die den bodem met eigen oogen heeft gezien,
betwijfeld. Volgens hem en anderen is Nederl. -Guyana
bestemd om het rijkste goudveld ter wereld te worden
en zijn de vooruitzichten , welke men van de p 1 a c e r-
en de kwartsontginning mag verwachten, niet te hoog
te stellen. Een goed spoorwegstelsel is evenwel onont-
beerlijk om het verre binnenland te bereiken; die spoor-
weg zou behalve dat hij de mijnontginning ten goede
kwam, ook het vervoer van de verschillende uitstekende
timmer- en meubelhoutsoorten zeer vergemakkelijken,
en de cultuur van allerlei producten bevorderen.
Maar, zoo voegt hij er bij, zonder „Amerikaan-
sche push en kapitaal valt er op geen goeden uitslag
te rekenen. Dit land verbeidt de aanraking van den
tooverstaf door Ameri^aanschen ondernemings-
geest gezwaaid, daar noch het Nederlandsche bestuur,
noch het Nederlandsche kapitaal iets doen om het bin-
nenland der Kolonie open te stellen en tot ontwikkeling
te brengen."
Het zou weldra blijken dat deze woorden niet onop-
gemerkt waren gebleven.
Eindelijk begon men ook in Nederland eenige aandacht
114
te schenken aan Suriname. Reeds sedert geruimen tijd
had de heer Mr. Lindaal Jacobs getracht invloedrijke
personen te winnen voor een door hem ontworpen plan
tot het instellen van een geologisch en landbouwkundig
onderzoek van een deel van het binnenland, waarmede
tevens samenging het plan tot aanleg van een spoor- of
tramweg , uitgaande van een punt aan de Suriname-rivier ,
loopende in Z. W. richting naar de onbekende land-
streek gelegen tusschen de Suriname- en de Saramacca-
rivieren , de andere in Z. O. richting naar het zg. Lawa-
gebied, de streek gelegen tusschen de Lawa endeTapa-
nahony. De kosten , voorloopig geraamd op ƒ 15,000,000,
moesten bestreden worden uit eene leening, uitgegeven
onder garantie van den Staat. Het mocht hem evenwel
niet gelukken het vertrouwen der geldmannen voor zijne
plannen te winnen, en waarschijnlijk zou de exploratie
van een gedeelte van Suriname door Nederlanders nog
lang tot de vrome wenschen hebben behoord , indien niet
andere mannen zich tot dat doel aan het hoofd eener
nieuwe onderneming hadden gesteld. Dit was het zg.
Comité-de Gelder, bestaande uit de heeren J. A. de Gelder,
oud-lid van den Raad van Nederl.-Indië , J. C. Jansen,
oud Minister van Marine, C. Lely, oud-Minister van W.,
H. en N., en Mr. H. W. F. Struben, advocaat, waaraan
later werd toegevoegd de heer L. D. J. L. de Ram, Lid
van de Tweede Kamer der St.-G. , welk Comité later is
overgegaan in de vennootschap „Maatschappij Suriname",
gevestigd te 's Gravenhage.
De Maatschappij Suriname.
Onder dagteekening van 25 Augustus 1896 werden
door het Comité rekesten aangeboden aan den Minister
van Koloniën en den Gouverneur van Suriname , waarbij
zij vergunning vroegen tot l het instellen van een
geologisch en landbouwkundig onderzoek van den bodem
115
van Boven-Suriname , en wel in het bijzonder van de
landstreek gelegen bezuiden Paramaribo en begrensd
door de Marowijne- en Suriname- rivieren , met de be-
doeling om bij gunstige resultaten van dat onderzoek,
concessie te verkrijgen:
a. voor den aanleg en de exploitatie van een tramweg
van Paramaribo naar het Lawagebied;
b. tot ontginning van een terreinstrook diep 1000 meters
aan weerszijden van den tramweg;
c. tot ontginning van een of meer terreinen , gezamenlijk
ter grootte van 500,000 HA. in het onderzochte terrein.
Op den voorgrond werd gesteld dat de tramweg
beschouwd moest worden als het middel tot ontginning
der landstreek, doch niet als een directe bron van in-
komsten; het vervoermiddel diende de exploitatie vooraf
te gaan, als noodzakelijk om tot de krachtige ontwik-
keling van het gewest te komen. Dat dus allereerst het
in te stellen onderzoek zou moeten dienen tot de vast-
stelling van een voorloopig tracé van den tramweg, en
in de tweede plaats tot het verzamelen van de noodige
gegevens ter beoordeeling van de levensvatbaarheid van
een boven- en benedengrondsche exploitatie van de on-
derzochte terreinen. Weliswaar bleef de aanleg van den
tramweg afhankelijk van de resultaten van dit onderzoek ,
daar de lijn, loopende deels door een schaars bevolkte,
deels door een geheel onbewoonde streek, uit zichzelve
geene levensvatbaarheid bezat , maar daarentegen zou, ook
bij gunstig resultaat van het onderzoek, de ontginning
dier terreinen niet op voldoende schaal kunnen ge-
schieden, zoolang de tramweg niet gereed was.
In de Kolonie werd deze aanvrage met grooten bijval
begroet. Wijl daaraan evenwel overeenkomstig de bestaande
verordening niet kon worden voldaan, diende de Gou-
verneur eene speciale verordening in, welke den 21
December 1896 door de Koloniale Staten werd goedgekeurd.
Hierbij werd de Gouverneur gemachtigd om aan het Comité
116
de gevraagde vergunning tot het instellen van een onder-
zoek te verleenen. In art. 4 werd bepaald dat gedurende
den tijd waarvoor de vergunning verleend is, door den
Gouverneur geene concessiën of vergunningen , van welken
aard ook , worden uitgegeven of verleend , op eene strook
land ter breedte van 1000 meters aan weerszijden van
de as van den tramweg , zoodra de richting daarvan door
de houders der vergunning zal zijn aangegeven.
In zijne toelichting wees de Gouverneur er met nadruk
op, dat hoewel alleen het verzoek om vergunning tot
onderzoek op dat oogenblik rijp was voor beslissing,
er verband gelegd moest worden tusschen die vergunning
en eventueel te verleenen concessiën. „Bij de moeilijkheid
eener afdoende regeling , moest voor een deel wederzijdsch
vertrouwen de grondslag van alles zijn/' „Formeele aan-
spraak op de gevraagde concessiën wordt niet gegeven,
maar wanneer, zooals te verwachten is, de aanvragers
rekenen op goede trouw bij Regeering en Koloniaal Bestuur,
dan zal de gekozen vorm zeker voldoende zijn om den
grondslag der zaak te kunnen vormen."
Den 4en Januari 1897 volgde het besluit van den Gou-
verneur tot het verleenen der gevraagde vergunning,
welke voor den tijd van vier jaren werd verleend, te
rekenen van de dagteekening dezer beschikking, terwijl
het onderzoek binnen een jaar moest zijn aangevangen ,
dus vóór den 4en Januari 1898.
Het was op dezen grondslag van wederzijdsch vertrouwen
tusschen Koloniaal Bestuur en aanvragers , dat de M a a t-
schappij Suriname tot stand kwam , en hoewel
van den aanvang af door de oprichters er nadruk op
gelegd werd, dat de toekomst der Maatschappij geheel
afhankelijk was van de uitkomsten van het in te stellen
onderzoek, ondervond zij ook het noodige vertrouwen
van de zijde van het publiek. Hiertoe werkte ongetwijfeld
niet weinig mede de steun welke zij mocht ondervinden
van de zijde der Regeering, die op haar verzoek twee
117
bekwame Ned. Indische ambtenaren ter beschikking der
Maatsch. stelde, onder bepaling dat hun diensttijd niet
wordt onderbroken door hunne werkzaamheid in West
Indië. Dus gesteund , kostte het de Maatsch. geene groole
moeite de noodige, uitstekende krachten aan hare onder-
neming- te verbinden. Hoezeer bij die keuze tramweg-
aanleg op den voorgrond trad , blijkt wel uit de
benoeming van den heer Grinwis Plaat tot leider der
opnemings-expeditie , terwijl de salarissen voor de inge-
nieurs, speciaal daarvoor aangewezen, met inbegrip van
dat van een landbouwkundige ƒ 34,800 bedragen , terwijl
de technici met de mijnbouwkundige opsporingen belast,
slechts / 11,800 ontvangen.
Het geheele personeel van ambtenaren — de mindere
beambten enz. zouden te Paramaribo worden geëngageerd
— scheepte zich in December jl. in , en gerust mag men
zeggen , dat nimmer eene onderneming op degelijker wijze
voorbereid en met meer kans op welslagen Nederland
verliet. Nog voor den in de verordening bepaalden datum
van 4 Januari 1898 kon met het onderzoek een aanvang
worden gemaakt.
De aanvrage-Duncan c. s.
Tot de vreemdelingen die, aangelokt door de schitte-
rende beschrijvingen van den heer Mather e. a., Suriname
bezochten, met het doel om bij gunstig bevinden deze
Kolonie tot het terrein van hunne operatien te maken,
behoorde ook de heer John Duncan, de type van den
jongen, ondernemenden Amerikaan.
Na een verblijf in de Kolonie, waarbij hij zich door
een bezoek aan de verschillende p 1 a c e r s (goudont-
ginningen) eenigszins op de hoogte had gesteld van de
toestanden , verzocht hij van het Koloniaal Bestuur , namens
een Amerikaansch syndicaat, gevormd door den heer
118
Newhouse, een rijk en zeer bekend spoorwegman te
Denver, V. S., de volgende concessieën:
a. Voor den aanleg van een spoorweg in de landstreek
gelegen tusschen de Suriname- en de Saramaccarivieren ,
loopende in Z. W. richting, over eene lengte van ruim
150 engelsche mijlen;
b. afstand van 1 KM. grond aan weerszijden van den
spoorweg ;
c. schenking van 500.000 HA. land ter zijner keuze,
vrij van eenige retributie, alles voor den tijd van 90
jaren.
Hij verplichtte zich om binnen 6 maanden na het ver-
krijgen der concessie met den aanleg van den spoorweg
te beginnen, en deze binnen 5 jaren te voltooien.
Er behoeft wel niet uitdrukkelijk gewezen op de groote
overeenkomst bestaande tusschen deze aanvrage en die
van de Mij Suriname, ook wat de lijnen betreft , die beide
in zuidelijke richting van Paramaribo uit, de landstreek
tusschen de Suriname- en de Saramacca-rivieren door-
snijden, met dit verschil, dat op een punt nabij de Suri-
namerivier gekomen, Bergendal genoemd, die der Mij
Suriname in Z. O. richting loopt naar het Lawagebied,
terwijl de heer Duncan zich voorstelt alsdan in Z. W.
richting te gaan. De stamlijn van Paramaribo tot aan
Bergendal , welke de thans geëxploiteerde goudvelden met
de hoofdstad zal verbinden , is evenwel nagenoeg dezelfde.
Doch tevens behoeft het niet te verwonderen hoezeer
ook deze aanvrage in de Kolonie met groote ingenomen-
heid begroet en voor de toekomst van Suriname van
overwegend belang geacht werd. De exploitatie van goud-
velden op groote schaal is onmogelijk, zonder het tot
stand komen van betere en snellere verkeersmiddelen,
daar de aanvoer van werktuigen en levensbehoeften langs
de rivier tot aan Bergendal en van daar naar het bin-
nenland, te kostbaar en dikwijls onmogelijk is. En nu
woog vooral zwaar in het voordeel der concessie Duncan,
119
dat de concessionaris beloofde dat de aanleg van de lijn
binnen 6 maanden begonnen en binnen 5 jaren voltooid
zoude zijn, terwijl de Mij Suriname op dat tijdstip haar
onderzoek nog moest aanvangen en in elk geval eerst
over pi. m. 2 jaren met den aanleg zou kunnen beginnen.
Hier tegenover stond dat het Koloniaal Bestuur tegen-
over de Mij. Suriname zoo niet formeel, dan toch moreel
gebonden was , en de aanleg van een concurreerende lijn
bezwaarlijk vereenigbaar scheen met de door de Mij.
verkregen rechten. Op dezen grond toch had de Gouver-
neur kort tevoren geweigerd de concessie te verleenen
voor den aanleg van een tramweg loopende in nagenoeg
dezelfde richting, aangevraagd door den heer Duurvoort.
De voordeden voor de Kolonie voortspruitende uit
het spoedig tot stand komen van de lijn-Duncan wogen
evenwel te zwaar, dan dat de Gouverneur de beslissing
op die aanvrage meende te mogen aanhouden tot de Mij.
Suriname haar spoorwegplan had voltooid, en toen de
pogingen om overeenstemming te verkrijgen tusschen de
Maatschappij en den heer Duncan, afstuitten op diens
besliste verklaring , dat hij niet met anderen wilde samen-
werken , meende de Gouverneur in het belang der Kolonie
te handelen door het ontwerpen eener concept-verordening,
waarbij „ met eerbiediging in den ruimsten zin van de rech-
ten en vooruitzichten aan de Mij Suriname gegeven", aan
den heer Duncan de gevraagde concessie werd verleend.
Zooals bekend is en hiervoren werd opgemerkt, gaf
de Minister van Koloniën telegrafisch last de afkondiging
dezer verordening op te schorten.
De concessie-Barr Robertson.
Bijna gelijktijdig met die van den heer Duncan werd
nog eene derde aanvrage van grooten omvang gedaan,
nl. door den heer J. Barr Robertson uit Londen.
Tot goed begrip van de geschiedenis dezer aanvrage
9
120
diene, dat het recht van vergunning tot het doen
van onderzoek naar de aanwezigheid van delfstoffen, en
dat van concessie tot exploitatie , worden beheerscht
door eene Verordening, welke o. a. bepaalt dat geene
vergunning tot onderzoek kan worden verleend in streken,
waar alreeds gronden in concessie zijn uitgegeven ; d. w. z.
dat binnen een afstand van 30 KM. van eene bestaande
exploitatie geen vergunning tot onderzoek kan worden
verleend; daarentejgen geeft de vergunning voorkeur op
concessie in de onderzochte streken. De vergunning wordt
kosteloos verleend, doch voor niet langer dan é é n jaar,
en voor geene grootere uitgestrektheid dan 20,000 HA.
Deze laatste bepaling wordt evenwel in de praktijk herhaal-
delijk buiten werking gesteld door het aanvragen van ver-
gunningen op verschillende namen. Het concessierecht duurt
niet langer dan 40 jaren, en kost het 1ste en 2de jaar
10 ets. per H.A. , het 2de en 3de jaai 25 ets. en daarna
50 ets., alles bij vooruitbetaling.
Door den heer Barr Robertson nu werd vergunning
aangevraagd voor 332,800 HA.; toen evenwel bleek dat
een deel dier gronden gelegen was in streken waar reeds
terreinen in concessie waren uitgegeven , wijzigde hij zijne
aanvrage in dier voege , dat hij concessie vroeg
voor 199,450 H.A. , en daarvoor het concessierecht van
ƒ 19,945 betaalde, ofschoon ook hier feitelijk alleen on-
derzoek werd beoogd. Voorts vroeg hij vergunning voor
de rest, wat hem werd toegestaan.
Verschillende deskundigen werden nu door den heer
R. naar het binnenland gezonden om de noodige onder-
zoekingen te doen, maar de uitkomst beantwoordde tot
dusverre niet aan de verwachtingen. Daar de vergunning
overeenkomstig de bestaande verordening , evenwel slechts
voor één jaar kon worden verleend, stond de heer R.
dus na verloop van dat jaar voor het feit , öf de vergunning
te verliezen, waardoor de gemaakte kosten nutteloos
werden, óf ook voor deze terreinen concessie aan te
121
vragen, en het concessierecht van ƒ 35,000 te moeten
voldoen.
De door hem opgerichte maatschappij The Dutch-
Guiana concessions Limited, maakte daar-
tegen bezwaar, temeer nog wijl gebleken was, dat deze
terreinen, naar het heette nimmer onderzocht, bedekt
waren met exploratie-gaten van vroegere onderzoekers,
zonder dat het Bestuur daarmede bekend was. De heer
R. stelde daarop aan het Koloniaal Bestuur voor hem
de vergunning tot onderzoek van terreinen, te zamen
groot 332,800 HA. voor v ij f jaren te verleenen , tegen
betaling van ƒ 2000 met uitzicht op concessie op de ge-
wone voorwaarden.
Deze aanvrage was in strijd met de bestaande verordening;
de Gouverneur oordeelde haar evenwel zoozeer in het
belang der Kolonie , dat hij meende door eene speciale
wijziging der verordening de gerezen bezwaren te moeten
wegnemen, en de aanvrage toestaan. Verder werd met
het oog op eventueele nieuwe aanvragen daarbij aan
den Gouverneur de bevoegdheid verleend , in buitengewone
gevallen, den Raad van Bestuur gehoord, op door hem
te stellen voorwaarden, de vergunning te verleenen ook
voor langeren tijd en voor grootere oppervlakte. Voorts
achtte de Gouverneur , met het oog op de omstandigheid,
dat het vergunningsrecht van den heer Robertson in
Januari 1898 zou komen te vervallen, eene vervroegde
afkondiging dezer speciale wijziging gewenscht.
Ook hierop volgde eene telegrafische lastgeving van
den Minister om de afkondiging op te schorten.
Het standpunt van den Minister.
Om het standpuut door den Minister ingenomen te
waardeeren, was eene eenigszins uitvoerige schets van
hetgeen voorafging noodig; immers na hetgeen is mede-
gedeeld, wordt de houding door den Minister aangeno-
122
men tegenover de spoorweg-concessie-Duncan alleszins
begrijpelijk: goede trouw en staatsbelang brachten mede
geene spoorwegconcessie aan anderen af te staan in
dezelfde streek, zonder toestemming der Mij Suriname,
of voor dat gebleken was , dat deze daarvan had afgezien.
De aanleg en de exploitatie van den tramweg maakte
niet alleen een integreerend deel uit van de aanvrage
der Mij, zij wafe daarbij in die mate hoofdzaak, dat de
Gouverneur zelf aan de Koloniale Staten verklaarde,
„dat van een zelfstandig bestaan der andere concessiën
(de afstand van grond met recht tot ontginning) daarnevens
geen sprake kan zijn, zoodat dan ook deze noodzakelijk
moeten vervallen, wanneer de tramweg niet overeen-
komstig de bestaande voorwaarden van de eventueel te
verleenen concessie wordt aangelegd."
De verkregen vergunning tot onderzoek eischt dus in
de eerste plaats om het tracé van den tramweg te be-
palen; zoolang die richting niet definitief is vastgesteld,
mist het Koloniaal Bestuur de bevoegdheid concessie voor
datzelfde doel te verleenen aan anderen in dezelfde streek,
als zijnde in strijd met de aan de Mij. verleende rechten.
De bewering dat de lijn-Duncan, als loopende op
grooten afstand van den tramweg en dan nog slechts
tot Bergendal in dezelfde richting, geen concurrentie
zou veroorzaken, is geheel onjuist. Ten eerste is het
tracé van den tramweg nog niet vastgesteld, en kan
elke richting door anderen gekozen , ook die zijn
der Mij. Doch bovendien wordt algemeen gehuldigd het
beginsel, dat een spoor- of tramweg een monopolie
schept, en als zoodanig moet beschikken over een zone
welke als de bron zijner inkomsten beschouwd wordt.
Hoe schaarscher bevolkt, hoe grooter die zone moet
zijn, en dat dit het geval is met de landstreek bezuiden
Paramaribo wordt overtuigend aangetoond in de afwij-
zende beschikking van den Gouverneur op de aanvrage
Duurvoort, waar hij er op wijst dat de aanleg van een
123
tweede tramweg uit dien hoofde reeds behoort te worden
afgewezen. De afstand tusschen beide rivieren bedraagt
ongeveer 40 KM., de bevolking in die landstreek plm.
4000 en nu gaat het niet aan in een zoo weinig bevolkte
streek twee spoorwegen naast elkander te leggen. Het
tracé Duncan is over de eerste 50 KM. op den grootsten
afstand hoogstens 2 k 3 uren gaans verwijderd van het
voorloopig tracé der Mij en valt dus wel degelijk binnen
de zone van die lijn.
Doch ook het Staatsbelang verzet zich tegen het ver-
leenen der concessie- Duncan. De lijn Paramaribo— Ber-
gendal is een stamlijn , welke in de toekomst den spoor-
wegbouw in Suriname beheerscht; nagenoeg alle lijnen
welke eventueel in het binnenland worden aangelegd,
zullen vertakkingen zijn van deze stamlijn. Voor de
Regeering is er dus alles aan gelegen , dat deze lijn wordt
aangelegd op eene wijze , zoo dat zij aan alle technische
vereischten voldoet en bij de vaststelling van de constructie
van den bovenbouw in de toekomst tot model kunne dienen.
Slechts de Mij. Suriname, met haar staf van Ned.-Ind.
ingenieurs, kan der Regeering de noodige waarborgen
en de technische gegevens verschaffen, welke zij voor
de toekomst behoeft. Werd met de lijn-Duncan , overeen-
komstig diens belofte, binnen zes maanden begonnen,
dan zou deze in de toekomst den geheelen spoorwegbouw
in Suriname , zoo wat spoorwijdte , het gewicht der rails,
het vrije profiel, de veroorloofde snelheid enz. beheerschen ;
doch niet dit alleen , er zou door deze lijn een monopolie
worden in het leven geroepen, daar de Mij. Suriname,
voor wie de tramlijn naar het Lawagebied slechts een
lastpost kan blijven , wanneer haar de voordeelen worden
ontnomen, welke van het gedeelte Paramaribo— Bergend al
mogen worden verwacht , — het eenige gedeelte dat kans
oplevert loonend te zullen zijn, — van den aanleg zal
moeten afzien.
Bovendien bestaan er gronden van politieken aard
124
welke het verleenen van concessie voor deze tramlijn,
welke tot een monopolie zoude worden, aan een vreem-
deling minder raadzaam doen zijn. Welke deze gronden
zijn, zal uit het volgende blijken. Het aangevoerde zal
intusschen voldoende zijn aan te toonen , dat de Minister
met beleid handelde door maatregelen te nemen om de
rechten der Mij. Suriname te handhaven. De gelegenheid
staat voor den heer Duncan open om, afwijkende van
zijne verklaring dat hij niet met anderen wil samen-
werken , in overleg te treden met de Mij. , en als uitgangs-
punt voor zijn lijn te kiezen Bergendal, met recht van
running-power op de lijn Bergendal — Paramaribo.
Doch alvorens dergelijke concessie te verleenen zal het
noodig zijn voor Suriname algemeene regelen vast te
stellen voor den aanleg en de exploitatie van spoor- en
tramwegen, overeenkomstig de daaromtrent heerschende
voorschriften in Nederl. -Indië. Daardoor alleen kunnen
moeilijkheden in de toekomst worden voorkomen.
Een ander bezwaar betreft de uitgifte van dergelijke
uitgestrekte terreinen aan personen of maatschappijen;
lste wijl volgens de verordening de vergunning tot het
instellen van onderzoek tevens het recht in zich sluit op
voorkeur om eene concessie tot ontginning te verkrijgen.
Het gevolg is dat uitgestrekte terreinen — in dit geval
niet minder dan 1,400,000 H.A. — voor geruimen tijd
worden vastgelegd; 2de wijl daardoor een macht in de
Kolonie wordt in het leven geroepen, welke te eeniger
tijd een bron van groote moeilijkheden zou kunnen worden.
Dit bezwaar geldt gelijkelijk voor alle drie aanvragers,
maar het klimt in beteekenis , waar dergelijke uitgestrekte
gewesten worden afgestaan aan vreemde vennootschappen,
wier zetel buiten de Kolonie is gevestigd.
De oppervlakte der terreinen door den heer Duncan
aangevraagd , bedraagt meer dan die der provinciën Noord-
en Zuid-Holland te zamen; de omvang der concessie-Barr
125
Robertson overtreft dien der provincie Overijssel, is
meer dan Zeeland en Utrecht te zamen. Men denke zich
een gebied grooter dan 4 onzer provinciën in handen van
twee buitenlandsche maatschappijen , en dat in eene kolonie '
met slechts ruim 60,000 inwoners, terwijl eene dier ^
maatschappijen bovendien het spoorwegverkeer in de f
kolonie beheerscht. Het ware den weg openen tot allerlei j
verwikkelingen en tot inmenging van vreemden in het I
bestuur der kolonie.
De heer Duncan is Amerikaan ; de vennootschap waar-
voor hij optreedt, of aan wie hij zijne rechten zal over-
dragen . is evenals de bestuurders , zuiver Amerikaansch ,
voorts wil hij den zetel buiten de kolonie vestigen. Wie
nu let op de beteekenis in den laatsten tijd aan de
Monroe-leer gegeven; aan Amerika1 s houding tegenover
de Sandwichs- eilanden, waar eenige Amerikaansche
suikerplanters de voorloopers waren der annexatie; aan
hetgeen ten opzichte van Cuba is voorgevallen, die zal
moeten toegeven dat het verleenen van zoo overheer-
schenden invloed op de zaken der kolonie in de toekomst
hoogst bedenkelijk kan zijn.
De heer Barr Robertson is Engelschman en de zetel
der Dutch-Guiana Concessions Limited
te Londen gevestigd. Is het gevaar dat van die zijde dreigt
minder groot? Men denke aan Engelands optreden tegen-
over Venezuela, bovenal aan Jameson's raid en de
daarbij aangenomen houding van Engeland. Wie dit alles
overweegt en bovendien hoe gemakkelijk het vallen moet
op dergelijke uitgestrekte terreinen moeilijkheden te pro-
voceeren, zal het gevaar voor vreemde inmenging niet
ligt tellen.
Ten opzichte van de concessie-Barr Robertson geldt
bovendien het bezwaar, dat de Gouverneur daarbij eene
speciale wijziging der verordening voorstelde , waarbij
de bevoegdheid werd verleend van wettelijke bepalingen
af te wijken , waardoor in de toekomst de deur zou
126
kunnen worden geopend voor allerlei willekeur, terwijl
eene algemeene wijziging der goudverordening in vele
der gerezen en in andere bezwaren zou kunnen voorzien.
Zoo behoort te vervallen het verbod van onderzoek
in streken waar reeds concessiën bestaan. Zooals de be-
paling thans luidt kan de houder eener kleine concessie
van bv. 600 HA. andere onderzoekers op 30 KM. afstand
van zich verwijderd houden, maar zelf intusschen, zon-
der vergunning, het geheele omliggende terrein van
360000 HA. onderzoeken.
Bovendien is deze noodig om het instellen van een
onderzoek naar en de ontginning van delfstoffen in de
kolonie meer in overeenstemming te brengen met de
voorschriften te dien opzichte in Nederl.-Indië bestaande
of nog te stellen. Allereerst behoort als eisch te worden
gesteld dat geene concessies en landuitgiften kunnen ge-
schieden dan aan Nederlanders en aan ingezetenen van
Nederland en Suriname, dan wel aan vennootschappen
in Nederland of Suriname gevestigd, met de bepaling dat
de concessionaris in elk geval in de kolonie behoort te
zijn vertegenwoordigd.
Men heeft als argument voor het verleenen der spoorweg-
concessie aan den heer. Duncan vooral nadruk gelegd
op diens belofte binnen zes maanden met den aanleg te
zullen beginnen. Gesteld dat het hiermede ernst is, en
dit beginnen zich niet bepaalt tot het plaatsen van een
of andere loods, of andere schijn- werkzaamheid , zoo
mag toch worden betwijfeld of hierin een grond kan
worden gevonden, om de verkregen rechten der M.ij
Suriname te krenken. Op dien grond toch zou men aan
iederen nieuwen aanvrager, die belooft nog spoediger
met den aanleg te beginnen, of een lijn nog spoediger
te voltooien, eveneens concessie moeten verleenen.
Het komt ons voor dat het standpunt door den Minister
ingenomen, het juiste is, door de omstandigheden geboden, en
gerechtvaardigd door het welbegrepen belang der Kolonie.
127
Het belang der Kolonie.
Er wordt, en terecht, groote waarde gehecht aan de
ontginning der natuurlijke rijkdommen van een land,
welke in den bodem verborgen zijn. Doch de voordeelen
welke daaruit voor een land voortvloeien , mogen niet blind
maken voor de keerzijde der medaille , nl. deze , dat men
het kapitaal uitput. Zal mijnbouw niet roofbouw zijn,
die ten slotte het land arm achterlaat , dan dient er voor
gezorgd, dat de voordeelen daaruit verkregen niet enkel
strekken om de zakken van meestal vreemde aandeel-
houders en geldschieters te vullen , dat niet enkelen zich
verrijken, maar dat het algemeen belang daardoor worde
Bevorderd, en het land zijn billijk aandeel geniet van
die voordeelen.
Een sterk sprekend voorbeeld levert de phosphaat-
ontginning op Klein-Curagao en Aruba, behoorende tot
de Nederlandsche bezittingen in West-Indië. De gelukkige
ontdekker dezer phosphaat-beddingen , de Engelschman
John Godden , verdiende eenige millioenen met de exploi-
tatie, terwijl de Kolonie daarvan niet zoovele tonnen
gouds genoot. Zoolang de ontginning voortduurde was
de Kolonie in staat uitgaven en inkomsten in evenwicht
te houden; doch nauwelijks droogt de bron dier buiten-
gewone inkomsten op, of de Kolonie is weer even arm
als voorheen — armer zelfs , daar de uitgaven gedurende
de vette jaren aanmerkelijk zijn gestegen — en zonder
phosphaat.
Het directe voordeel door Suriname te trekken uit de
ontginning van delfstoffen door Barr Robertson — die
door Duncan c. s. kan geen direct voordeel opleveren,
daar de schenking van land zou geschieden vrij van
eenige retributie — bestond uit de concessiegelden , be-
dragende voor ruim 300,000 HA. de eerste jaren ruim
ƒ30,000, daarna ruim ƒ 80,000 en verder ƒ 160,000, en
voorts uit het goudrecht, ten bedrage van 7 ets. per
•
*
128
gram. Zoo betaalt cene goud concessie groot 5000 HA.,
welker jaarlijksche winst geraamd wordt op ƒ 1,600,000,
aan concessierecht ƒ2,500, plus het goudrecht; dit is het
eenige directe voordeel hetwelk de Kolonie van deze
ontginning geniet. Het indirecte voordeel bestaat uit de
stijging van de opbrengst der invoerrechten, — althans
zoo lang men niet gedwongen wordt deze te ver*
lagen of af te schaffen, adres Johannesburg ! — en uit
eenig meerder vertier. Voor Suriname, dat allereerst be-
hoefte heeft aan eigen middelen, zijn deze voordeelen
niet gering, maar wegen zij op tegen eene overhaaste
uitputting van de minerale rijkdommen van het land door
vreemde geldschieters ? Wij zouden meenen dit te moeten
betwijfelen.
Bevat Suriname's bodem schatten, — en daaraan valt
niet te twijfelen, — dan behoort de exploitatie derwijze
te geschieden , dat ook de kolonie daarvan billijke vruchten
trekt, en het niet ga zooals thans het geval is, dat de
kolonie in 20 jaren f 19,000,000 aan goudwaarde armer
wordt, en daarvan hoogstens één millioen profiteert.
Dit kan op tweeërlei wijze geschieden: de staat. d. i.
in dezen de kolonie, kan een billijk aandeel genieten in
de door particulieren te behalen winsten uit ontginningen,
of wel hij kan zelf tot exploitatie besluiten en daarmede
het wegvloeien der winsten voorkomen. Aan uitsluitend
eigen exploitatie kan , bij de uitgestrektheid van Suriname,
wel nimmer worden gedacht, doch wel zou deze kunnen
samengaan met, en zelfs bevorderen de exploitatie door
particulieren. De bezwaren gemeenlijk tegen Staats- exploi-
tatie ingebracht, worden voldoende weerlegd door die
der Staatssporen , en waarom zou de Staat, die wèl de
tinmijnen van Banka en de steenkolen van Ombiliën in
eigen beheer weet te exploiteeren , niet ook in Suriname
met voordeel goud kunnen ontginnen?
Dit zou zijn te handelen in het tweeledig belang der
Kolonie; allereerst wijl de voordeelen geheel ten goede
H
129
zouden komen aan de Koloniale Kas , en deze versterking
van eigen middelen de voorziening in tal van behoeften
mogelijk zou maken zonder evenredige verzwaring van
druk, maar mede wijl daardoor de particuliere industrie
krachtig zou worden bevorderd. Eigen exploitatie toch
veronderstelt voorafgaand onderzoek, en wat dat onder-
zoek van Staatswege beteekent, leert ons het standaard-
werk van de Ned.-Ind. Ingenieurs Verbeek en Fennema
- de laatste helaas slachtoffer geworden van zijn plicht.
Hoe hooge waarde men ook moge hechten aan het weten-
schappelijk zoowel als practisch onderzoek door de Mij.
Suriname in te stellen , deze nasporingen bepalen zich
slechts tot een deel , dat hoe uitgestrekt ook , toch slechts
een gering gedeelte uitmaakt van het onbekende gebied.
Het onderzoek door aanvragers als de heeren Duncan en
Barr Robertson in te stellen , uitsluitend van practischen
aard, brengt de wetenschappelijke kennis der Kolonie
niet verder. Daarentegen zou de Staat, eenmaal zijn onder-
zoek aangevangen en daarvoor beschikkende over het
noodige deskundige personeel , daarmede gelijdelijk moeten
voortgaan, en de vruchten van dat onderzoek, de daar-
door verkregen gegevens , zouden weder ten goede komen
aan particuliere exploitanten.
Op deze wijze zou Nederland eindelijk de groote schuld
kunnen afdoen, welke het tegenover Suriname heeft aan-
gegaan, de schuld der verwaarloozing , gedurende een
lange reeks van jaren, van dat rijke, toch arme land,
hetwelk van het Moederland iets anders, meer vraagt
dan subsidie als bedeelde; dat thans dankbaar de hand
aanvaart, welke hem wordt toegereikt om het op te
heffen uit den tegenwoordigen toestand van verval, ook
al is het de hand van een vreemdeling, met zelfzuchtige
bedoelingen toegestoken.
Conclusie.
In stede van de besluiten des Ministers te betreuren,
130
meenen wij dat er alle reden is om te waardeeren de
bezadigdheid en het beleid waarmede hij heeft voorkomen ,
dat aan het geloof aan den goeden trouw van het Gou-
vernement een gevoeligen knak werd gegeven ; voorkomen
voorts dat de hulpbronnen van Suriname overhaast, ten
bate van vreemden, worden uitgeput.
Ten onrechte evenwel zou men uit de door Z. E. aan-
genomen houding afleiden dat hij vreemdelingen zou willen
uitsluiten. Men vergeet daarbij dat de heer Barr Robert-
son beschikt over eene concessie van niet minder dan
199,945 H. A. — meer dan geheel Zeeland of Utrecht —
welke hem niet kan worden ontnomen zoolang hij de
voorwaarden der concessie nakomt, een terrein groot
genoeg voor de werkzaamheid ook van een machtige
onderneming. Vreemden te willen uitsluiten ware even
onmogelijk als onverdedigbaar. Maar wel mogen wij aan-
nemen dat, nu de omstandigheden den Minister hebben
gedwongen in te grijpen, hij deze gelegenheid zal benut-
tigen om bij het verleenen van concessies en het uitgeven
van groote uitgestrektheden grond aan vreemden, die
waarborgen te stellen welke door het algemeen belang
worden geboden.
» >£?£. H. PYTTERSEN T,
Koloniale aangelegenheden in de Eerste Kamer.
In hare vergadering van 31 Januari heeft de Eerste
Kamer het wetsontwerp betreffende de opheffing van
Menado als vrijhaven in verband met de afschaffing der
verplichte koffiecultuur in deze residentie zonder dis-
cussie of stemming aangenomen.
Evenzoo ging het wetsontwerp tot afschaffing van het
uitvoerrecht van suiker in Nederlandsch-Indië er zonder
slag of stoot door. Wel hadden in het Voorloopig Ver-
slag „enkele leden" zich tegen den voorgestelden maat-
regel verklaard, doch van eene eigenlijke oppositie was
geen sprake. Desniettemin hield de heer Muller, die op
21 Mei 1897 den vorigen minister van Koloniën inter-
pelleerde om eene hernieuwde schorsing van het uitvoer-
recht te verkrijgen, maar daarmede geen succes had,
eene lange rede tot aanprijzing van het wetsontwerp,
waarbij hij minister Cremer hulde bracht, dat deze met
kloeke, forsche hand had ingegrepen. De heer Muller be-
ijverde zich , de enkele leden , die in het V. V. bedenkingen
hadden geopperd, te overtuigen, dat de rechtvaardigheid
alleen de afschaffing van het uitvoerrecht medebrengt,
dat hier geen geschenk wordt voorgesteld van min of
meer protectionnistischen aard, en dat niet het belang
der Indische suikerfabrikanten vooraan staat, doch dat
van de betreffende bevolking en van den Staat. Het voor-
naamste argument, dat ten gunste van de afschaffing
pleit , was z. i. in de overigens uitnemende Memorie van
132
Toelichting aan de Tweede Kamer over het hoofd gezien.
Dit argument is , dat de uitvoerrechten ongetwijfeld reeds
in 1872 zouden zijn afgeschaft — dat is 25 jaren gele-
den — , als de Indische suiker-industrie niet het gelag
had moeten betalen van de voor de Indische schatkist
zoo kostbare pogingen om onze eigen Hollandsche indus-
trie, die voor den uitvoer naar Indië werkte, tot ont-
wikkeling te brengen, met name onze katoen-industrie.
Aan het slot van zijn warm betoog legde spr. er na-
druk op, hoe goed het is, dat de mannen, die Java en
de Buitenbezittingen productief maken, niet méér gehin-
derd worden in hunne industrieën, in hun nuttig streven
voor vaderland en koloniën, aan niet meerdere belastin-
gen worden onderworpen dan absoluut noodzakelijk is.
Aan die mannen toch hebben wij het te danken, dat in de
laatste 30 jaren voor rond 530 millioen gulden hier te
lande uit Deli aan tabak aan de markt is gebracht en
de algemeene welvaart aanzienlijk is verhoogd. Aan hen
hebben wij het te danken, dat wij op Java 200 bloeiende
suikerfabrieken hebben gekend en dat er thans nog 185
van werken , die voor den inlander en het Gouvernement ,
dat is voor den Staat der Nederlanden, zoo zegenrijk
zijn en onmisbaar.
„Ik dank er dezen Minister voor met gansch mijn
hart," zoo eindigde de heer Muller, „ook al heb ik er
geenerlei belang bij, dat hij den kloeken moed heeft
gehad om dit wetsontwerp in te dienen."
Zijnerzijds bracht de minister Cremer den hem toe-
gezwaaiden lof terug op den heer Muller, die zoo her-
haaldelijk op de afschaffing van het uitvoerrecht heeft
aangedrongen. De Minister wees nog met een enkel woord
op de wenschelijkheid , de laatste slagboomen voor de
suiker-industrie weg te nemen, die ook niet weder mo-
gen worden opgericht, zelfs wanneer er in de toekomst
voor dit bedrijf veel gunstiger tijden mochten aanbreken.
133
Eene afzonderlijke zitting besteedde de Eerste Kamer
aan de behandeling der begrooting voor Suriname. De
heer Van Asch van Wijck, oud-gouverneur der kolonie,
hield eene zeer uitvoerige rede, waarin hij heel wat
wijsheid ten beste gaf. Het was een opeenstapeling van
adviezen, waarin echter geen leidende gedachte viel te
bekennen. De rede getuigde meer van goeden wil dan
van krachtig vermogen en helder inzicht in de behoeften
van Suriname ; zij maakte dan ook weinig of geen indruk.
Op tal van punten bleken de heer Van Asch van Wijck
en de Minister van meening te verschillen, vooral wat
de financiën betreft, waaromtrent de heer Cremer een
heel wat minder optimistische beschouwing gaf dan de
oud-gouverneur.
De Minister meende ernstig op bezuiniging bedacht te
moeten zijn , waar die zonder de ontwikkeling der kolonie
te schaden, mogelijk is. Z.Exc. was o. a. van oordeel,
dat het geheele bestuurspersoneel , rechterlijke en admi-
nistratieve ambtenaren, te talrijk is voor de geringe be-
volking. Ook op het gebied van de krijgsmacht scheen
bezuiniging mogelijk; volgens den tegenwoordigen com-
mandant zou er alleen door beter toezicht op het hospi-
taal 20pct. op de militaire uitgaven kunnen worden bespaard.
De Minister is in het algemeen voorstander van gelei-
delijke ontwikkeling en gelooft niet dat bijv. van krachtige
maatregelen op het gebied der immigratie spoedige resul-
taten in het belang der kolonie zijn te verwachten. Vooral
scheen het niet raadzaam het immigreeren van Britsch-
Indische werkkrachten te bevorderen , omdat deze bij de
goud- industrie niet gebruikt mogen worden, terwijl de
groote landbouw niet bloeiend is. Om die reden had de
Minister er ook nogal tegen, de immigratie van Javanen
te bevorderen, die in hun eigen land misschien even
goed den kost kunnen verdienen en niet zelden de gele-
genheid vinden zich aan den landbouw in tot dusver niet
bebouwde streken te wijden. De Minister verwacht voor
134
het oogenblik meer van de ontwikkeling van den kleinen
landbouw, en is ook niet zeer ingenomen met het denk-
beeld om eene commissie te benoemen die de middelen
zal beramen om de kolonie spoediger en krachtiger voor-
uit te brengen.
Over de begrooting van Curacao werd geen debat ge-
voerd, evenmin over Hoofdstuk X (Koloniën) derStaats-
begrooting.
EEN PROTEST.
Als de laster aan het werk is, klutst
zy waar en valsch zoo fijn dooreen, dat
zelfs de engelen aan het twijfelen zou-
den raken.
In het opstel „Indische omtrekken" door X*, voor-
komende in het Algemeen Handelsblad van 23 December
jl. , lees ik onder meer:
„ Ik sprak zooeven van Pedir en Segli. Het is mij nog
niet duidelijk, waarom men van het groote succes,
onlangs bij de expeditie naar Segli behaald, niet meer
partij heeft getrokken. Het ontzag, de vrees voor onze
wapens was op dat oogenblik zeer groot, en met eene
betrekkelijk kleine macht had men wonderen kunnen
doen; onmogelijk was het wellicht niet geweest dat men
toen de geheele Pedir-quaestie had beëindigd.
„ Maar al was dat niet het geval — ik stel mij
voor dat de Atjehers van den haastigen
terugkeer al even weinig /tre gr epen zul-
len hebben als, tijdens 'generaal Van
Swieten's bevel, van het terugroepen van
Van der He ij den' s colonne na den val van
den Krat on." •)
Dat laatste is een „ Seitenhübe" aan het adres van
°) De spatieering is van mij.
10
136
wijlen den generaal Van Swieten, om hem weer eens
als een onbekwaam krijgsoverste te laten voorkomen.
Die handeling is zóó beneden alle critiek, dat ik mij
verplicht gevoel voor de eer van dezen grootsten Indi-
schen veldheer en staatsman dezer eeuw, het lezend
publiek over die Atjeh-quaestie nader in te lichten.
Blijkbaar is de anonieme schrijver een geestverwant
van den generaal Verspyck, die over dit onderwerp in
zijn werk Generaal Van Swieten en de waarheid op
bladz. 53 het volgende schreef:
„Zoodra de Kraton ons was, ontving ik order de
kolonne-Van der Heijden terug te roepen. Die kolonne
was reeds in en achter Longbatta gekomen en stootte
juist op massa's vijanden die, zonder aan tegenweer te
denken, in alle richtingen een goed heenkomen zochten.
Het gunstig oogenblik om den vijand groote afbreuk te
doen was eindelijk daar, maar moest ongebruikt voorbij
gaan, daar herhaalde orders van generaal Van Swieten
mij dwongen de vervolging te staken.1'
Hierop antwoordt de generaal Van Swieten: 1)
„Om het juiste van des generaals beweren te doen
uitkomen over het staken der vervolging, geef ik deze
vraag ter beantwoording. Waarom vervolgde Van der
Heijden den vijand niet , nadat hij in Longbatta getrokken
was? Hij had daarvoor troepen en tijd genoeg, vóór hij
kennis bekwam dat de beweging gestaakt kon worden.
„ Ik doe die vraag slechts , omdat uit haar , op besliste
wijze , het antwoord voortvloeit ; want ik spreek Van der
Heijden volkomen vrij van eenige schuld of verzuim ten
deze.
„ Het antwoord kan geen ander zijn : hij deed het niet,
omdat hij niet kön. Eene geregelde krijgsmacht met ar-
1) De luitenant-generaal /. van Swieten contra den luitenant-
generaal G. M. Verspyck, bladz. 139.
137
tillerie, aan orde en tactische vormen gebonden, in een
sterk begroeid terrein, zonder weg, noch een, voor
voertuigen geschikt pad , kan onmogelijk eene vluchtende
bevolking achterhalen, die door niets in hare vlucht
belemmerd wordt. Ik heb dit reeds doen uitkomen in
het Vde hoofdstuk, bladz. 96." 2)
Het fraaiste van de zaak is echter, dat het oordeel
van den generaal Verspyck in strijd te met zijne eigene
handelingen ter westkust van Borneo in 1854 3), en zoo
men aanneemt dat hij in zijne redeneering gelijk heeft,
dan was het zelfs, als bevelhebber belast met de uitvoering
der omtrekkende beweging, zijn plicht geweest te doen
wat dringend noodig was en de verantwoordelijkheid
daarvan op zich te nemen.
Zijn er nu nog meer bewijzen noodig om den lezer te
overtuigen, dat de schrijver X» behoort tot degenen die
uit loutere partijschap steeds blijven ignoreeren wat reeds
door zoo velen overtuigend ter wederlegging gezegd is?
2) Op bladz. 96 staat: „Het is dan ook inderdaad belachelijk van
een geregeld leger, dat aan tactische orde gehouden is, dat in
doorsneden en begroeid terrein geen kilometer per uur kan afleggen,
het vervolgen van een vijand te vorderen, die niet aan orde en
tactiek onderworpen is, en in denzelfden tijd, ja, zelfs vóór wij
onzen troep in beweging konden gesteld hebben, een aanzienlijk
getal kilometers afstand tusschen hem en ons gebracht heeft. Door
geen leger ter wereld kan met goeden uitslag een terugtrekkend
leger, zonder cavalerie vervolgd worden."
3) Het werk Montrado, geschied- en krijgskundige bijdrage be-
treffende de onderwerping der Chineezen op Borneo, door W. A.
van Rees. Daar leest men op bladz. 108 en 109: „Hadden wy
(kapitein Verspyck) wederom getoond genoegzame vaardigheid in
den aanval te bezitten, in het vervolgen wonnen de Chineezen
veld op ons, want alhoewel in denzelfden aanloop de verjaagden
werden nagezeten, zoo moest de vervolging der vluchtenden, die
als slangen door de struiken gleden en verdwenen, spoedig gestaakt
worden."
138
Dat het ijveren en prediken der agressisten eene staat-
kunde van dwaling is en voortspruit uit partijschap,
blijkt ook uit de voordracht in het Indisch Genootschap,
op 7 November 1883 , door den heer E. B. Kielstra —
volgens de DeU- Courant de schrijver der vele oorlog-
zuchtige artikelen in het Algemeen Handelsblad — , die
daarin verklaart: dat de „afwachtende houding"
het eenige stelsel was dat overeenstemde met onze finan-
cieele en militaire krachten en dit dus de grootste lof
bevatte, dien hij aan Van Swieten's stelsel geven kon;
ofschoon daarmede al de andere stelsels veroordeeld
werden , zoo neemt hij toch nog het stelsel van generaal
Pel en Van der Heijden in bescherming.
Een tweede bewijs is , dat thans zelfs niet geschroomd
wordt de leugen tot bondgenoot te nemen, door te ver-
klaren dat al wat na Oemar's afval verricht
is, niets anders is dan uitvoering geven
aan Van Swieten's program van 1874. 4)
Dat dit echter geheel bezijden de waarheid is, toonde
ik aan in de Augustus-afle vering 1897 van dit tijdschrift,
maar daar men dat artikel tot heden doodzweeg, zoo
laat ik hier ten overvloede een schrijven volgen van den
generaal Van Swieten zelf aan wijlen den majoor van
het O.-I. leger H. A. A. Niclou:
's Gravenhage , den 5 Maart 1884.
„Nu men de noodlottige uitkomst van den verkeerd
gevoerden oorlog niet meer rechtvaardigen kan , wil men
dit toeschrijven aan mijne verklaring van de annexatie
van Groot- Atjeh, zooals men mijne proclamatie van den
12en Februari 1874 gelieft te noemen, ofschoon die an-
nexatie, in den zin dien men er aan hecht, in die pro-
4) Algemeen Handelsblad van 17 Juni 1897.
139
clamatic niet te lezen is. Zij behelst enkel de verklaring ,
dat bij gebleken terughouding der hoofden voor de bevor-
dering der volksbelangen en de onmogelijkheid om dien
toestand te bestendigen ik : 1 ° het bestuur der drie sagies
heb aanvaard; 2° de hoofden die tegen het einde der
maand geen blijken van onderwerping zullen hebben
gegeven van hunne waardigheid zullen zijn vervallen
verklaard ; 3° dat de bevolking in dat geval andere hoofden
in de plaats der vroegere zal mogen kiezen en op mijne
bescherming tot handhaving van de nieuwe hoofden zal
kunnen rekenen ; en 4° dat in de adat geene verandering
zal worden gebracht en alles op den vorigen voet zal
blijven , met dat verschil dat thans het Nederlandsch Gou-
vernement souverein is in plaats van den Sultan.
„ Is dat nu annexatie in den zin dien men er aan gegeven
heeft? Impliceert de proclamatie de verplichting om de
verovering tot aan de uiterste grenzen , boven onze krach-
ten, voort te zetten zooals de generaal Meijer beweerd
heeft, om de gewaagde operatiën van generaal Pel te
rechtvaardigen ?
„ Moet een veroveraar, die bezit heeft genomen van een
land of stad of landschap, daarvan het bestuur niet op zich
nemen , al ware het slechts in het belang der veiligheid ?
Mag hij dat nalaten en het veroverde onbeheerd laten?
„Kon men met de onderhoorigheden tractaten sluiten
en aan derzelver hoofden het behoud van het zelfbestuur
verzekeren, zonder zich tevens als souverein van het
stamland van Groot- Atjeh te beschouwen of te doen kennen?
„ Leg eindelijk art. 3 der instructie van den Regeerings-
commissaris (bladz. 460 van de „Waarheid") en hoofd-
stuk VI van dat boek naast de redeneeringen van Kielstra,
Gerlach en zooveel anderen , blijkt dan niet dat de heeren
critici kortzichtige staatkundigen zijn en zelfs het A. B. C.
niet kennen van hetgeen in gelijksoortige omstandigheden
behoort verricht te worden?
(W. g.) VAN SWIETEN.M
140
Dat wijlen de generaal Van Swieten door de partij van
agressie ten onrechte miskend en verguisd is en wordt,
kan men zelfs lezen in de debatten der Tweede Kamer
bij de begrooting van Nederlandsch-Indië voor 1898,
waar de Minister zegt:
„Wil men nu geheel Atjeh veroveren? vraagt men mij.
Ik antwoord daarop neen. Het binnenland van Atjeh
is onbekend. Er zijn hoegenaamd geen bewijzen, dat
strijders van daar zich voegen bij de Atjehsche benden.
Het zal dus volmaakt onnoodig zijn om daarheen te
trekken. Wanneer wij de kust beheerschen
zal vanzelf het achterland onder onzen
invloed kome n." *)
In 1874 waren wij meester van de kust met eene vol-
doende krijgsmacht om die te blijven beheerschen en was
het dus niet noodig om Groot-Atjeh met wapengeweld
binnen te dringen , welk binnendringen noodwendig moest
leiden tot verwijdering en tot vermeerdering van den
nationalen haat, reeds in zoo hooge mate aanwezig door
verschil van godsdienst, van zeden en landaard.
' En dat dit juist is , bevestigde niet alleen Toekoe Lam-
pasei , het geacht hoofd der VI Moekims , die ons bestuur
zeer genegen was, 5) maar ook Toekoe Yit, de oom
en voogd van den radja van Tenom, tevens zijn raads-
man , die aan den Engelschen agent Maxwelt zei : „ Indien
de Hollanders van den beginne af op andere wijze
waren te werk gegaan, dan zouden zij beter zijn terecht
gekomen. Indien zij een flinke som gelds aan de hoof-
den hadden uitgedeeld, dan zouden zij zijn geslaagd.
„Op een zekeren tijd onder een hunner generaals ging
*) De spatieering is van mij.
5) Dat hoofd verklaarde: „dat onze grootste fout bestond in ons
voorwaarts dringen, wijl, als wij dat niet hadden gedaan, binnen
een korteren of langeren tjjd, zeer stellig verdeeldheid zou zijn
ontstaan tusschen de verschillende hoofden van Atjeh." (Indische
Gids 1883, bladz. 369).
141
het waarlijk goed , maar later is het niets meer geweest
dan aanvallen en branden." (No. 95 van de Correspon-
dence respecting the wrack of the ^Niseró", bladz. 73).
Op grond hiervan betreur ik nog altijd ten zeerste
het indertijd aftreden van het Kabinet-De Vries c. s. en
het optreden van Van Goltstein als minister van Koloniën,
die hoewel volkomen vreemd in koloniale zaken, alles
anders wilde doen dan zijn voorganger Fransen van de
Putte.
Ik zal het er thans bij laten, in de verwachting dat
X9 voortaan in zijne „Indische omtrekken" eere zal
geven aan wien eere toekomt
L. W. A. KESSLER,
gep. majoor der Inf. 0.-L L.
Breda, 9 Januari 1898.
Hoe Franschen en Duitschers kolonlseeren.
Het bekende Amerikaansche weekblad The Nation trad
onlangs in eene vergelijking tusschen het kolonisatiewerk
der Engelschen en dat der Franschen en Duitschers. De
vergelijking viel niet uit ten gunste der beide laatstenl
Volgens den schrijver in The Nation is het eenige wat
de Duitschers en Franschen van de Britsche koloniale
politiek in staat zijn na te bootsen: het maken van ver-
overingen. Voor het in bezit nemen en regeeren van zeer
dicht bevolkte landen als Britsch-Indië en China, die
alleen orde en veiligheid behoeven, om op hun eigen
wijs voort te leven , heeft Frankrijk zoowel als Duitschland
de middelen bij de hand, nl. groote legers en een menigte
geoefende ambtenaren , maar het is bijna zeker, dat zulke
koloniën nooit winstgevend kunnen worden.
Al wat Engeland uit Indië ontvangt zijn de bezoldigingen
van een groot aantal Engelsche officieren en ambtenaren.
Aan vele jongere zoons van adellijke familiën en voor
goed opgevoede jongens uit den burgerstand heeft Indië
een loopbaan geopend. Maar verder trekt Engeland geen
baten. Integendeel is er grooter kans , dat Indië voor de
Engelschen kostbaar zal worden. Evenmin ontvangt het
eenigerlei inkomsten uit zijne andere koloniën. Tot de
invoering van het vrijhandelsstelsel heeft Engeland wel
getracht de markten in die koloniën voor zijn eigen fa-
143
brikanten te behouden, maar deze tactiek is niet zeer
gelukkig geslaagd. In Amerika gaf ze aanleiding tot een
opstand en aldus tot afscheiding van de kolonie van het
moederland. Eveneens werd in Canada een opstand ver-
oorzaakt, die echter mislukte. Overal elders zijn de
kolonisten tegen deze uitsluitingspolitiek in verzet gekomen.
Engeland heeft nooit de middelen bezeten om deze staat-
kunde gewapenderhand door te drijven en heeft er vijftig
jaar geleden voorgoed van afgezien.
Geheel anders deFranschen en Duitschers. Zij bezitten
de middelen om eene dergelijke tactiek te handhaven.
Ongelukkig is die macht voor hen eer na- dan voordeelig.
„Duitschers en Franschen," schrijft The Nation, „zijn
uitmuntend in staat, eene groote , onbeschaafde bevolking
onder tucht te houden en te reglementeeren. Duitschland
zou voor dit werk vermoedelijk een even sterk korps
van de beste ambtenaren kunnen beschikbaar stellen als
een groot leger. Met Frankrijk is het eenigszins anders
gesteld — al volgt het tegenwoordig dezelfde politiek.
Het heeft geen ambtenaren die graag hun land verlaten.
Wel heeft het er een menigte thuis, maar dezen bezitten
geen ondernemingsgeest. Zij zijn te veel aan hunne kleine
geriefelijkheden en gemakken gehecht, om, in ruil voor
hun beperkt loon, elders fortuin te zoeken. Een weinig
sparen . . . een beetje zuinigheid in het geldelijke zoowel
als in het uitbreiden van het gezin . . . zoo kan er iets
overblijven voor de kinderen en voor den ouden dag. In
vier jaren (1889—1893) hebben niet meer dan 37,891
personen Frankrijk verlaten."
Wie zich herinnert dat vele koloniën in Amerika (Nieuw-
Orleans bijv.) door Franschen zijn gesticht, bemerkt,
dat de gewoonten in Frankrijk sedert de omwenteling
zeer zijn veranderd. Toen gingen jonge zee-officieren
van aanzienlijke familie op avontuur uit, en de neder-
zettingen die zij vormden werden door de Kerk uit
144
bekeerings-ijver gesteund. De schrijver in The Nation
gelooft dat de vermindering van macht èn bij aanzienlijke
geslachten èn bij de Kerk een groot aandeel heeft aan
deze verandering. Hoe het zij, de ondernemingsgeest in
Frankrijk is uitgedoofd. Wellicht is dit ook voor een groot
deel toe te schrijven aan de Napoleontische oorlogen,
die de krachtigsten en dappersten opofferden.
Bovendien sterven de Franschen in hunne koloniën
langzaam uit. Jaarlijks overtreft het aantal sterfgevallen
dat der geboorten. In Algiers bevinden zich slechts 270,000
Franschen op eene bevolking van 4,500,000 personen, en
de meesten er van zijn soldaten en ambtenaren. Elders
kan men nauwelijks van eene Fransche bevolking spreken,
en alle pogingen om emigratie aan te moedigen, zijn
tot dusver vruchteloos geweest.
Het gevolg daarvan is, dat, ofschoon Frankrijk aan-
spraak maakt op een uitgestrekt gebied in Afrika en
nederzettingen heeft in het Oosten, er niet de minste
kans op is, dat daar ooit Fransche koloniën , d. w. z. uit
Franschen bestaande gemeenten, zullen ontstaan; ten
eerste uithoofde van het klimaat , ten tweede wegens gebrek
aan Franschen. Daarom moet het uitbreiden van het
Fransche gebied grootendeels door veroveringen geschie-
den , waarvan de Staat de kosten draagt en die veel jong
bloed kosten, dat het land slecht missen kan.
De pogingen der Duitschers om koloniën te stichten
hebben nauwelijks een beteren uitslag gehad dan die der
Franschen. Zij hebben eene groote en toenemende bevolking
en eene belangrijke emigratie. Ongelukkig willen de land-
verhuizers juist niet naar de „ koloniën " gaan , die mili-
taire expeditiën voor hen veroverd hadden. De meesten
begeven zich naar de Vereenigde Staten en naar Brazilië,
en slechts een paar honderd naar streken waar de Duitsche
vlag waait. En met reden! Zij hebben een hekel aan
den legerdienst en zijn niet uit hun vaderland gegaan
om ook elders dodr ambtenaren geringeloord te worden
145
en kans te loopen, wegens majesteitsschennis vervolgd
te worden. „Waar een Duitscher zijn vlag vindt, daar
treft hij " — merkt de Amerikaansche schrijver eenigszins
ondeugend op — „ook soldaten en ambtenaren om op
zijn gezondheid en veiligheid te passen. Hij blijft onder
vaderlijk toezicht en moet den „ Hochgeboren " naar
de oogen zien. Het Duitsche kolonisatiewerk heeft dus
te kampen met de toenemende neiging der menschenom
hun eigen zaken te behartigen, over hun eigen belas-
tingen te stemmen en hun leven in te richten zooals zij
dat willen."
Om deze reden is het welslagen aan die twee volken
welke geen conscriptie en geen groote legers bezitten
en die hun eigen regeering benoemen (al is die slecht).
Zij bezetten al de leege hoekjes der wereld. De Ameri-
kanen stichten in hun werelddeel zoo snel zij kunnen
zichzelf besturende koloniën, maar toonen geen neiging
bijv. de Spanjaarden te verjagen van grond, dien zij
nooit zelf zouden kunnen bezetten. De Amerikanen gaan
dus juist zoo te werk als de Engelschen in Australië en
Afrika, d. w. z. zij grondvesten gemeenschappen die zelf
moeten beslissen hoe zij hun leven willen inrichten en
hoe zij willen handeldrijven. Franschen en Duitsohers
echter laten zich misleiden door de dwaling, dat men
markten gewapenderhand kan veroveren.
VARIA.
De gevangenneming van Dipa Negara.
Het is bekend , dat op den 28sten Maart 1830 Dipa Negara,
de held van den Ja va-oorlog, te Magelang door generaal
De Koek bij een onderhoud werd gevangen genomen.
Men heeft er De Koek een verwijt van gemaakt, dat hij
tot die daad is overgegaan , niettegenstaande de Javaansche
vorst op goed vertrouwen in de Nederlanders zich naar
Magelang had begeven. Vooral ook generaal Knoop heeft
hierover een hartig woordje meegesproken en van niets
meer of minder gerept dan van woordbreuk. Van den
anderen kant werd de daad van De Koek zoo al niet
verdedigd, dan toch verklaard en gedeeltelijk veront-
schuldigd door de omstandigheden, waaronder deze had
te handelen en dan ook gehandeld heeft.
In het Januari-nummer van De Tijdspiegel geeft nu de
de heer Kielstra eene voorstelling van den loop van zaken ,
waarin het optreden van De Koek , op den merkwaardigen
28sten Maart 1830, in een ander licht verschijnt; eene
voorstelling , waardoor deze veldheer wordt gezuiverd van
de op hem in veler oog rustende blaam, als zoude hij
aan de goede trouw hebben te kort gedaan , en waarmede
ook het raadsel wordt opgelost, dat Dipa Negara later
te Makassar, in hem nog een vaderlijken vriend zag.
147
Deze mededeeling dankt de heer Kielstra aan den heer
A. J. B. Wattendorf, die van 1873 tot 1878 resident van
Djokjakarta is geweest. In die jaren was déir rijksbe-
stierder een schoonzoon van Dipa Negara , Bassa Gondo
Koesoema, die tot op het oogenblik van diens verban-
ning den Javaanschen vorst trouw was gebleven. „Toen
nu de heer Wattendorf, met dien rijksbestuurder pratende
over toestanden en gebeurtenissen van vervlogen dagen,
zich eens uitliet , dat de gevangenneming van D. N. toch
eigenlijk niet met de hoogste eischen der rechtvaardigheid
was overeen te brengen, toonde de rijksbestierder zich
zeer verwonderd : D. N. had immers vooraf geweten , dat
het zoo loopen zou ! Volgens den rijksbestierder had het
gestreden met den trots van D. N., om eenige andere
oplossing aan te nemen. Hij had steeds den eisch gesteld -,
als sultan en als het hoofd van den Mohammedaanschen
godsdienst op Java erkend te worden; hij wist wel, dat
de generaal De Koek die eischen niet zoude inwilligen;
hij was maloe (beschaamd, verlegen), ze nu te laten
vallen, doch zag er geene schande in, te bukken voor
overmacht. Aldus bleef zijn prestige in het oog des volks
ongerept. De heer Wattendorf" — zegt Kielstra verder —
„is overtuigd, dat de rijksbestierder in zijne voorstel-
lingen geheel te goeder trouw was. Er was bijna een
halve eeuw voorbijgegaan, en wat in 1830 en daarvóór
was voorgevallen was zuiver geschiedenis geworden. De
man, die zijn schoonvader gedurende den loop van den
opstand steeds had gevolgd , kon geene aanleiding hebben ,
om der waarheid eenig geweld aan te doen, en de wijze
waarop hij het gebeurde vertelde , droeg den stempel der
oprechtheid."
De heer Kielstra concludeert dan ook : „ Dat de generaal
De Koek eindelijk den knoop doorhakte , vindt zijne ver-
ontschuldiging in het feit , dat D. N. en de zijnen
voldoende waren gewaarschuwd."
148
Berri-berri in Deli.
In het Weekblad van het Ned. T. voor Gen. geeft dr.
J. A. Voorthuis eene zeer belangrijke mededeeling over
waarnemingen, door hem een jaar geleden gedaan bij
een berri-berri-epidemie onder een 300-tal Chineesche
koelies op eene tabaksonderneming in Deli. Zijne erva-
ring is dat geen verband met rijstvoeding
was te ontdekken, o. a. omdat de zieken dit hoofd-
voedsel uit een voorraadschuur der onderneming moesten
betrekken, terwijl twee andere ondernemingen der zelfde
maatschappij geheel van de ziekte vrij bleven en op
een vierde slechts één geval voorkwam, ofschoon ze
alle de rijst uit dezelfde voorraden betrokken. Op twee
andere ondernemingen, die de rijst van elders kregen,
vertoonde zich de ziekte als vroeger vrij hevig. Voor-
namelijk werden Chineezen, en wel nieuwelingen, aangetast ;
de Javaansche en Boyaneesche bevolking bleef geheel
vrij. Aan een deel der zieken werd geen rijst meer ver-
strekt, maar zij herstelden niet eerder dan de anderen.
Dr. Voorthuis vat zijne waarnemingen aldus samen:
De observatie dat een berri-berri-epidemie op slechts
één van vier ondernemingen die alle haar rijst uit één-
zelfde voorraadschuur ontvingen , voorkwam ; de graotc
mate van immuniteit van langer dan een jaar in Deli
vertoevende, dus geacclimatiseerde, Chineezen; de sterke
praedispositie der Singkehs (nieuwelingen) voor berri-
berri; het herhaaldelijk door mij opgemerkte feit, dat
op een onderneming en in één der afdeelingen berri-berri
uitbreekt terwijl de andere (2 of 3) volkomen vrij blijven,
niettegenstaande de rijst uit éénzelfde voorraadschuur
verstrekt wordt;
het meermalen in Deli geconstateerde feit, dat berri-
berri zeer veelvuldig optreedt waar nieuwe ondernemingen
geopend worden en maagdelijke grond in bewerking wordt
genomen ;
149
het feit uit hier niet gereproduceerde statistieken aan-
toonbaar , dat de berri-berri op de Oostkust van Sumatra
het hevigst woedt in de drie eerste en de drie laatste
maanden van het jaar ; die zich kenmerken door sterke
regens en groote vochtigheid , en waarin de meeste koelies
een zittend leven hebben en opeengehoopt wonen ;
het feit dat in sommige jaren de berri-berri over de
geheele residentie in eens verspreid voorkomt;
het bijzondere, in Deli meermalen waargenomen feit,
dat Europeanen die berri-berri acquireeren en die steeds
met grooten spoed naar Europa worden gezonden, meestal
binnen enkele weken volkomen herstellen;
het ook door mij waargenomen feit, dat Europeanen
die nooit rijst gebruikten door berri-berri werden aan-
getast ;
het feit dat zeer vele berri-berri-lijders reeds van den
beginne af een zekeren graad van anaemie vertoonen en
dat door mij bij vele berri-berri-lijders miltvergrooting
werd gevonden;
het beginnen met lichte koortsaanvallen;
dit alles deed mij sinds lang de berri-berri als e e n e
miasmatische ziekte opvatten".
Dr. V. deelt ook den uitslag mede zijner bacteriologische
onderzoekingen van het bloed van berri-berri-lijders,
waarin hij eigenaardige vormsels vond die met malaria-
plasmodün overeenkwamen.
Hij zegt aan het slot :
„Hoewel de resultaten van diëetwijziging bij de Ja-
pansche marine en in de gevangenissen op Malacca en
Java wijzen op een verband tusschen de voeding en het
optreden der berri-berri, zijn er nog altijd veel artsen,
die aan miasmatische infectie gelooven. Het feit , dat op
Deli aan sommige ondernemingen de berriberri voor
lange jaren verdwijnt zonder dat wijziging in het dieet
gebracht wordt , en dat vergiftiging door rijst als oorzaak
der berri-berri nog door niets is bewezen, geeft ons het
150
recht ook op andere wijzen naar de oorzaak der berri-
berri te blijven zoeken; daartoe op te wekken is het
doel van dit opstel".
De schrijver besluit zijn artikel met de volgende alge-
meene opmerking, die wèl overweging verdient:
„Een reusachtig materiaal wacht in Deli op weten-
schappelijke bewerking, dat door den gewonen prakti-
zeerenden geneesheer uit den aard van zijn werkkring
slechts met veel inspanning en dan nog slechts te hooi
en te gras kan worden verricht. Met honderdduizenden
van in Deli verdiend geld worden de ziekenhuizen en
andere inrichtingen van openbaar nut in Nederland ge-
steund. Zou het niet wenschelijk zijn, naast een met alle
hulpmiddelen voortreffelijk ingericht laboratorium voor
de studie der ziekten in de tabak, dat voor Deli reeds
vele vruchten afwierp , een inrichting op bescheiden voet
in het leven te roepen ter bestudeering van de ziekten
der menschen in de tropen, op welk gebied nog zoo
oneindig veel te doen valt?"
Nuttige Indische planten.
Het Koloniaal Museum te Haarlem heeft als extra-
bulletin uitgegeven de 4de aflevering van: Nuttige Indi-
sche planten, door dr. M. Greshoff, met inleiding van
dr. J. G. Boerlage. Achtereenvolgens worden behandeld:
1. Ricinus communis, gekweekt om de olie uit de zaden,
die door de Javanen en Maleiers gebruikt wordt om hunne
vaartuigen, zoo groot als klein, te pekken, en die ons
een krachtig purgeermiddel levert; 2. Santalum album,
de sandelboom, die het sandelhout geeft, bij uitstek een
oostersch handelsartikel! in dien zin, dat verreweg het
grootste gedeelte in de oostersche landen verbruikt wordt
en slechts een gering deel naar Europa komt; 3. Coix
151
Lachryma Jobi, een gras van 1— ljM. hoog, in zuidelijke
landen een van ouds bekend gewas, dat vroeger vooral
in de kloostertuinen als curiositeit werd gekweekt , mede
ter wille der harde „tranen", die voor rozekransen ge-
schikt zijn; ook nu nog is het van velerlei beteekenis;
4. Acacia farnesiana , de welriekende acacia , een heester
of kleine boom, van groote beteekenis als sierplant, en
voor het gebruik der bloemhoofdjes in de parfumerie en
den bloemenhandel ; 5. Bouea macrophylla, een niet hooge
boom van 15 —20 M., voornamelijk om de vruchten ge-
kweekt , die geel zijn en op pruimen gelijken en , ingelegd ,
een aangenaam ingrediënt voor de rijsttafel leveren;
6. Calotropis gigantea, een boompje van 6 — 10 voet, van
velerlei nuttige toepassing als getah pertja plant , als vezel-
plant en als medicinale plant; 7. Piper Cubeba, een
klimmende, heesterachtige plant van Sumatra, Java en
Z.-Borneo, ons de staartpeper gevende, van ouds een
specerij en medicijn ; 8. Nyctanthes Arbor-tristis, in Neder-
landsch-Indië vooral als tuinplant verspreid, en geliefd
om het heerlijk aroma harer bloemen ; 9. Morinda citrifolia ,
een kleine boom, die in zijn wortel een helderroode
kleurstof, geschikt om katoen te verven, bevat; 10. Gony-
stylus Miquelianus, een boom die het aloë-hout levert.
Nederland en Perzië.
In een schrijven aan de Kamers van Koophandel te
Amsterdam en te Rotterdam heeft de heer W. L. Bosschart ,
de Nederlandsche zaakgelastigde en consul- generaal in
Perzië, eenige maanden geleden de aandacht gevestigd
op de uitbreiding van de handels- en nijverheidsbetrek-
kingen tusschen dat land en het onze.
De rechtstreeksche aanvoer van Nederlandsche pro-
ducten in Perzië , welke vroeger nagenoeg niets bedroeg ,
is in de laatste drie jaren met ƒ 400,000 gestegen en is
11
152
volgens den heer Bosschart voor sterke uitbreiding vat-
baar. Vooral den directen aanvoer uit Ned.-Indië acht hij
voor reusachtige uitbreiding vatbaar en betreurt dat die
— behalve door enkele op Java gevestigde Armeniërs —
geheel verwaarloosd wordt. Als middelen om die betrek-
kingen te bevorderen , welke nu vooral door de firma's
Hotz en Teheran Toko enz. worden gevoerd , beveelt hij
twee zaken aan : een maandelijksche stoomvaart tusschen
Java en de Perzische Golf en eene Ned.-Ind. bank in Perzië.
Wat de stoom vaartlijn betreft, waarover de heer A Hotz
reeds vlugschriften en opstellen in De Economist heeft
geschreven, zegt onze consul-generaal:
„Dat de lijn casu quo „dadelijk" winstgevend zal zijn,
durf ik niet verzekeren , en als men er even spoedig mede
ophoudt als met de lijn op China, is de zaak spoedig
beslist. De Hamburger pogingen en resultaten op het
gebied van nieuwe lijnen bewijzen echter, dat als men
zich eenig verlies wil getroosten in de eerste paar jaar ,
de volgende alles goed kunnen maken , ook al komt er ,
zooals tusschen de Hamburger lijnen onderling en tusschen
deze en de Engelsche lijnen is geschied , een tariefoorlog,
in casu met de Engelsche golflijnen, hetgeen echter nog
te bezien staat. De groote vraag is maar, naar mijne
bescheiden meening, of er kans is dat de lijn op den
duur voldoende uit- en thuislading zal hebben en of zij
werkelijk dienstbaar zal wezen aan de uitbreiding van
het Nederlandsch-Indisch verkeer met Perzië. Ik geloof
stellig van ja, en ben het ten deze geheel met den heer
Hotz eens. Java-thee , suiker (want Java moet voor Zuid-
Perzië stellig kunnen concurreeren), koffie, indigo, spece-
rijen, tin, hout, petroleum, quinine, etc. etc. en voor
Bombay Sumatratabak , zouden goede artikelen voor de
uitreis zijn, en naar Indië: dadels, opium, amandelen,
rozijnen, zaden, tapijten, shriaz-wijn , rozenolie en water,
paarden , muildieren (Bombay), tarwe , katoen en gedroogde
vruchten (Nederland).
153
Zou een overleg uwer Kamer met de reederijen en
handels-lichamen als bijv. de Nederlandsche Handelmaat
schappij ten deze niet goede resultaten kunnen brengen,
die ook aan de oprichting eener Nederlandsch-Indische
bank hier te lande zouden ten goede komen?"
Daarna komt de heer Bosschart tot de door hem ge-
wenschte Ned.-Ind. bank voor Perzië. Haar hoofddoel
omschrijft hij aldus:
1°. Bevordering van het handels- en scheepvaartverkeer
van Nederl.-Indië en Nederland met Perzië en voor zoo-
veel mogelijk omliggende landen, door moreelen steun
aan een geregelde stoomvaartlijn tusschen Ned.-Indië en
de Perzische golf en bevordering van den goederen- en pro-
ducten-handel door voorschotten op connossementen , enz.
2*. Bevordering van openbare werken in Perzië en
omliggend gebied, door Nederlandsche ingenieurs en in-
dustrie, en het in leven roepen van daartoe noodige
syndicaten.
Onder openbare werken versta ik : spoorwegen en tram-
lijnen, die men na afloop der Perzisch-Russische conventie
in 1900 zal kunnen aanleggen; 2°. zeehaven- en rivier-
werken, en 3°. irrigatiewerken.
Verder zou de bank kunnen verdienen door wissel-
operaties op kleine schaal en korten termijn, door abitrage-
zaken in het algemeen, het disconteeren en verkoopen
van wissels, den handel in edele metalen, leening op
korten tijd tegen voldoend onderpand, het incasseeren
van wissels en ander handelspapier , opening van rekening-
couranten, het aannemen van deposito's in zilver, de
bewaring van waarden, verkoop van kredietbrieven, het
opnemen van kredieten tegen voldoende zekerheid, het
geven van inlichtingen, enz.
De bank zou te Teheran moeten gevestigd zijn en filialen
moeten hebben in de hoofdplaatsen van Perzië, alsmede
een hoofdagent met sub-agenten in Ned.-Indië , Nederland
en Londen, en correspondenten te Hamburg, Bremen,
154
Triest , Moskou , Petersburg , Odessa , Constantinopel ,
Bagdad, Bussorah, enz.
Hoofddoel van de bank moet echter zijn de bevordering
van het Indisch en Nederlandsch verkeer met Perzië en
omliggend gebied, en dan heeft de bank, naar ik geloof,
levensvatbaarheid genoeg, al is hier ook The Imperial
Bank of Persia, die Engelsche belangen steunt, en een
Russische bank, die natuurlijk de Russische bevordert."
Het plan om zulk een bank op te richten is thans ge-
vormd* De heer C. J. J. van der Klaauw, leerling-consul
en door de vereeniging Het Buitenland naar Perzië ge-
zonden, waar hij 8 jaren bij The Imperial Bank of Per sta
is werkzaam geweest , 't laatst als hoofd van de filiale in
Meshed , is met zeer gunstige aanbeveling van den consul-
generaal herwaarts gekomen en tracht nu eene Nederlandsch-
Perzische bank op te richten , met een kapitaal van 6 ton.
Onlang heeft daartoe ten kantore der heeren Labouchere
Oyens & Co. te Amsterdam eene conferentie plaats gehad,
waaraan ook directeuren der Ned.-Ind. Handelsbank, van
de Twentsche Bankvereeniging en van de Wissel- en
Effectenbank deelnamen. De aanwezigen waren van oor-
deel, dat het voor de ontwikkeling van de Nederlandsche
nijverheid en van den Nederlandschen en den Ned.-
Indischen handel van het grootste belang is, te trachten
vasten voet in Perzië en Russisch- Azië te verkrijgen, door
oprichting van eene bank of financieelc instelling. Zij
meenden dat, als industrieelen en handelaars met het
nemen van 2/3 der aandeelen voorgingen , het ontbrekende
wel in financieele kringen zou worden bijeengebracht.
Dat de zaak tot stand zal komen, lijdt geen twijfel;
zij is in uitstekende handen. Wij verheugen er ons bij
voorbaat over , meenende er een bewijs in te mogen zien ,
dat de oude energie en ondernemingsgeest, die ons een-
maal den voorrang op handelsgebied bezorgden , nog niet
geheel zijn verdwenen.
155
De Nederlandsche koloniale afdeeling
op de Wereldtentoonstelling van 1900.
Bij Koninklijk besluit van 6 Februari 1897 werd eene
Centrale Commissie benoemd voor de in 1900 te Parijs
te houden wereldtentoonstelling en Z.Exc. de minister
van Waterstaat, Handel en Nijverheid gemachtigd, bij-
zondere commissiën te benoemen voor de verschillende
groepen waarin die tentoonstelling zal worden gesplitst.
Als leden voor de bijzondere Commissie voor groep
XVII (Kolonisatie) zijn de volgende heeren belast met het
bijeenbrengen van alles wat met betrekking tot onze
overzeesche gewesten voor de tentoonstelling te Parijs
in aanmerking komt:
J. W. IJzerman, voorzitter, te Amsterdam; mr. N. P.
van den Berg, te Amsterdam; jhr. mr. W. Elout van
Soeterwoude, te 's Gravenhage; A. H. G. Fokker, te
's Gravenhage ; G. B. Hooijer , secretaris , te 's Gravenhage ;
M. Hijmans van Wadenoyen, te 's Gravenhage ; prof. dr.
C. M. Kan, te Amsterdam; H. C. van den Honert, te
Baarn ; C. M. Pleijte Wzn., te Leiden , en mr. W. Suermondt,
te Rotterdam.
Terwijl de Nederlandsche inzendingen over de verschil-
lende groepen waartoe zij behooren worden verdeeld en
geplaatst naast dezelfde soort inzendingen van andere
landen in daartoe aangewezen gebouwen, zullen die,
welke verband houden met onze koloniën, afzonderlijk
worden bijeengebracht. Zij zullen worden tentoongesteld
op een terrein van 2500 Ma. oppervlak, gelegen op het
terras van het Trocadéro in de onmiddellijke nabijheid
van een der drie hoofdtoegangen tot de wereldtentoon-
stelling.
Om die reden zal de groep voor onze koloniën iets
bijzonder aantrekkelijks hebben en kunnen rekenen op
een druk bezoek.
De Commissie hoopt door de wijze van inrichting van
156
dit terrein, alsmede door den aard en het gehalte der
inzendingen , Nederland waardig vertegenwoordigd te zien,
en, in aansluiting aan de koloniale tentoonstelling te
Amsterdam in 1883 , een zooveel mogelijk getrouw beeld
te kunnen geven van de ontwikkeling van handel en
nijverheid en de vermeerdering der kennis van onze
overzeesche gewesten in de laatste twintig jaren.
Daarom doen zij een beroep op de krachtige mede-
werking van allen, die daartoe in de gelegenheid zijn,
bij het verzamelen van inzendingen op welk gebied ook ,
indien zij slechts dienen kunnen om de wetenschappelijke
waarde der koloniale tentoonstelling te verhoogen.
Berichten en voorstellen dienaangaande zullen met dank-
baarheid door den secretaris en de leden der Commissie
worden ontvangen.
De uitvoerige classificatie voor de Nederlandsche Kolo-
niale afdeeling zal op aanvraag aan den secretaris der
Centrale Commissie (Hofspui 6 , Den Haag) gaarne franco
worden toegezonden.
Invoering van de opium-regie op Java
en Madura alsmede op Lombok.
Staatsblad N°. 274 bevat de wet van den 30sten De-
cember 1897 , tot verhooging der begrooting van uitgaven
van Nederlandsch-Indië voor het dienstjaar 1898 ten be-
hoeve van de invoering van de opium-regie op Java en
Madura alsmede op Lombok.
Het eenig artikel luidt^
„ Ten behoeve van de invoering van de opiumregie op
Java en Madura alsmede op Lombok wordt:
in het Iste hoofdstuk der begrooting van uitgaven van
Nederlandsch-Indië voor het dienstjaar 1898:
Onderafdeeling 10 (waarvan de omschrijving wordt
157
gewijzigd als volgt: Exploitatie van het opiummiddel in
eigen beheer) verhoogd met ƒ1.047.000;
in het Ilde hoofdstuk van voornoemde begrooting:
Onderafdeeling 25. (waarvan de omschrijving wordt ge-
wijzigd als volgt: Exploitatie van het opiummiddel in
eigen beheer) verhoogd met ƒ 348.000."
De zaak der veroordeelde Atjehsche
officieren.
Hier volgt de sententie definitief van het Hoog Militair
Gerechtshof in Nederlandsch-Indië in zake H. G. Th.
Bosch , ie luitenant der infanterie.
Het Hoog Militair Gerechtshof:
Gezien het vonnis van een daartoe benoemden krijgs-
raad te Kota-Radja tegen den in hoofde dezer genoemden
beklaagde, gewezen op den 8en Januari en uitgesproken
op den 24©n Mei 1897, waarbij hij is vrijgesproken van
het hem ten laste gelegde , met verwijzing van den Staat
in de kosten en misen der Justitie, alsmede in die van
den processe;
gelezen den namens den appellant R. O. op den 13 en
Juli 1897 gedienden eisch in appèl, waarbij wordt ge-
concludeerd, dat het Hoog Militair Gerechtshof met ont-
vangst van het appèl het vonnis zal vernietigen, den
beklaagde zal schuldig verklaren aan : diefstal on-
der verzachtende omstandigheden, hem
over zulks zal veroordeelen tot betaling eener geldboete
van ƒ 25 , met vervanging , indien de opgelegde geldboete
niet is voldaan binnen veertien dagen na de aanzegging
van 'sHofs sententie, door militaire detentie van drie
dagen, met veroordeeling nog van hem in de kosten der
beide instantiën;
nog gelezen de namens den geappelleerde op den 28<?n
158
Juli 1897 gediende schriftuur van antwoord in appèl,
waarbij wordt geconcludeerd dat het den Hove moge
behagen den advocaat-fiscaal met de door hem genomen
conclusie van eisch in appèl de dato 12 Juli 1897 niet
ontvankelijk te verklaren en die conclusie stellen buiten
het geding, subsidiair te bekrachtigen het door den
krijgsraad te Kota-Radja gewezen vonnis de dato 8 Januari
1897 met veroordeeling van den Lande in de kosten van
het hooger beroep;
Gezien de verdere stukken van den processe, zoo ter
eerster instantie, als in appèl gediend;
Overwegende, dat de appellant R. O. naar aanleiding
van 'sHofs resolutie van 12 Maart 1897, n°. 12, waarbij
de advocaat-fiscaal voor de land- en zeemacht in Neder-
landsch-Indië gemachtigd werd van het tegen den be-
klaagde gewezen vonnis in het belang van de hooge
overheid te provoceeren aan den Hove te bekwamer tijd
dit appèl heeft vervolgd;
Overwegende, dat namens beklaagde, thans geappel-
leerde bij conclusie van antwoord is aangevoerd , dat de
door den advocaat-fiscaal, tegen hem, beklaagde, enden
luitenant Lutje genomen conclusie van eisch in appèl als
onwettig buiten het geding behoort te worden gestelden
het Hof zich van de kennisneming van de twee gedingen
zal behooren te onthouden, daar deze niet op wettige
wijze aan 's Hofs oordeel zijn onderworpen , vermits toch
twee verschillende processen, betreflende verschillende
beklaagden en waarin dan ook twee verschillende von-
nissen zijn gewezen, in appèl niet plotseling kunnen
worden samengevoegd en gezamenlijk behandeld;
Overwegende, dat voor deze exceptie geen grond be-
staat, daar bij geen wettelijke bepaling is voorgeschreven,
dat in samenhangende zaken als deze, waarin meerdere
beklaagden zijn en welke gelijktijdig zijn behandeld, in
appèl tegen ieder der beklaagden een afzonderlijke con-
clusie van eisch moet worden genomen , terwijl bovendien
159
door het nemen van één, instede van twee conclusies,
de beklaagden niet in hun belangen worden geschaad;
Dat mitsdien de voorgestelde exceptie behoort te wor-
den verworpen;
Overwegende, wat de zaak zelf betreft, dat den be-
klaagde , thans geappelleerde bij klacht de dato 4 October
1896 wordt ten laste gelegd:
dat hij op den 14en September 1896, deel uitmakende
van een patrouille in de kampong Lam Ilir, bij het door-
zoeken van een woning, niettegenstaande den last van
den colonne-commandant, den kapitein der infanterie G.
J. H. Bruynis, om alleen wapens en munitie mede te
voeren en niettegenstaande zijn bekendheid met de com-
mandementsorder de dato 27 Juni 1896, n°. 101, arg-
listig heeft weggenomen en doen medenemen tien Atjehsche
rijksdaalders (dollars) en een gouden doos , welke stukken
bij een gehouden onderzoek in het bivak te Pasar Sa-
maghani, op den 17en September 1896 zijn aangetroffen
bij den inlandschen korporaal Soprawiro , algemeen stam-
boek n°. 33208, makende deze stukken uit een gedeelte
der goederen, welke op den 14en September 1896 moe-
ten zijn ontvreemd uit de in de kampong Lam Ilir
doorzochte woning en toebehoorende aan Toekoe Radja
Lam Ilir.
Overwegende dat de krijgsraad de verklaring van be-
klaagde, thans geappelleerde, terecht als een ont-
ken t e n i s beschouwd , doch ten onrechte beslist heeft ,
dat het hem ten laste gelegde niet wettig en overtuigend
bewezen is ;
overwegende toch, dat bij het gehouden onderzoek,
de beklaagde, thans geappelleerde, in substantie heeft
verklaard:
dat hij den 14en September 1896 onder kapitein Bruynis
als colonne-commandant met een patrouille is uitgerukt
om door enkele kampongs ten Oosten van Samaghanite
marcheeren ;
160
dat zij bij kampong Lam Ilir gekomen een pas opge-
worpen benting vonden met een blokhuis er achter;
dat de colonne-commandant den indruk ontving, dat
deze kampong vijandig gezind was en wel een
verblijfplaats van deserteurs kon zijn , waarop hij
last gaf het evengenoemd blokhuis te doorzoeken;
dat daarop eerst de korporaal Soprawiro met het ge-
weer vaardig, vervolgens medebeklaagde Lutje en
daarna hij, beklaagde, naar boven zijn gegaan, langs de
ladder, die toegang tot het blokhuis gaf;
dat er eenige goederen werden gevonden, welke hij
van beklaagde Lutje ontving; die ze van den korporaal
had aangenomen, terwijl hij zelf bij de ladder stond en
eerst, nadat de goederen waren afgegeven, het blokhuis
is binnengegaan;
dat hij naar het daarin zich bevindend nachtleger is
gegaan, het voeteneind onderzocht en daar o. a. een tiental
Atjeh-rijksdaalders gevonden heeft , die hij bij zich stak ,
zonder daar te vermoeden, dat het hem later kwalijk
zou genomen worden, daar hij opgemerkt had, dat bij
vorige tochten, zelfs na het uitvaardigen der orders van
generaal Vetter, na afloop vee en goederen, ook uit
goedgezinde kampongs afkomstig , openlijk werden mede-
gevoerd, zonder dat dit belet werd;
dat hij aan het verlengde van het voeteneind, op
een laag bankje, twee pakken vond, waarvan het een
boeken en papieren, die door beklaagde Lutje werden
onderzocht, en het andere pak zijden kleedingstukken
bevatte ;
dat hij dat pak opende en den inhoud gedeeltelijk zelf
onderzocht en gedeeltelijk met dit doel aan den korporaal
Soprawiro overreikte;
dat daaronder ook een doos , die hij voor uit gebronsd
koper bestaande aanzag, maar die later van goud bleek
te zijn en die in den broodzak van den korporaal Sopra-
wiro werd teruggevonden;
161
dat hij niet weet, wat er in die doos zat en perti-
nent ontkent dien korporaal den last ge-
geven te hebben, om de doos voor hem,
beklaagde, mede te nemen;
dat het hem, beklaagde, begrijpelijk voorkomt, dat de
korporaal Soprawiro in den waan verkeerde, dat hij de
meergenoemde doos voor beklaagde moest medenemen,
maar dat het een verkeerde opvatting was , daar hij niet
met dit doel, maar wel om te onderzoeken of er patro-
nen in waren , de doos aan Soprawiro heeft overgegeven ;
dat de verkeerde opvatting van Soprawiro steun zou
vinden in het meermalen voorkomend feit, dat officieren
op zulk een excursie, gevonden zaken medenemende,
die aan ondergeschikten te dragen geven, om hen later
daarvoor te beloonen;
dat er in die kampong nog andere huizen zijn onder-
zocht, maar daarin niets is gevonden;
dat hem overigens van het vermissen van andere voor-
werpen van waarde dan de genoemde niets bekend is en
hij dergelijke voorwerpen ook niet gezien heeft;
dat hij alleen nog aan beklaagde Lutje heeft overgereikt
een bij het pak met kleedingstukken behoorende vuile
bruine lap, waarin zich rijksdaalders bevonden;
dat hij ten sterkste ontkent de tien ringgits
arglistig te hebben medegenomen , daar hij , toen kapitein
Bruynis gelastte niets anders dan wapens en ammunitie
mede te nemen, wel een bos met koperen sleutels, die
hij in handen had, heeft nedergeworpen , maar vergeten
heeft de rijksdaalders neder te leggen;
dat hij, in het bivak aangekomen, zijn ontbijt uit zijn
zak willende halen, de ringgits daarin heeft terugge-
vonden;
dat hij des avonds van dienzelfden dag de ringgits aan
korporaal Soprawiro heeft gegeven, omdat hij dezen
daarmede wilde bevoordeelen , zooals officieren , wanneer
zij het een en ander van een excursie hadden meege-
162
nomen, wel meer deden ten opzichte van minderen, die
mede waren geweest;
dat hij , beklaagde thans geapelleerde , wel bekend was
met de order van generaal Vetter, maar hij stellig dacht
in een vijandige kampong te zijn, te meer daar hij ver-
nam, dat bij een der vorige tochten in die streek in de
nabijheid van bovengenoemde kampong deserteurs waren
gezien ;
dat hij in het houden van het geld ook geen kwaad
heeft gezien, omdat het alleen een principe was van
kapitein Bruynis, om ook daar waar andere compagnies-
commandanten het niet beletten en al was ook de order
van generaal Vetter niet uitgegeven, het medenemen van
goederen te verbieden.
Overwegende, dat de korporaal Soprawiro als getuige
onder eede heeft verklaard:
dat hij den 14en September 1896 de patrouille onder
kapitein Bruynis heeft medegemaakt;
dat de troep in kampong Lam Ilir heeft halt gehouden
om een blokhuis, dat op last van den kapitein, die ver-
moedde dat daarin deserteurs waren, door een Atjeher
werd geopend;
dat hem , getuige , daarop door den kapitein gelast werd
met geladen geweer de ladder op te gaan en te onder-
zoeken wat er in het blokhuis was, daarbij duidelijk en
nadrukkelijk gelastende alleen onderzoek te doen naar
vuurwapens en ammunitie;
dat hij den last opvolgde en gevolgd werd door de
luitenants Lutje en Bosch;
dat in dat blokhuis werden gevonden een achterlaad-
en vijf tromplaadgeweren , die door hem naar beneden
werden aangereikt, terwijl intusschen de beide luitenants
het huis verder doorzochten;
dat kapitein Bruynis, die midden op de ladder stond,
niet kon zien, wat er in het blokhuis voorviel, maar bij
het weggaan van den Atjeher, dien zij daar hadden aan-
163
getroffen, zei, dat al het goed, behalve de geweren,
werd achtergelaten;
dat hij, getuige, van beklaagde Bosch een zilver ver-
gulde doos , die van onder den bultzak van het bed was
gehaald, ontving, met verbod die te openen, maar met
last die doos voor hem mede te nemen en bij terugkomst
in den kraton , zoodra zij zouden zijn afgelost , aan hem
terug te geven;
dat hij, getuige, dat eerst weigerde, zeggende zulks
niet te durven doen , omdat het verboden was iets anders
mede te nemen dan wapens , en hij , getuige, er dan tegen
aan zou loopen;
dat beklaagde Bosch hem echter daarop zei, dat hij
had te gehoorzamen en dat hij , beklaagde , er voor in-
stond, dat hem niets zou overkomen;
dat getuige toen op last van den luitenant, beklaagde
Bosch, de doos geborgen heeft in zijn patroontasch en mede-
genomen naar het bivak , dat om twaalf uur werd bereikt ;
dat hij in het blokhuis nog in handen van beklaagde
Bosch heeft gezien een blauwzijden doek aan welks vier
punten Atjehsche gouden sieraden waren gehecht en een
bos sleutels;
dat beklaagde Bosch daarop de vier punten bij elkander
genomen in de rechterhand en de rest van den doek in
de linkerhand nam en hem, getuige, gelastte tusschen
beide handen den doek met zijn kapmes door te snijden ,
wat hij gedaan heeft;
dat hij niet weet, wat er in dien doek was, maar wel
gezien heeft dat beklaagde Bosch dien doek en de bos
sleutels in zijn zak stak ;
dat beklaagde Lutje onderwijl een tasch met boeken
en papieren onderzocht;
dat hij, getuige, 's avonds omstreeks elf uur bij be-
klaagde Bosch, die zich tusschen de blokken in het
bivak bevond, werd geroepen en door beklaagde tot op
tien pas ongeveer buiten het bivak rechts van den schild-
164
wacht op den weg naar Glé Kambing in de sawah werd
medegenomen ;
dat beklaagde daar onder het overhandigen van tien
Atjehsche rijksdaalders hem uitdrukkelijk opdroeg om
dat geld voor hem , beklaagde , op te bergen en te zorgen
dat niemand het te weten kwam ;
dat getuige dit niet durfde weigeren, daar beklaagde
hem er voor instond , dat hem niets zou overkomen ;
dat hij die doos en rijksdaalders twee k drie dagen
heeft bewaard in zijn broodzak, totdat op zekeren mor-
gen toen hij van corvee kwam, de kapitein Labotz hem
vroeg , hoe hij aan die voorwerpen , die in zijn broodzak
waren gevonden , was gekomen , waarop hij den kapitein
de toedracht der zaak heeft medegedeeld;
dat hij niet weet, wat er in de doos was, daar hij, den
last van beklaagde opvolgende , die niet had geopend ;
Overwegende dat de getuige kapitein Labotz onder
eede heeft verklaard :
dat hij den 14en September 1896 met zijn compagnie
deel uitmaakte van de colonne-Bruynis , die een patrouille
maakte onder andere door de kampong Lam Uir, welke,
zooals hem en kapitein Bruynis bekend was, behoorde
tot die kampongs, welke zich hadden onderworpen en
dus bevriend genoemd werden ;
dat de sectie onder bevel van beklaagde Lutje aan het
hoofd der colonne marcheerde, en toen kapitein Bruynis
die kampong, welke hem, naar de houding der bewo-
ners te oordeelen, goed gezind voorkwam, inging, werd
aangewezen om dien officier te vergezellen;
dat kapitein Bruynis na een drie kwartier bij hem
terugkwam en hem mededeelde , dat er in een der huizen
vuurwapens waren gevonden , die hij naar het bivak deed
medevoeren ;
dat getuige die wapens ook in het bivak zag inleveren
bij den commandant, majoor Thomson, die hem twee k
drie dagen later bij zich heeft ontboden en hem mede-
165
deelde dat er bij het doorzoeken van het huis van den
Iman van Lam Ilir behalve wapens, ook kostbaarheden
medegenomen schenen te zijn , waarna hij opdracht kreeg
een nauwkeurige inspectie in de compagnie te houden;
dat toen in jien broodzak van den korporaal Soprawiro
een zilveren met goud gemonteerde tabaksdoos werd ge-
vonden, waarin zich bevonden een gouden met steentjes
bezet vrouwensieraad, een gouden knopje zonder stift en
eenige voorwerpen behoorende in een sirihdoos, en onder
in den broodzak los tien Atjehsche dollars;
dat de korporaal Soprawiro , naar de herkomst van het
gevondene ondervraagd, terstond verklaarde, doos en
dollars van beklaagde Bosch te hebben ontvangen;
dat hij vervolgens den beklaagde luitenant Lutje op-
droeg , de manschappen , die hij na gehouden corvee onder
zich had, persoonlijk te visiteeren, na welk onderzoek
beklaagde Lutje hem rapporteerde , dat er niets gevonden
was van de vermiste kostbaarheden;
dat de sergeant De Jonge vier Atjehsche rijksdaalders
heeft ingeleverd, bewerende die van beklaagde Lutje te
hebben ontvangen met het verzoek, daarvan een paar
voor hem te bewaren, die hij dan tegen ƒ 2.50 het stuk
zou inruilen ;
Overwegende dat kapitein Bruynis onder eede heeft
verklaard :
dat hij bij de excursie op 14 September 1896 in kam-
pong Lam Ilir een blokhuis heeft doen doorzoeken door
de beklaagden Bosch en Lutje en den korporaal Sopra-
wiro, terwijl hij zelf op den trap bleef staan;
dat hij , toen behalve geweren en ammunitie , ook doe-
ken, schrifturen en een doos met een gouden medaille
van verdienste in de tandoes werden gebracht , de doeken
uit de tandoes heeft genomen en ter hand gesteld aan
den Atjeher, die het blokhuis op zijn last had geopend
en verder er voor gewaakt heeft dat er behalve wapens ,
ammunitie, schrifturen en de medaille van verdienste,
166
welke te Samaghani aan den commandant, majoor Thomson,
werden afgedragen, geen andere goederen werden mede-
genomen ;
dat de kampong Lam Ilir op hem dadelijk den indruk
heeft gemaakt, dat er kwaadwilligen in waren, al was
de kampong in het algemeen niet vijandig gezind;
Overwegende dat de majoor Thomson onder eede, als
getuige gehoord, heeft verklaard:
dat hij den 14en September 1896 uit het bivak Samaghani
een patrouille onder den kapitein Bruynis door een aantal
kampongs heeft laten marcheeren, die 'hij aan dien kapi-
tein als bevriend opgaf;
dat kapitein Bruynis bij zijn terugkomst rapporteerde ,
dat hij eenige goederen en ammunitie had medegebracht
uit het versterkte Lam Ilir, waarover getuige hem zijn
ongenoegen te kennen heeft gegeven, zeggende dat het
beter was geweest, die wapens daar te laten, omdat
Toekoe Radja Lam Ilir een invloedrijk hoofd was , geheel
op onze hand en zeker toestemming had die wapens te
bezitten; dat hij eenige dagen later van den waarnemend
controleur een brief kreeg, waarin hem werd mede-
gedeeld , dat vele goederen van waarde door de patrouille
op 14 September waren geroofd en waarbij hem ver-
zocht werd de goederen en ammunitie aan genoemd
kamponghoofd terug te geven;
dat hij een gestreng onderzoek heeft gelast en toen
bij den korporaal Soprawiro 10 Atjehsche dollars en
een gouden doos werden achterhaald, die hem zouden
zijn in bewaring gegeven door beklaagde Bosch ; bij den
fuselier Wonodrono een reistasch , en bij sergeant De Jonge
vier dollars, die hem in bewaring waren gegeven door
beklaagde Lutje;
dat beklaagde Lutje eenige uren later hem ook een
gouden ringetje heeft teruggebracht , zeggende dat in zijn
kamer te hebben gevonden;
dat hij , ten einde alles terecht te doen komen en nadat
167
een gedeelte was ingeleverd, zich wel uitgelaten heeft
dat, indien al het gestolene terechtkwam, aan de zaak
geen gevolg zou worden gegeven en anders de schuldigen
streng gestraft zouden worden;
dat hij omtrent een en ander na gehouden onderzoek
rapport aan den Gouverneur van Atjeh heeft gezonden,
die hem gelastte tegen de beklaagden Bosch en Lutje
een klacht op te maken, waaraan hij heeft voldaan;
Overwegende dat de Atjeher Hassan onder eede heeft
verklaard :
dat hij omstreeks September 1896 zich in de nabijheid
van het blokhuis van Toekoe Radja Ilir bevond , waarvan
hij den sleutel bewaarde , daar het hoofd naar Kota-Radja
was gegaan, toen een troep soldaten de kampong binnen-
kwam met twee officieren, die hem den sleutel van het
blokhuis vroegen, wat hij eerst weigerde maar dat hij op het
dreigen van een der officieren dat men hem zou tjintjangen
de deur heeft geopend , waarna men hem heeft weggejaagd ;
dat hij, op een afstand van ongeveer vijftien vadem
staande, zag , dat de twee officieren en iemand met strepen
op zijn mouw het blokhuis binnengingen , terwijl een derde
officier voor het blokhuis bleef staan;
dat hij vervolgens heeft gezien, dat de officieren aan
de soldaten goederen, patroontasschen en een pak aan-
gaven, die in tandoes werden gelegd en waarmede de
troep is weggegaan;
dat in het blokhuis, onder andere behalve de wapens
een groot pak in een witten doek gewikkeld was, zóo
zwaar dat getuige alléén die niet kon optillen , welk pak
door Radja Lam Ilir vóór zijn vertrek aan hem , getuige,
was toevertrouwd, met last om het pak, als de djahats
kwamen in veiligheid te brengen , maar bij de komst van
troepen te laten liggen;
dat hij niet weet wat er in dat pak was, maar dat
de Radja hem heeft gezegd, dat er kleeren, gouden
sieraden en dollars in waren;
12
168
Overwegende dat de getuige Nja Banta onder eede
heeft verklaard:
dat zijn oom Toekoe Radja Lam Ilir hem in September
1896 opdroeg om gedurende zijn afwezigheid en verblijf
te Kota-Radja op een blokhuis in Lam Ilir te passen;
dat op een der dagen, dat zijn oom afwezig was, een
troep soldaten voor dat blokhuis kwam en den sleutel
daarvan wilde hebben ;
dat hij aan de soldaten den toegang wilde beletten,
maar dat een der officieren hem met de revolver dreigde,
waarop hij weggeloopen is en het blokhuis door Hassan
is geopend geworden;
dat hij daarna zag, dat die officieren van uit het
blokhuis aan de soldaten die vóór het huis stonden aan-
reikten wapens en een wit pak, die in tandoes gelegd
en medegenomen werden;
dat hij niet weet , wat er in dat pak was en dat hij
van het medegenomene niets heeft teruggezien;
Overwegende dat Toekoe Radja van Lam Ilir als ge-
tuige onder eede heeft verklaard:
dat in September 1896 de troepen in zijn kampong
zijn geweest , terwijl hij zich te Kota-Radja bevond ;
dat hij 's avonds van een zijner kampongbewoners het
bericht kreeg , dat de troepen alles uit zijn huis hadden
medegenomen, waarop hij van het gebeurde aan den as-
sistent-resident en door diens tusschenkomst aan den
waarnemend controleur van de XXII Moekims en den
majoor, commandant van Samaghani, heeft kennis ge-
geven ;
dat hij, in zijn blokhuis gekomen, bemerkte, dat zijn
wapens verdwenen waren en dat van de twee pakken,
waarin hij zijn kleeren, 800 dollars en gouden sieraden
had, alleen de doeken achtergebleven waren;
dat onder die sieraden o. a. een zilveren vergulde doos
met gouden dekplaat, gouden armbanden, ringen, oor-
bellen, enz. was;
169
dat de beide Atjehers , die op dat huis moesten passen
hem vertelden door een officier met zijn sabel te zijn
bedreigd en daarop gevlucht zijn, waarna zij op een
afstand achter boomen staande, gezien hadden, dat de
goederen uit zijn huis werden medegevoerd;
Overwegende , dat de luitenant-adjudant Mathijsen onder
eede heeft verklaard :
dat hij den 16en of 17en September 1896 op last van
majoor Thomson een order heeft gegeven , ongeveer van
den volgenden inhoud: „Heeren compagniescommandan-
ten worden verzocht aan hun onderhebbenden bekend te
maken, dat zij nog heden in de gelegenheid zijn, goede-
ren in te leveren afkomstig uit de kampong Lam Ilir,
zullende zij anders zwaar worden gestraft, wanneer later
goederen bij hen worden gevonden", welke order door
hem is gedicteerd aan de dienstdoende sergeant-majoors,
die de order in hun boekje hebben ingeschreven;
Overwegende, dat sergeant De Haas onder eede deze
verklaring van getuige Mathijsen heeft bevestigd;
Overwegende , dat nu door de verklaring van beklaagde
in verband met die van de getuigen Soprawiro, Hassan,
Nja Banta, Toekoe Radja Lam Ilir, kapiteins Bruynisen
Labotz wettig en overtuigend is bewezen, dat den
14en September 1896 bij gelegenheid dat het blokhuis
in kampong Lam Ilir , toebehoorende aan getuige Toekoe
Radja , door een patrouille onder kapitein Bruynis , waar-
van beklaagde en de medebeklaagde Lutje deel uitmaakten ,
werd doorzocht, uit dat blokhuis, in strijd met de orders
van kapitein Bruynis, Atjehsche dollars en sieraden van
dien Toekoe Radja zijn ontvreemd onder andere door
beklaagde Bosch 10 Atjehsche dollars en een gouden
doos;
Overwegende , dat beklaagde , thans geappelleerde , wel
ontkent de dollars arglistig te hebben weggenomen en
de doos aan getuige Soprawiro te hebben gegeven om
die voor hem, beklaagde, te bewaren, doch de door
170
hem aangevoerde motieven geenszins die kracht hebben
om den bij de gepleegde feiten in hun geheel en on-
derling verband beschouwd gebleken dolus te ontze-
nuwen ;
dat toch ten dezen aanzien als vaststaande kan worden
aangenomen :
ie dat beklaagde, thans geappelleerde , bekend was met
het feit dat hij , behalve wapens en ammunitie , niets mocht
medenemen uit het huis van Toekoe Radja, Imam van
Lam Ilir;
2e dat hij , aangenomen dat hij de medegenomen voor-
werpen als bij vergissing bij zich gestoken en aan den
korporaal Soprawiro gegeven had , te goeder trouw zijnde ,
in allen gevalle, onmiddellijk bij het ontdekken van zijn
misslag, de medegenomen voorwerpen aan de betrokken
autoriteit had behooren in te leveren;
3e dat hij echter , ook zelfs nadat het hem bekend was
geworden, dat een streng onderzoek naar het berooven
van Toekoe Radja van Lam Ilir werd ingesteld , die inle-
vering heeft nagelaten en evenmin getracht heeft zijn
superieuren van zijn handeling in kennis te stellen , waar-
tegen, ware hij te goeder trouw geweest, geen bezwaren
zouden hebben kunnen bestaan;
4e dat hij bekend heeft in ieder geval over de tien
dollars als zijn eigendom te hebben beschikt, daar die
aan korporaal Soprawiro ten geschenke zijn gegeven,
met verklaring dat hij misschien een paar daarvan zou
willen terugkoopen;
5e dat hij voor zijn handeling zulke onaannemelijke
beweegredenen aangeeft, dat mag aangenomen worden,
dat er geen gegronde geoorloofde beweegredenen voor
bestonden, zooals bijv. zijn beweren, dat hij de gouden
doos aan den korporaal Soprawiro gaf, om te onder-
zoeken of er ook patronen in waren, wat hij zelf spoe-
diger en beter had kunnen doen, door de doos eenvoudig
te openen;
171
6e dat beklaagde op het feit wijst, dat het niet zeker
was of de kampong Lam Ilir als een vijandelijke moest
worden beschouwd, alsof ook zelfs voor het geval, dat
deze vraag al eens bevestigend moest worden beantwoord ,
niet reeds zijn positie van officier, ook vooral in ver-
band met de omstandigheid, dat hij als zoodanig in ver-
eeniging met een mindere in rang een opdracht uitvoerde ,
hem had behooren te weerhouden, om anders dan met
de meeste nauwgezetheid en op onberispelijke wijze zich
die opdracht te kwijten;
7e dat eens aangenomen , dat in oorlogstijd in een land ,
dat met kracht van wapenen moet worden bedwongen een
minder scherp afgebakend begrip van het mijn en dijn bij
den veroveraar heerscht ten aanzien van het eigendom
van den vijand, in casu het algemeene voorschrift van
generaal Vetter en een bijzondere order van kapitein
Bruynis den beklaagde, thans geappelleerde, waarschuw-
den , dat voor dergelijke opvatting thans geen plaats was,
evenmin als voor het beroep op onwettige of oneerlijke
handelingen van anderen;
Overwegende dat op al deze gronden het arglistig
wegnemen van de meervermelde voorwerpen door be-
klaagde, thans geappelleerde, vaststaat en mitsdien door
zijn gedeeltelijke bekentenis in verband met
verklaringen van de onder eede gehoorde getuigen, in
het bijzonder van den korporaal Soprawiro, als wettig en
overtuigend bewezen behoort te worden aangenomen , dat
beklaagde zich heeft schuldig gemaakt aan de hem bij
klacht ten laste gelegde feiten , welke opleveren het
misdrijf van diefstal, omschreven en strafbaar ge-
steld bij artikel 316 van het Strafwetboek voor Euro-
peanen ;
Overwegende, dat mitsdien met vernietiging van 's krijgs-
raads vonnis alsnog een schuldigverklaring en veroor-
deeling tot straf tegen beklaagde behoort te worden
uitgesproken ;
172
'verwegcnde, dat den Hove geen ter-
n zijn voorgekomen, die aanleiding
nnen geven om de strafwet niet in al
ar gestrengheid op beklaagde toe te
5 s e n , terwijl integendeel de aard van het gepleegde
met zich brengt, dat beklaagde niet langer kan worden
:houwd waardig te zijn tot den militairen stand te
ooren ;
elet op het aangehaalde wetsartikel, op artikel twintig,
ea twee , van het Strafwetboek voor Europeanen ,
nede op artikel twee, alinea twee van Staatsblad
0, né. 58, en artikel 50 t/m. 58 van 'sHofs provi-
leete instructie;
Rechtdoende
In naam en van wege de Koningin !
Ontvangt het appèl ;
'ernietigt het vonnis waarvan appèl ;
r e r k 1 a a r t den beklaagde, thans geap-
lleerde, Bosch schuldig aan het misdrijf
n diefstal;
Veroordeelt hem deswege tot de straf
n een jaar gevangenis;
Verklaart hem vervallen van den mili-
iren stand;
Veroordeelt hem nog in de beide instantiën gevallen
sten en misen der Justitie , mitsgaders in die van den
.cessc.
Üdus gedaan en gesententicerd op heden Vrijdag , den
rentwintigsten September 1800 zeven en negentig bij
hecren mr. J. F. Phitzinger, A. M. van der Meer,
lensionnecrd luitenant-kolonel der infanterie, mr. J.
J. Schneider, J. B. Mack en W. A. A. Visser, ge-
isionncerde luitenant kolonels der Infanterie, en mr.
173
R. Z. Dannenbargh, vice-president en leden van ge-
meld Hof.
iw- g) J- F- Phitzinger.
A. van der Meer.
SCHNEIDER.
MACK.
w. A. A. Visser.
R. z. Dannenbargh.
In kennisse van mij:
de griffier
{w. g) w. de Veer.
Eene nieuwe expeditie naar de Torres-straat.
Alfred C Haddon deelt in Nature mede, dat hij op-
nieuw eene expeditie gaat ondernemen naar de Torres-
straat. Er gaan nog zes Engelsche geleerden mede. Het
hoofddoel van den tocht zal zijn: ethnografische en lin-
guïstische onderzoekingen onder de inboorlingen in het
noorden van Queensland en aan de zuidkust van Nieuw-
Guinea.
Een deel van de expeditie zal daarna een bezoek bren-
gen aan Borneo, op uitnoodiging van mr. C. Hose, gou-
verneur van het Bar am- district in Serawak,
Het plan is, in het begin van Maart te vertrekken en
in den voorzomer van 1899 terug te keeren.
NECROLOGIE.
t H. J. Bool.
Den 22stcn Januari j.1. is te Utrecht, in den ouderdom
van bijna 70 jaren , overleden de heer H. J. Bool , een
man die zoowel hier te lande als in Indië met eere
bekend was. De reputatie welke hij genoot mocht eerlijk
verdiend heeten. Bool dankte het succes dat hem op zijne
lange loopbaan ten deel viel in de eerste plaats aan eigen
kracht, aan bekwaamheid , aan volhardihg , aan toewijding,
aan karakter, — eigenschappen die in hem gelukkig
vereenigd waren.
Hendrik Johannes Bool was 27 Februari 1828 te
Schoondijke (Zeeland) geboren.
In 1849, na eerst een paar jaren bij de registratie
werkzaam te zijn geweest, verkreeg hij eene aanstelling
als stenograaf bij de Staten-Generaal , hetgeen hij geble-
ven is tot 1859, toen hij tot commies bij het Departement
van Binnenlandsche Zaken werd benoemd.
In 1863 kreeg hij het aanbod om met en onder den
heer IJssel de Schepper naar Ned.-Indië te gaan , teneinde
bij het op te richten bureau voor Statistiek werkzaam
te zijn.
In 1864 werd hij, in Indië aangekomen, dan ook be-
noemd tot sous-chef van de afdeeling Statistiek ter Alg.
Secretarie.
De tijd daarvoor bleek echter nog niet gekomen te
zijn; de invoering van het statistiekwezen bleef althans
175
achterwege. Klaarblijkelijk was er voor Bool dus weinig
werk. Hij werd dientengevolge tevens belast met de
redactie van de Javasche Courant, die van gouvernements-
wege wordt uitgegeven. Deze redactie is hij blijven voeren
tot 1870 (toen hij reeds legouvernements-secretaris was).
In November 1864 werd hij aangesteld tot referendaris
ter Alg. Secretarie, was achtereenvolgens gouvernements-
secretaris (October 1867) en eerste gouv.-secretaris (De-
cember 1869), totdat hij in April 1872 werd benoemd tot
directeur van Financiën.
Tegen het einde van 1874 ging hij met verlof wegens
ziekte naar Nederland, en bleef daar tot begin 1877.
Na korten tijd na zijne terugkomst op wachtgeld te zijn
geweest, werd hij in Juni 1877 benoemd tot directeur
der Burgerlijke Openbare Werken.
In 1879 repatrieerde hij weer wegens ziekte en nam
in 1882 eervol ontslag uit 'slands dienst.
Sinds 1880 woonde Bool te Leiden, waar hij succes-
sievelijk lid van den Gemeenteraad, wethouder (1882) en
in 1888 lid van de Tweede Kamer werd.
Bij de jongste verkiezingen, ten vorigenjare, wenschte
hij niet meer in aanmerking te komen.
In de Kamer nam hij zitting als koloniale specialiteit.
Zijne adviezen werden zeer gewaardeerd. Hij droeg Indië
een bijzonder warm hart toe , en heeft bij voortduring op
tal van hervormingen in vrijzinnigen geest aangedrongen.
De Regeering benoemde hem in 1889 tot ridder in de
orde van den Ned. Leeuw ; de Fransche Regeering schonk
hem het commandeurskruis der Cambodja-orde.
Zijne hulpvaardigheid , eenvoud en goedhartigheid deden
hem veler vriendschap verwerven.
NIEUWE UITGAVEN.
ENGELAND.
Crawford (Arthur). Our troubles in Poona and the Deccan . 14/
Arthur (T. C. Arthur). Reminiscences of an Indian police
official. 2nd ed -7/6
Cobb (8. H.). The story of the Palatines. An episode in colonial
history 9/
Dubol8 (Abbé J. A.). Hindu manncrs, customs and ceremonies.
Trans, from the author's later Frcnch MS. and edit, with notes,
corrcctions and biograph}r by Henry K. Beauchamp. With a pre-
fatory note by the Right Hon. F. Max Muller, and a portrait.
2 vols 21/
Egerton (Hugh Bdward). A short history of Hritish colonial
policy 12/6
Franoift (H). The Rajah of Patamandri. A Hindu romance . 4/
Haverly (Charles E.). Klondyke and fortune. The experiences of
a miner who has acquired a fortune in the Yukon Valley 1/
Ingram (J. Forsyth). Xatalia: a condensed history of the explo-
ration and colonisation of Natal and Zululand. From the earliest
times to the present dav 10,6
Letters received by the East India Company from its servants in
the East. Vol. 2. 1613—1615 21,
Baymond (Harry). B. I. Barnato: a memoir. With portraits and
illusts 6/
Bitohie (John). List of the books in the English language on
travel, exploration and mountaineering, published within the year
ending August 31st, 1897
177
Stook (Sarah Geraldine). Missionary heroes of Africa. With 75
illusts. and a map 2/6
Sola (A. & L). Klondyke. Truth and facts of the new Dorado 5/
Wilborforoe (Bertrand A.). Dominican missions and martyrs in
Japan. With a preface by the late cardinal Manning. New ed. 1/6
Woodhouae (Wüliam J.). Aetolia: its geography, topography
and antiquities. With maps and illusts 21/
Younghusband (O. J.). Indian frontier warfare. Forming the third
volume of the Wolseley Series. Edited by captain Walter H.
James 10/6
DTJTCTSCHLAND.
Ansichten aus den deutschen Koloniën M. 1.80
Deutsohland-Uebersee. Weltkarte zur Uebersicht der deutschen
Gesch waderstationen u. des deutschen Kolonialbesitzes. Nebst Karte
v. Ost-China m. der Kiau-Tshau-Bucht M. 1.—
Kolonial-Handels-Adreasbuoh 1898. Hrsg. v. dem kolonial-wirt-
schaftl. Komitee M. 1.50
Mittoilungen der deutschen Gcsellschaft f. Katur- u. Völkerkunde
Ostasiens. Suppl. II. Thl.
II. Ehmann (P.). Die Sprichwörter u. bildlichen Ausdrücke der
japanischen Sprache. Gesammelt, übers. u. erklart II. Thl. (von
Gyokuseki bis Ki) M. 6.—
Riohthofen (Von). Karte der Kiau-Tshau-Bucht, Ost-Shantung.
Situationszeichnung nach den Originalen des Verf. u. anderen
Quellen v. Rich. Kiepert, Schrift u. Gebirge vom Verf. (Aus:
,R., China".) M. 1.—
Wrede (B.) Die Körperstrafe bei allen Vülkern von den altesten
Zeiten bis auf die Gegenwart. Kulturgeschichtliche Studiën. 1 Lfg.
Vollst. in 15 Lfgn. Pro Lfg M. 1 50
FRARKBIJK;
Delmaa (E.). Java, Ceylon, les Indes 6 fr.
Enjoy (G. d9). La colonisation de la Cochinchine . . . 7 fr. 50
[
178
Gallais (H.). La colonisation dans ses rapports avcc la production
et la consommation 1 fr.
Ganter (D.), Recueil de la législation en vigueur en Annam et au
Tonkin 30 fr.
G-rosolaude (Bt.). Un Parisien a Madagascar. Aventures et im-
pressions de voyage 10 fr.
Guide ofnciel des passagers sur toutes les mers . . . . 1 fr. 30
Mazelière (Marquis De la). Moines et ascètes indiens. Essai sur
les caves d'Ajunta et les couvents bouddhistes des Indes . 4 fr.
Recueil général de la législation et des traites concernant la pro-
priété industrielle. Brévets d'invention. — Dessins et modèles de
fabrique. — Marqucs de fabrique et de commerce. — Nom com-
mercial. — Fausses indications de provenancc. — Concurrence
deloyale. — Usurpation de récompcnscs industrielles. Publié par
Ie bureau international de 1'Union pour la protection de la pro-
priótc industrielle ayec Ie concours de jurisconsultes de divers
pays. Tomé II.
II. Europe: 2. partie. Italië — Luxembourg — Ile de Malte —
Monaco — Montenegro — Norvège — Pays-Bas et colonies —
Portugal — Roumanie — Russie et Finlande — Saint-Marin —
Serbie — Suède — Suisse — Turquie. Asie. Ceylon (He de) —
Chine — Chypre (He de) — Établissements détroits (Straits Set-
tlements) — Hong-Kong (ile de) — Inde britannique — Indo-Chine
— Japon — Labouan — Negri Sembilan — Pérak. — Perse —
Selangor.
Sorbiers de la Tourasse. La colonisation du Senegal et du Soudan.
l fr.
GFLEGENHEID-ALBUMS.
Het eenigste en
beste adres voor
artistieke albums
en prachtbanden
in alle stijlen als-
ook met familie-
wapens er opge-
werkt, is
m. HRKBLBAGH, ITRFXHT (MLUM).
Hpjkteraneier. Bekroond met Qomlen en Zilveren Medaille*.
C. L. STEVENS. — DEN HAAG
Elke dag brengt drukte mee,
'k Ben daarover zeer tevreó;
Werken is mün element:
Dat ik 't goed doe, 1h bekend.
STEVENS wordt genoemd met eere ,
Hij bedriegt rijn klanten niet;
Wat men vrage of begeere.
't Is al billijk en solied.
Yljftfoa s«aW«r» koat een VEEB,
Kant en klaar is uw horloge;
't Kost, (ik zeg het onder 't roosje,)
U bij and'ren heel wat meer. —
Marmeren PFNDÜULS en COUPES,
Met Driejarige garantie ,
Lever ik voor Z«*ti«a pop,
Desverkiezend op kwitantie.
REMONTOIRS van ZILVER Zr»,
GOUDEN DAMES Elf en HEER EN
Arhtilea CaMra, heel die les
Moogt gij wel van buiten leeren.
Zorg dat dit het eeret geschiedt;
Zorg dat ieder menach het wete :
Dat: Wat verder men vergete,
Breedstraat Honderd, zeker niet.
ie StóikiÉlig „RIJSWIJK".
Wetenschappelijk nagewezen volkomen deslnfeetie.
Geringste mechanische slijtage. Geen kunstbleekerij, geen
§tamp-, Wring- en Borstelmachines.
Specialiteit m Snelwasschen.
TE LEP HOON 674.
Telegram-Adres: Waschinrichting „RIJSWIJK".
LI
t,
Prins fiendrikstraat 119.
2)e nieuwste romans
in alle talen.
Lezing per deel en per abonnement.
KANTOOR-, SCHRIJF- en SCHOOL-
BEHOEFTEN.
BIND- EN DRUKWERK.
Plaatsing van Advertentiën en Abonne-
menten op alle Dagbladen.
FINALE UITVERKOOP WEGENS
VERBOUWING.
Bij F. J. VAN PAASSCHEN, te 's Gra-
venhage is verschenen:
MAX M. SCHILTE
Export
NAAB
Oost- & West Indië
ïidiog der Eng,
rii
voor Postambtenaren,
DOOR
J. F. E. W. ZEIJ,
Adjunct- Commies bij het Hoofd*
bestuur der Posterijen en Telegrafie.
Gediplomeerd in Engelsen {Midd.
onderwijs).
FH|ft I 0.7ft fp. p. p. t 0.80.
Makanan Djawa.
Verzending van alle Ind. gerechten.
Bezorging van kleine en groote
Ind. diners. — Diners k f 1 SB best
uit 5 Ind. gerechten , vold. v. 2 pers.
GROOTHANDEL
in SAMBALS en BOEMBOES.
ECHTE JAVA-KERRIE
a ƒ0.50, ƒ1.— en ƒ 2— per1/, flescli.
Vraag Menu en Prijscourant.
Adres : P. VAN KEMPEN, Loosduinsche
kade 4, b/h. Westeinde, Den Haag.
De Nieuwe Drogistwinkel,
Mej. E. DE LEEUW,
Somatose, Quina Laroche
en alle Binnen- en Bultenlandsohe genees-
middelen.
SPECIALITEIT IN TANDPOEDER. TANDWATER
EN TAN0B0RSTEL8.
Eau de Cologne van Boldoot enz,
VERZENDING NAAK INDEË.
1NBRÜKVERZEKEM
Kederlandsche
i>
AMSTERDAM.
Opgericht 1853.
Mr. J. TER HEULEN Jp.
Vertegenwoordlgep t
BB,
Lange Poten 21a. — Den Haag.
Bij de Uitgevers-Maatschappij „PUBLICITAS" te Amsterdam verschenen:
EXXLB ZOLA, Voor een nacht v. liefde f 1.50
, Thérèse Raquin, geïll. - 2.25
, Madeleine Férat, „ -2.50
, Mevrouw Neigeon „ - 1.90
, Naïs Micoulin . „ -1.90
Lr. 7. 8. ZAXP, De Sexucele Voorbe-
hoedmiddelen -0.75
Sr. P. MOULIN, Magnetisme en Som-
nambulisme -0.90
P1EBBE KBOPOTKINE, De Anarchie,
Philosophie en Ideaal .... - 0.60
Dr. S. OLEXENT, Gezondheidsleer v.
het huwelyk f 0.90
Br. E. OLEXENT, De ziekten van den
man f0.90|
Br. CABL HENNIGr, De ziekten van
het kind - 2.901
A. B. WE3TEEH0ÏÏT, Marie Huising,
real. Novellen -l.<
0HAMPA.ONE-KALENDEB 1898 1. pers - O.S*|
BOUDOIB-KALENDEB 1898 ter perse - 0.:
MIOH OOBBAY, Kamer No. 3 . . -0.
(Onschuld, geïll. Aan het Dessert,
advies van Mama , geïll. Brand! ge.
Bonbons, geïll.,) Dit deeltje is het H
van de Boudoir-Bibliotheek.
Voor franco zending naar Indiö worden deze prijzen met 10 pet. verhoogd.
G. STREITWOLF
Instrumentmaker,
Firma Wed. Bern. Klaassen,
Passage 26, Zootmanstraat 8S,
'S GRAVENHAGE.
Brillen en Pince-Nez,
Artikelen voor Ziekenverpleging
pEVESTIGDt
Piet fleinstraat No. 21,
Cl. ÜÏI Cl
)
Gollecteur der Staatsloterij.
Heelc en gedeelteii vaoi
loten in de 357e loterij ver-
krijgbaar.
Mu. HAMBURG.
Uitzet-, Kapitaal- en Rente-Verzekering-Maatsch'
DIRECTIE DER AFDEELING NEDERLAND EN BELGIË :
Ansterdam , Rokio 117. Brussel, 10 Boulevard Aupaefc.
DIVIDEND aan de verzekerden uitgekeerd over 1896
1&XU °/o der Ja.a.rpremie.
Nadere inlichtingen zijn o. a. te bekomen bij den heer G. V.
BLIJSWIJK SOMBEEK, Inspecteur der Maatschappij, Taemaratraat é
's Gravenhage.
OQ
©
SS
■o
3 o
■"•*»
a(0
IMEL VAN REE
jjjju
JÏOOGSTRAAT 29 EN £>TATIONSWEG 71,
1"
?5 ►
Interc. Telephoon
Steeds voorradig eene groote collectie
e£aap. SA^TAXff>JL-@X€eABB2ff>
van A. J. EEIJNVAAN, Amsterdam.
SPECIALE BUKVERP: MET FRANSCHE SLUITING.
Export door de geheele Wereld.
F. W. REJCK & ZOON.
AJLB UMS,
Portretiy«ten. Portefeuilles, Portemoimaies,8igarenkokers,Buvards en andere
artikelen, welke alle onder garantie voor deugdelijke bewerking en soliditeit
•orden geleverd.
Artikelen, in onze magazijnen gekocht, worden kosteloos gerepareerd.
Ruimste keuze; uiterst billijke prijzen.
ALBUMS voor Indië, expresse bewerking.
$, Schoumburgstraat 2, $en Staag.
H. H. KL A ASSEN, Prinsestraat 23 en 25,
'S GRAVEN HA.GE
^Ijwt aitgebreid M agazijn van Po*«- «■ Luseaapfor ,
MMjltofc«aftea, CoaYertea, laktoa, mi,
_ verkoopt met succes :
«tten CScraii Postpapier. 210 yel, ook geschikt
de maü, voor den spotprijs Tan »• ««at,
fa-mlopfeo. Toor post in tweeën, blauw gevoerd,
•*« per !••. Kleinere formaten Tan af t*ft «••»•
v«r««n •*% eeat per !©•.
*•, lste kwaliteit, per gros (144 stuks),
Ooosa Lase Papier, 50 Tel en 50 Couverten, blauw
r è»fi^ P#ftlmNl"aa* letter H. B., voor tOentSccnt
Verter alle «carljfaeaoertoa, spotgoedkoop. Bollen
KpW !• •«■« per rol, echt Engelsen.
Grootste Magazijn van
-É3 JfciVffiKST-ARTIJKELKST £>-
voor Bruiloften , Verjaringen , Kinderpartijen , enz
YaortlraeBfaa, V«r»Jes, Aardigheden, «as.
FABBIBK VAK
JBLOEMEN-^RTIKELEN,
yoor sclf Bloemea ie makea.
Diverse soorten Bladeren, 5 et per
dozijn, alle van linnen.
Export naar Oost- en West-Indien
Vraag Monsters en Geïllustreerde Prijscouranten.
t
grootste en goedkoopste magazijn in
bovenstaande artikelen is
Passage 33-35-37
Jhballeert, verhuurt en verzendt
F°r de geheele wereld.
1 0. 8ÜU@18,
■ DEN RAAG.
Tandheelkundige Inrichting
VAN
H. HAMBURG,
TANDARTS,
van Kinsbergenstraat 80.
DAGELIJKS TB COHSULTEEREH.
Heele Gebitten f 35. Tanden per stuk f 2.
Goud plombeeren f 5. Cement of Zilver
plombeeren f 2. Tandheelkundige operatièn
zonder pijn f 1.
Zondags van 9 tot 3 uur.
De Nieuwe Drogist winkel,
Mej. E. DE LEEUWi
^ttvóe^tt^aat «42. — SDeu, JCa.aa.
Somatose, Quina Laroche
en alle Binnen- en Buitenlandeche genees-
middelen.
SPECIALITEIT IN TANDPOEDER. TANDWATER
EN TANDBORSTELS.
Eau de Cologne van Boldoot enz.
VERZENDING NAAR INDEÊ.
INBR41KVERZEKERIN6.
Kederlandsche Üoyd,
AMSTERDAM.
Opgericht 1853.
DiP. J. TER HEULEN Jr.
Vertegenwoordiger t
Lange Poten 21a. — Den Haag.
Bij de Uitgever8-MaatechappiJ „ PUBLICITAS " te Amsterdam verschenen:
EXILB ZOLA, Voor een nacht v. liefde f 1.50
, Thérèse Raquin, geïll. - 2.25
, Madeleine Férat, „ -2.50
, Mevrouw Neigeon „ - 1.90
.Naïs Micoulin . „ -1.90
Dr. F. 8. KAÉP, De Sexueele Voorbe-
hoedmiddelen -0.75
Dr. P. MOULIN, Magnetisme en Som-
nambulisme -0.90
PIEBEB EBOPOTKINE, De Anarchie,
Philosophie en Ideaal .... - 0.60
Br. E. OLEMENT, Gezondheidsleer v.
het huwelyk f 0.90
Dr. E. OLEMENT, De ziekten van den
man f 0.90 !
Dr. CABL HENNIG, De ziekten van
het kind - 2.901
A. E. WESTE&HOUÏ, Marie Huising,
real. Novellen -1.90]
OHAJCPAGNE-KALENDEB 1898 1. pers - 0.50
BOUDOIE-KALENDEE 1898 ter perse -0.25]
MIOH O0EDA7, Kamer No. 3 . . -0.251
(Onschuld, geïll. Aan het Dessert, O]
advies van Mama , geïll. Brand! geül«i
Bonbons, geïll.,) Dit deeltje is het 1<
van de Boudoir-Bibliotheek.
Voor franco zending naar Indic worden deze prijzen met 10 pet. verhoogd.
G. STREITWOLF
Instrumentmaker,
Firma Wed. Bern Klaassen,
Passage 26, ZoBtmanstraat 83,
'S GRAVENHAGE.
Brillen en Pince-Nez,
Artikelen voor Ziekenverplegiag
pEYESTIGD:
Piet fleiastraat No. 21,
a ui cm
)
Collecteur der Staatsloterij.
Heele en gedeelten van
loten in de 357e loterij ver-
krijgbaar.
M*. HAMBURG.
Uitzet-, Kapitaal- en Rente- Verzekering-Maatsch^
DIRECTIE DER AFDEELING NEDERLAND EN BELGIË :
Amsterdam, Rokin 117. Brussel, 10 Boulevard Aispaeh.
DIVIDEND aan de verzekerden uitgekeerd over 1896
■*2Vi °/0 der Jaarpremie.
Nadere inlichtingen zijn o. a. te bekomen bij den heer G. V,
BLIJSWIJK SOMBEEK, Inspecteur der Maatschappij, Tasmaratraat 4]
's Gravenhage.
©
u
©
ft
O
10
MEL VAN RIN
JÏ00GSTRAAT 29 EN jSTATIONSWEG 71,
«+3
se cd
cbCO
Interc. Telephoon
Steeds voorradig eene groote collectie
IS
van A. J. REIJNVAAN, Amsterdam.
SPECIALE BUKVERP: MET FRANSCHE SLUITING.
Export door de geheele Wereld.
F. W. EINCK & ZOON.
AL.B UMS,
FartretUjsten. Portefeuilles, Portemonnaies, Sigarenkoker8,Buvards en andere
artikelen, welke alle onder garantie voor deugdelijke bewerking en soliditeit
worden geleverd.
Artikelen, in onze magazijnen gekocht, worden kosteloos gerepareerd.
Ruimste keuze; uiterst billijke prijzen.
ALBUMS voor Indië, expresse bewerking.
£, Schoambargsfraaf 2, $en Staag.
H. H. KL A ASSEN, Prinsestraat 23 en 25,
S GRAVEN HA.GE.
Jüert uitgebreid Magaujn Tan Po*<- en Laxeaapier ,
•, Coavertea, lakten, mi,
verkoopt met succes i
Pakken Ciernit Postpapier. 2*0 vel, ook geschikt
toot de mail, Toor den spotprijs Tan *© ««ai,
"" Toor post in tweeën, blauw gevoerd.
M «au per MM). Kleinere formaten Tan af H*U mnt
K^MT«rtoii it% eeat per
aaaaca, lste kwaliteit, per gros (144 stnks),
Dooien Las» Papier, 50 Tel en 50 CouTerten, blauw
•Woerd, SO ««•«,
Prima Pattaodea, letter H. B., voor SOen<5 ceat
vader alle ■carijfaeaaeften, spotgoedkoop. Bollen
fapier io eaat per rol, echt Bngelsch.
Grootste Magazijn Tan
Toor Bruiloften, Verjaringen, Kinderpartijen, enz
Voordraektea, Yerajee, Aardigheden, cm.
fabriek van
Ploemen-^rtikelen,
Toor «elf Bloemen te maken.
Diverse soorten Bladeren, 5 et. per
dozijn, alle van linnen.
Export naar Oost- en West-Indiën
Vraag Monsters en Geïllustreerde Prijscouranten.
Het grootste en goedkoopste magazijn in
bovenstaande artikelen is
fassage 33-35-37
Embaileert, verhuurt en verzendt
door de geheele wereld.
O. S'öXJgBB,
DEN HAAG.
Tandheelkundige Inrichting
VAN
H. HAMBURG,
TANDARTS,
van KïHsbergenstraat 80.
DAGELIJKS TE GONSULTEEREN.
Heele Gebitten f 35. Tanden per stuk f 2.
Goud plombeeren f 5. Cement of Zilver
plombeeren f 2. Tandheelkundige operatièn
zonder pijn f 1.
Zondags van 9 tot 3 uur.
DELFÏSCHB R00MB0TKR-1NRICHT1NG
H *
ë .E 59 -
.§f l~
•I* S C/J
g si o
"S 's •
i - =t
E s g m
1= f 5
Verzending van Roomboter ruim 17000 KG. per week,
Z).E7 A.VONJDPOST,
Neutraal Nieuwsblad.
Van alle in de Residentie verschijnende dagbladen het mees
verspreid, ook buiten 's Gravenhage; bevat o. m. uitvoerige ver
slagen der Stat en -Generaal, artikelen over actucele onder
werpen en sociale vraagstukken, militaire bcschon wingen
Indische schetsen, brieven nit de Oost en causerieën, me
zorg gekozen feuilletons, offlcieele berichten en benoem! ■■
gen van denzelfden dag, mailberichten, opgaven omtremi
verloven van Indische officieren en ambtenaren, enz.
Het Zondagsblad van De Avondpost
is hoofdzakelijk aan belletrie gewijd.
Abonnementsprijs voor Den Haag, Scheveningen (
Loosduinen f 1 35, Delft ƒ 1.40, voor alle andere plaatsen
Nederland fr. p. p. f 1.66.
Voor O. & W. Indië per jaar bfr' vooruitbetaling f IS.
cBureaux; Se usacfenstraai 70, 'sWravenha^
Het Zuid-Hollandsch Venduehuis.
Uitgebreide lokalen: Ingang Prinsegr. hoek L Beestenmarkt,
DEN HAAG.
Is de beste inrichting tot aan-, en verkoop van
ALLERHANDE GOEDKRER yoor hen dienaarladië verirelckcD of vaadur repatrieêren.
Elke dag van 9 — 10 uur geopend en dee Zondaga van 9^5 uur.
VOOBDEELIGE CONDITIEN VOOB PUBLIEKE VEILINGEN
R. GLASTRA, Bierstraat 5, Den Haag.
Billijke
Prijzen.
Beste
Bediening
VERHUIZINGEN en TRANSPORTEN door het geheele Rijk.
D. A. BACIOFNER,
Tailleur Civil & Militaire.
NHCITSTMIT 56 - 'S GUVHIBKK.
Uitrustingen
OOST- & WEST-INDIE.
Livereien, etc. etc.
EENIG 'ADRES VOOR
Solied Haarwert
Maison T. Harteveld,
Coi fleur.
Speciaal Silo» toar fiamts n: Htmii.
Prins Hendrikstraat 182,
nabij de Waldeck Pyrrnontkade.
H. C. J. VRIJTHOFF VAN DER TOORN,
Zeestraat 30 — Den JJaagr
Fabrikant van BANDAGES van ORTHOP. TOESTELLEN. Leverancier
aan verschillende Rijks- en Gemeente-instellingen.
Levert verder en gros en en détail :
Prima Eng. Rijwielen, voor Heeren f 100—130—160, voor Dames f 140,
Prima Amerikaansche Rijwielen, voor Hoeren en Dames f 225,
alle met de meest omvattende garantie op machines en banden.
Prachtige Zwitscrsche Muziekdoozen, Zelfspelende Piano's, Orgels, enz.
Etectr. schel- en lichtgeleidingen, om zelf aan te leggen, draagbare Electr.
fiets- en hulslampan, Telefonen, enz. enz. — Uiterst billijk.
•»W»\v\
INHOUD.
Bladz.
I. Australasia 179
II. De privaatrechtelijke toestand der Chineezen
in Nederlandsch-Indië . . . 210
III. Petroleum in Japan 233#
IV. Eene onverdiende beschuldiging. Door L. W.
A. KESSLER 243
V. De pest in Britsch-Indië 244*
VI. Koloniale Litteratuur . . 249
De opleiding der technische ambtenaren bij het bosch-
wezen in Neêrlandsch-Indië (1865—1897). Door
Dr. W. B. J. van Eyk.— -Een Japansch-Europcesch
tijdschrift.
VIL Varia 253
De goudmijnen van Noord-Celebes. — Kunstmatig
bereide indigo. — Koffiecultuur in Transvaal. —
Surinaamsche koffie. — Onder de Bataks.
VIII. Nieuwe uitgaven 264
Bijdragen en brieven, de Redactie betreffende, ge-
lieve men te zenden aan den Heer H. A. LESTURGEON ,
villa „Catharina Francisca", N. Badhuisweg, Scheveningen.
Dit Tijdschrift verschijnt 'tusschen den len en den 15cn
van elke maand.
De abonnementsprijs bedraagt voor Nederland ƒ 13. —
per jaar. Voor het buitenland wordt dit bedrag met de
porto's verhoogd. Tusschentijds aangegane abonnementen
worden ad ƒ 3.25 per kwartaal berekend.
Afzonderlijke nummers, voor zoover deze voorhan-
den zijn, ƒ 1.50 per aflevering.
Prijs der advertentiën van l/s; l/k] */* en lU bladzijde
per plaatsing ƒ 1.50; ƒ 2.50; ƒ 4.50; ƒ 8.—.
Bij 12 achtereenvolgende plaatsingen van l/9; Vi? Va
en Vi bladzijde ƒ 12.— ; ƒ 20.— ; ƒ 35.— en ƒ 60.—.
Australasia.
No. 8 der Consulaire Verslagen en Berichten, uitgegeven
van wege het Departement van Buitenlandsche Zaken,
bevat een zeer uitvoerig en zorgvuldig bewerkt rapport
van den Nederlandschen consul-generaal te Melbourne,
den heer J. C. T. Reelfs. Met het oog op het groot
belang , dat de mededeelingen van den heer Reelfs zoowel
voor Nederland als Indië heeft, laten wij hier een over-
zicht van het verslag volgen.
Met den naam van Australasia bestempelen de Engel-
schen in het algemeen het vasteland van Australië, het
aangrenzende eiland Tasmania en de eilanden van Nieuw-
Zeeland, welke landen gezamenlijk eene oppervlakte
beslaan van 3 075 474 vierkante Engelsche mijlen , en op
het einde van 1896 eene bevolking telden van 4 323 204
zielen , hoofdzakelijk van Europeeschen oorsprong. Staat-
kundig is Australasia verdeeld in zeven koloniën, en de
namen van deze, zoomede de oppervlakte en het aantal
inwoners van elke kolonie, vindt men in de volgende
tabel vermeld.
13
180
KOLONIËN.
Oppervlakte
in vierk.
Bevolking.
Dichtheid der
bevolking
per vierk.
Eng. mijlen.
Eng. mijl.
Victoria ....
87 884
1 174944
13,37
Nieuw-Zuid- Wales .
309175
1 297 640
4,19
Oueensland . . .
668 224
472 179
0,70
Zuid-Australië . .
903 425
360 220
0,40
West-Australië . .
975 920
137 946
0,14
Tasmania ....
26 375
166113
6,30
Nieuw-Zeeland . .
104471
714 162
4 323 204
6,83
Totaal
3 075 474
1,40
Behalve de hierboven aangegeven bevolking van Euro-
peesche afstamming, vindt men nog in Zuid- en West-
Australië , alsook in Quecnsland , een aantal Australische
inboorlingen , waarvan het cijfer evenwel slechts bij
gissing is te bepalen en dat in 1895 geschat werd op
200 000, terwijl voorts nog in Nieuw-Zeeland 39 854 Maoris
leven, het overschot van den volksstam, die eenmaal
die streken bewoonde.
Hoewel men met het oog op de natuurlijke gesteldheid
van den bodem, die niet alleen zeer rijk is aan allerlei
mineralen, maar bovendien ook bijzonder geschikt voor
veeteelt en , ofschoon in geringere mate , mede voor land-
bouw, zou verwachten dat de landelijke bevolking inde
diverse koloniën een zeer hoog cijfer bereikt , is dit echter
niet het geval, en doet zich integendeel het verschijnsel
voor , dat de steden in verhouding tot het platteland veel
te sterk bevolkt zijn, wat er toe leidt dat in de eerste
meer en meer gebrek aan voldoenden arbeid ontstaat , en
men daarentegen op het land vaak niet over genoegzame
werkkrachten beschikt.
Volgens den census van 1891 telde Australasia toen
38 steden van meer dan 5 000 inwoners, en volgende
181
staat toont aan, hoe groot
voornaamste plaatsen, met
de bevolking van de vijftien
inbegrip der voorsteden , was :
Melbourne .
. . 490896
Dunedin . .
. . 45 869
Sydney . .
. . 383 385
Bendigo . ,
. . 37 238
Adelaïde . .
. . 133 252
Hobarttown .
. . 33 450
Brisbane . .
. . 93 657
Wellington
. . 33 224
Auckland . .
. . 51 287
Geelong . .
. . 24 283
New-Castle .
. . 50 705
Port Adelaïde
. . 20644
Christchurch.
. . 47 846
Launceston .
. . 17 208
Ballarat . .
. . 46 033
Juiste opgaven omtrent het aantal inwoners der ver-
schillende steden op ultimo December 1896 zijn nog niet
voorhanden, doch op dien datum werd de bevolking der
zeven hoofdplaatsen aldus geschat:
Melbourne (Victoria) . . . 451 110
Sydney (N. Z. Wales) .. 410 000
Adelaïde (Zuid- Australië). 145 212
Brisbane (Queensland) . . 100 913
Wellington (Nw. Zeeland). 41 758
Hobbarttown (Tasmania). 37 885
Perth (West-Australië) . -. 34 129 tegen 8 447 in 1891 ,
zoodat Melbourne de eenige hoofdstad is, die sedert 1891
eene vermindering van bevolking heeft ondergaan, een
gevolg van minder gunstige toestanden aldaar in de laatste
jaren.
Uit hetgeen hierboven omtrent den bodem gezegd is,
kan blijken dat mineralen, veeteelt en akkerbouw de
voornaamste bronnen van bestaan van dit werelddeel
vormen.
Van al de verschillende metalen, die in Australasia
gevonden worden , is goud verreweg het belangrijkste,
zoowel om de aanzienlijke hoeveelheid waarin het tot nog
voorkomt, als om zijn verspreiding over nagenoeg het
geheele land; ook is het een der weinige metalen, die
I
182
hier reeds sedert jaren stelselmatig bewerkt worden.
Zilver wordt evenals goud in alle Australische kolo-
niën gevonden , doch behalve in Nieuw-Zuid- Wales , overal
elders tot nog toe slechts In betrekkelijk geringe hoe-
veelheid. Zelden komt het geheel alleen voor, doch
meestal in verbinding met andere metalen, vooral als
zilyerhoudend looderts. De voornaamste zilvermijnen treft
men aan in Nieuw-Zuid- Wales , en de grootste en rijkste
onder deze zijn die van „Broken Hill". De metaalader
daar is de aanzienlijkste tot nog toe ontdekt, heeft eene
breedte van 10 tot 200 voet en eene lengte van verscheidene
mijlen ; het geheele terrein te dezer plaatse is in bewerking ,
en verdeeld in talrijke concessiën, die in het bezit zijn
van mijnmaatschappijen en syndicaten. De geheele zilver-
productie van Australasia werd tot het einde van 1895
geschat op eene waarde van £ 23 204 935.
Ook koper wordt in alle koloniën aangetroffen,
doch in Victoria , West- Australië en Nieuw-Zeeland is de
opbrengst tot nog toe gering en trekt weinig de aandacht.
Het meest komt het voor in Zuid- Australië , dat in 1895
163 352 Cwt. opleverde ter waarde van £ 226 494.
Tin werd , naar men zegt , reeds in de eerste jaren
der kolonisatie van Australasia in dit werelddeel ontdekt ,
en wel op de Noordkust van Tasmania. In den vorm van
cassitertte (oxyde van tin) wordt het in alle zeven koloniën
aangetroffen , maar verreweg het meest op genoemd eiland ,
zijnde de Mount Bischoff aldaar de beroemdste tinmijn
van het geheele land. Volgens de statistiek bedroeg de
waarde van al het door de verschillende tinmijnen in 1894
op Tasmania geproduceerde tin £ 156 865, doch voor
1895 wordt die waarde slechts aangegeven op £ 67 754 ,
terwijl zij daarentegen in het afgeloopen jaar opnieuw tot
£ 159 038 steeg. De reden van dit groot verschil is het
I
i
waren.
183
consulaat niet bekend, doch waarschijnlijk moet zij ge-
zocht worden in onvolledige opgaven over 1895 van de
zijde der mijnontginners.
In Victoria , Zuid- en West- Australië is de tin-exploitatie
tot nog toe van weinig belang, en in Nieuw-Zeeland
schijnt men zich vooralsnog geheel niet met deze industrie
bezig te houden. Men berekent dat gedurende 1894 onge-
veer 4 000 personen in Australasiatische tinmijnen werkzaam
IJ z e r is over het geheele werelddeel verspreid , doch
wegens gebrek aan voldoend kapitaal tot exploitatie heeft
de ijzerindustrie tot heden zich weinig ontwikkeld. In
Nieuw-Zuid- Wales bevat de bodem, te zamen met kool
en kalksteen, aanzienlijke hoeveelheden ijzererts, alles-
zins geschikt tot smelten, en voor de vervaardiging van
zeker soort van staal wordt er overvloed aan mangaan- ,
chromium- en zwaarsteen-ertsen aangetroffen. De uitge-
strektste ijzervelden vindt men in de Mittagong-, Wallera-
wang- en Rylstone-districten , die geschat worden geza-
menlijk 12 994 000 ton erts te bevatten, houdende 5 853 000
ton ijzer. De eenige werken voor de bereiding daarvan
uit erts, zijn te Eskbank in de nabijheid van Lithgow
gelegen, en het aldaar behandelde metaal bestaat uit
rood kiezelachtig erts, bevattende 22 pCt., en bruin
bloedsteen (hematiet), houdende 50 pCt. ijzer. Overvloed
van kool en kalksteen wordt in de nabuurschap gevonden.
Het etablissement, oorspronkelijk opgericht tot het ver-
vaardigen van zoogenaamd pig-iron , houdt zich nu hoofd-
zakelijk bezig met dat van ijzeren staven , stangen, spijkers
en gewoon gietwerk.
Magneet- ij zer, het rijkste van alle ijzerertsen ,
komt in overvloed bij Wallerawang in Nieuw-Zuid- Wales
voor, en de nabijheid van thans in bewerking zijnde
koolbeddingen zou de ontwikkeling van deze delfstof,
184
die 41 pCt. metaal bevat, moeten bevorderen. Magneetijzer
wordt ook in groote hoeveelheid , te zamen met bloedsteen ,
aangetroffen in West- Australië , en de bewerking er van
zou aanzienlijke voordeelen kunnen opleveren, indien
men over genoegzame goedkoope arbeidskrachten te be-
schikken had.
Behalve in Nieuw-Zuid- Wales houdt men zich nergens
elders in Australasia met de ijzerindustrie bezig.
De hierboven besproken metalen zijn die, welke tot
heden de grootste uitkomsten opgeleverd en veel tot de
welvaart van Australasia bijgedragen hebben , doch er
worden behalve deze nog tal van andere aangetroffen,
die, ofschoon zij vooralsnog weinig de aandacht hebben
getrokken , toch wellicht in de toekomst van groot voor-
deel voor dit werelddeel kunnen worden. De voornaamste
daaronder zijn:
Antimonium, dat over eene aanzienlijke oppervlakte
van deze koloniën verspreid is en somtijds gevonden
wordt in verbinding met goud. Uitgebreide velden heeft
men in het Noordelijk tafelland van Nieuw-Zuid- Wales
ontdekt, vooral te Hillgrove in de nabijheid van Uralla.
Bismuth is, naar men beweerd heeft, over alle
koloniën verspreid , doch tot heden werd het alleen geëx-
ploiteerd in Nieuw-Zuid- Wales en Queensland, maar in
eerstgenoemde kolonie schijnt de opbrengst tegenwoordig
van weinig beteekenis te zijn, daar sedert 1892 geene
opgaven daaromtrent verstrekt werden.
Mangaan heeft men tot nog toe in Nieuw-Zeeland,
Nieuw-Zuid- Wales , Victoria , Queensland en West- Australië
ontdekt, doch waarschijnlijk komt het ook in de beide
overige koloniën voor. Men heeft zich evenwel vooralsnog
weinig met dit mineraal bezig gehouden, wijl de vraag
naar bismuth tot heden beperkt is. Eigenlijk heeft men
het alleen in Nieuw-Zeeland eenige aandacht geschonken.
185
Zwavel treft men in groote hoeveelheden in de vul-
canische streken van Nieuw-Zeeland aan en zal zich aldaar
door den tijd waarschijnlijk tot een belangrijk handelsartikel
ontwikkelen , al trekt het ook voor het oogenblik weinig
de aandacht.
Kobalt komt zoowel in Nieuw-Zuid- Wales als in
Victoria voor, en in eerstgenoemde kolonie heeft men
pogingen aangewend het erts te exploiteeren , wijl het
metaal eene belangrijke commercieele waarde bezit ; daar
evenwel de pogingen tot nog toe met geen gunstigen
uitslag werden bekroond, heeft men ze voor het oogenblik
gestaakt.
Nikkel werd vooralsnog enkel in Queensland en
Tasmania gevonden, doch men heeft zich nog weinig
moeite gegeven naar dit kostbaar mineraal stelselmatig te
zoeken. In 1894 produceerde Tasmania 136 ton nikkelerts ,
geschat op £ 544.
A r s e n i k wordt in zijne welbekende en schoone
vormen, geel opperment en rood kattenkruid, inNieuw-
Zuid-Wales en Victoria aangetroffen , gewoonlijk in aderen
in verbinding met andere mineralen.
Zinkerts vindt men in onderscheidene variëteiten
van carbonaten, silicaten en oxyden in de meeste kolo-
niën, doch tot nu toe trok het weinig de aandacht.
Chromium schijnt vooralsnog alleen in Nieuw-Zuid-
Wales verwerkt te worden. Evenals ijzer en kolen heeft ook
de prijs van dit product in den laatsten tijd eene aanzien-
lijke vermindering ondergaan.
De Australasiatische bodem bevat nog verschillende
mineralen, zooals platina, titatium, wolfram,
waterlood en enkele algemeen minder bekende meer ,
doch naar alle deze heeft men voor het tegenwoordige
186
nog te weinig onderzoek ingesteld , om er hier iets over
te kunnen mededeclen.
De koloniën van dit werelddeel zijn door de natuur
overvloedig voorzien van minerale brandstof, algemeen
bekend onder den naam van kool, die zich evenwel in
drie hoofdsoorten laat verdeelen, nl. bruinkool of
ligniet, zwarte kool en anthraciet.
Bruinkool of ligniet komt hoofdzakelijk in Nieuw-
Zeeland en Victoria voor, en men heeft zich herhaaldelijk
moeite gegeven om dit mineraal als gewone brandstof
aan te wenden, doch zijne inferieure qualiteit heeft tot
nog toe zijn algemeen gebruik belet.
Zwarte kool, d. i. gewone steenkool, vormt een
van de belangrijkste minerale voortbrengselen van Nieuw-
Zuid- Wales ; de kolenvelden aldaar bevinden zich in drie
bepaalde streken, nl. de Noordelijke, Zuidelijke en Weste-
lijke districten, en men zegt dat zij gezamenlijk eene
oppervlakte beslaan van 23 950 vierkante Engelsche
mijlen , bevattende volgens schatting 78 198 millioen ton.
Anthraciet wordt in Tasmania gevonden; het is
een hard en zwaar mineraal , dat moeilijk brandt en weinig
handelswaarde bezit in landen waar gewone kool in over-
vloed voorhanden is.
Het verbruik van Australische kolen voor locale con-
sumtie in de koloniën is niet onbelangrijk en neemt steeds
toe. Vooral de spoorwegen, gas- en andere fabrieken
gebruiken veel, en ook tal van stoombooten stoken
tegenwoordig inlandsche kolen.
De kolenindustrie verschafte gedurende 1894 werk aan
ruim 13 000 arbeiders.
Kerosine Shale (torbaniet) is eene soort van mine-
rale brandstof, die in verschillende streken van Nieuw-
Zuid-Wales wrordt gevonden. De beste soort van deze
187
stof levert tot ongeveer 150 gallons ruwe olie per ton
of 18 000 kubieke voet gas, met eene lichtsterkte van
38 tot 48 spermacetiekaarsen. De New South Wales Shale
and OU Company te Hartley Vale, en de Australian
Kerosene OU and Mineral Company te Joadja Creek en
Katoomba exporteeren niet alleen kerosine shale, maar
bereiden daaruit ook petroleum en andere producten.
Uitgebreide formatiën van oil shale heeft men te Otago
en te Orepuki in Nieuw-Zeeland aangetroffen, maar de
pogingen, tot exploitatie aangewend, waren ongunstig,
doordat de verkregen olie de eigenschappen mist, die haar
voor verlichting geschikt maakt; zij kan alleen als machine-
olie dienst doen.
Er wordt in Nieuw-Zeeland , en wel alleen in de provincie
Auckland , nog een belangrijk product aangetroffen, bekend
onder den naam van kauri-gom, en dat daar te lande
ten onrechte tot de mineralen wordt gerekend, terwijl
het veeleer tot de plantaardige voortbrengselen behoort.
Het is eene harsachtige zelfstandigheid, uiterlijk eenige
overeenkomst hebbende met amber. Het komt in tweeërlei
toestand voor, nl. als een uitvloeisel van nog levende
boomen, en in den grond in fossielen staat in grootere
of kleinere stukken. De laatste soort heeft de meeste
waarde, men heeft daaronder stukken gevonden van 100
Eng. ponden , en onder deze worden de geheel of gedeel-
telijk doorschijnende, die men als een substituut voor
amber bezigt bij het vervaardigen van mondstukken voor
sigaren- en andere pijpen, het hoogst geschat. Het meest
evenwel wordt kauri-gom gebruikt bij de bereiding van
olie- vernissen , en de voornaamste landen, waarheen het
wordt uitgevoerd , zijn Engeland en de Vereenigde Staten
van Noord-Amerika.
Zouten treft men in Australasia veelvuldig aan , o. a.
steenzout in Nieuw-Zuid- Wales in de rotsspleten , en voorts
188
natron en bitterzout , doch tot heden naar het schijnt niet
in voldoende hoeveelheden om de exploitatie loonende
te maken.
Aluin komt in die kolonie insgelijks voor, en wel
dicht bij het dorp Buddadelah , 30 mijlen van Port Stephens
gelegen.
Marmer vindt men in sommige streken van Nieuw-
Zuid- Wales, Zuid- Australië , Nieuw-Zeeland enTasmania,
en in eerstgenoemde kolonie heeft men in onderscheidene
districten marmergroeven geopend, waarvan sommige
zeer fraaie qualiteit marmer leveren.
Lithographische steen treft men in Nieuw-
Zeeland aan, zoomede eene andere soort van fraaie
kalksteen, oamaru stone genaamd, die eene schoone
roomachtige kleur heeft en zeer gezocht is voor openbare
gebouwen, niet alleen in de kolonie, maar ook in de
groote steden van het vasteland van Australië.
Gips wordt in gekristalliseerden vorm gevonden in
kleibeddingen in Nieuw-Zuid- Wales , en in afzonderlijke
kristallen in de zoutmeren van Zuid- Australië ; voorts in
enkele streken van Victoria. Dit mineraal heeft eene
handelswaarde voor de bereiding van cement en voor
stukadoorwerk.
Apatiet (kalkzuur), een ander mineraal van aanzien-
lijk commercieel belang en van groote waarde als mest-
stof, vindt men in onderscheidene districten van Nieuw-
Zuid-Wales.
Kwarts is eene steensoort, die men in alle deelen
van Australasia aantreft. Bergkristal, wit gekleurd en
rookkleurig kwarts komen veelvuldig voor. en evenzoo
variëteiten van kristalaardig kwarts , als ametist , Jasper
en agaat. Gewone opalen worden veel gevonden in de
189
basaltische formaticn van Australasia, terwijl men den
kostbaren of edelen opaal , die onder de edelgesteenten kan
worden gerangschikt , 60 mijlen Noordwest van Milcannia
gevonden heeft, weinige voeten diep, in lagen tusschen
hard kiezelachtig zandsteen. Ook in de noordelijke streken
van Nieuw-Zuid- Wales treft men opaal aan.
Kornalijn, oniks en katoogen komen voor in
Nieuw-Zuid- Wales en waarschijnlijk mede in Queensland
en andere koloniën , terwijl meerschuim, volgens
bericht, ontdekt is geworden in de nabijheid van Tam-
worth en in het Richmond Rivier-district in Nieuw-Zuid-
Wales.
Mica (glimmer) treft men in granietachtige streken
aan, hoofdzakelijk in de Nieuw-Engelsche en Barrier-
districten in Nieuw-Zuid- Wales. In West-Australië komt
eene zeer goede soort voor te Bindoon en ookteBlack-
wood river bij Kaap Lee win, en mica van uitmuntende
qualiteit heeft men eenigen tijd geleden te Adelaïde aan-
gebracht , afkomstig van de Macdonnell Ranges in Centraal-
Australië.
Klei. Verschillende soorten van klei , kaolin- of por-
seleinaarde, ontbrandbare klei en steenbakkersaarde zijn
het gemeengoed van alle koloniën in dit werelddeel , doch
tot heden trekt dit artikel nog weinig de opmerkzaamheid,
ofschoon vooral kaolin niet zonder handelswaarde is.
Asbest heeft men in Gundagai- , Bathurst- en Broken
Hiil-districten van Nieuw-Zuid- Wales ontdekt, in laatst-
genoemd district in aanzienlijke hoeveelheid. Ook in West-
Australië heeft men uitstekende qualiteit van dit product
aangetroffen.
Verschillende soorten van kostbare stcenen heeft men
op onderscheidene plaatsen in de Australasiatische koloniën
190
gevonden, maar het systematisch onderzoek naar deze
heeft zich vooralsnog hoofdzakelijk tot diamanten
bepaald.
Diamanten werden ontdekt in Nieuw-Zuid-Wales, Victoria
en Queensland, alleen echter in eerstgenoemde kolonie
heeft men tot heden pogingen aangewend diamantmijnen
te bewerken. De voornaamste diamantvelden zijn gelegen
in de Bingara- en Inverell-districten op het tafelland,
en te Cudgegong, in het Wellington-district. Het aantal
diamanten, tot nog toe in het Bingara-district gevonden,
wordt geschat op 102 000, wegende 150 000 karaat, zijnde
de grootste 55/8 karaat. De diamanten van Nieuw-Zuid-
Wales zijn harder en witter dan de Zuid-Afrikaansche en
worden geacht de beste Braziliaansche stcenen te evenaren.
***
Niettegenstaande het feit dat de bodem, het klimaat
en de weidegronden van Australasia bijzonder voor het
veefokkersbedrijf geschikt zijn, is men toch eerst be-
trekkelijk laat begonnen zich op eenigszins groote schaal
daarmede bezig te houden, en niet dan nadat kapitein
Macarthur, een der eerste kolonisten , die zich met grooten
ijver op deschapenteeltin Nieuw-Zuid-Wales toelegde,
door zijn voorbeeld duidelijk had aangetoond, dat de
natuur in dit werelddeel de voortbrenging begunstigde
van eene qualiteit wol, die nergens elders overtroffen
wordt. In 1795 had genoemde kolonist eene kudde schapen
bijeengebracht van 1000 stuks, die door de aan haar
bestede zorg allengs in waarde toenam , zoodat de markt-
prijs van een vet ram £ 5 gold , toen een vrij hoog cijfer.
Niet tevreden evenwel met de reeds verkregen uitkomsten ,
streefde Macarthur er voortdurend naar , het gehalte zijner
kudde te verbeteren , met welk doel hij met groote moeite
en kosten een aantal voortreflelijke schapen van de Kaap
de Goede Hoop invoerde, terwijl hij er zelfs later in
slaagde zich het bezit te verzekeren van eenige van
191
Spaansche afkomst, die in dien tijd gerekend werden de
fijnste wol op te leveren. Zonder zich om oogenblikkelijk
voordeel te bekommeren , bleef Macarthur zich ook verder
met de veredeling van schapen bezig houden, en zoo
gelukte het hem na eenige jaren een voortreffelijk ras
te verkrijgen, in staat een soort wol te leveren, die in
qualiteit met de beste soorten uit andere landen kon
wedijveren. Op het voorbeeld van meergemelden kolonist
begonnen zich weldra ook anderen vol moed en energie
op de schapenfokkerij toe te leggen, en daardoor ver-
meerderde het aantal schapen binnen korten tijd zeer
aanzienlijk , terwijl de hoedanigheid , ten gevolge van ver-
deren aanvoer van Spaansche in 1823 en 1825, nog toenam.
Zooals te verwachten was, heeft het klimaat alhier in
sommige opzichten het karakter van de Spaansche vacht
gewijzigd , en dat wel op gunstige wijze. De wol is allengs
zachter en elastischer geworden , en schoon zij eenigszins
in dichtheid heeft verloren , heeft zij daarentegen in lengte
gewonnen.
Hoewel tegenwoordig in alle Australasiatische koloniën
schapen worden geteeld, zijn zij daartoe toch niet alle
in dezelfde mate geschikt ; klimaat , bodem , weiden oefenen
ook hier eenen grooten invloed uit, waardoor de eigen-
schappen van het dier, evenals die van de verkregen
wol, niet overal in dit werelddeel dezelfde zijn en ook
niet dezelfde waarde hebben.
Eene omstandigheid, die somtijds aan de kudden veel
schade berokkent , is de nu en dan voorkomende droogte.
Voor meer dan een derde van de geheele oppervlakte van
Australasia , nam. 1 219 600 vierkante Engelsche mijlen ,
bedraagt de jaarlijksche regenval nog geen tien Engelsche
duim, 850 000 mijlen ontvangen van 10 tot 20, 469 000
van 20 tot 30, 252 000 van 30 tot 40 en 166 000 van
40 tot 50 duim, terwijl slechts voor circa 118 000 mijlen
de regenval een hooger cijfer, zelfs voor eene zeer kleine
oppervlakte tot over 70 duim, bereikt. Daarbij komt nog,
192
dat dit werelddeel geene zeer belangrijke rivieren bezit
en deze bovendien voor hare voeding van den regenval
afhankelijk zijn , omdat geen der bergen , die hier gevonden
worden, de sneeuwlinie overschrijdt. Wijl nu de regen
in dit land gewoonlijk zeer onregelmatig valt en somwijlen
maanden lang op zich laat wachten, ontstaan hierdoor
van tijd tot tijd zware droogten, die èn voor de veeteelt
èn voor den landbouw vaak de treurigste gevolgen hebben.
Schapen en ander vee sterven in massa door gebrek aan
voldoend voedsel en water , en de opbrengst der verschil-
lende oogsten ondergaat eene aanzienlijke vermindering.
Wel poogt men meer en meer door een stelsel van irrigatie
en door het boren van artesische putten in dezen toestand
verbetering te brengen, doch dit is een werk dat niet
alleen veel tijd, maar ook groote kosten vereischt, en
zoodoende slechts langzaam vordert. Toch is in dit op-
zicht in de laatste jaren reeds veel gedaan, vooral in
Victoria, en mag men daarom hopen, dat men aldaar
en ook in andere streken allengs minder afhankelijk van
eenen geregelden regenval zal worden.
Het hoofdvoordeel, dat door de schapenfokkerij ver-
kregen wordt, bestaat in de enorme hoeveelheid wol die
zij jaarlijks oplevert, en die met uitzondering van een
betrekkelijk gering quantum , voor locaal gebruik bestemd ,
uitsluitend een uitvoerartikel vormt, dat zijn weg naar
verschillende landen vindt.
Behalve in Queensland, komt in de overige Austral-
asiatische koloniën de teelt van hoorn vee eerst na
die van schapen in aanmerking, doch niettemin is zij
ook in deze van veel belang.
Queensland neemt met betrekking tot haar van alle
koloniën de eerste plaats in; sedert 1861 is het aantal
hoornbeesten aldaar meer dan vertiendubbeld , en waar-
schijnlijk zou de vermeerdering nog aanzienlijker zijn,
indien de kolonie minder gedurende cenige jaren van
193
droogte had te lijden gehad, zoomede van besmettelijke
veeziekten, die strenge quarantaine-maatregelen nood-
zakelijk maakten.
Ook in de noordelijke streken van andere koloniën
hebben zich de gevreesde ziekteverschijnselen vertoond,
o. a. in het „ Northern Territory" van Zuid- Australië ,
weshalve eveneens van daar de invoer van vee uit
plaatsen ten noorden van den zes-en-twintigsten breedte-
graad niet geoorloofd is. Dat deze maatregelen de vee-
houders, die bovendien reeds zulke zware verliezen
hebben geleden, zeer schaden, behoeft geen betoog, en
herhaaldelijk zijn dan ook door dezen pogingen aange-
wend om de opheffing der verbodsbepalingen te verkrijgen
of althans minder drukkend voor hen te maken, onder
voorgeven dat de ziekte aanmerkelijk is afgenomen , doch
al die pogingen hebben vooralsnog tot geen gunstig
resultaat geleid.
Daar uit bedoelde streken vroeger meermalen paarden
en hoornvee , dit laatste hoofdzakelijk uit het „ Northern
Territory " afkomstig , in Nederland sch-In ei ië,
met name Java, werden geïmporteerd , heeft het be-
stuur aldaar reeds sedert het vorige jaar voorloopig
mede verbodsbepalingen tegen dien invoer uitgevaardigd ,
en ondanks alle pogingen dezerzijds om intrekking daar-
van te verkrijgen, tot heden gemeend die te moeten
handhaven. Zelfs heeft het consulaat alhier eenigen tijd
geleden, op verzoek van den resident te Batavia, en met
het doel om zoo mogelijk te voorkomen dat wellicht
paarden op clandestiene wijze, b.v. door overscheping
te Singapore , uit de voormelde streken in Nederlandsch-
Indië worden ingevoerd, registers overgezonden van al de
brandmerken van vee, in Queensland en Zuid- Australië
geregistreerd.
Om een denkbeeld te geven van de waarde van het
hoornvee in geheel Australasia, volgt hier eene opgave
van het aantal beesten, in elke kolonie op het einde van
194
1894 aanwezig, en van het geldelijk bedrag dat zij ver-
tegenwoordigden', berekend naar de gemiddelde prijzen
in 1895:
Stuks hoornvee.
Koloniën.
Nieuw-Zuid- Wales
Victoria . .
Queensland .
Zuid-Australië
West-Australië
Tasmania . .
Nieuw-Zeeland
Totaal
2 465 411
1 833 900
7 012 997
675 284
187 214
177 038
1 007 396
Waarde in £ st.
11834000
12 241 000
19 461000
2 887 000
1077 000
1443 000
8059 000
13 359 240 £ 57 002 000
Australasia is mede uitmuntend geschikt voor de teelt
van verschillende soorten van paarden en deze industrie
heeft dan ook reeds sedert lang de aandacht tot zich
getrokken. Reeds gedurende de eerste jaren der koloni-
satie werden eenige uitstekende volbloed Arabische paarden
uit Indië in dit werelddeel aangevoerd, welke aanvoer
veel heeft bijgedragen om het inlandsche ras te veredelen.
Oorspronkelijk was Nieuw-Zuid-Wales verreweg de voor-
naamste markt voor de paardenteelt en bezat bijna zooveel
paarden als al de overige koloniën tezamen, doch lang-
zamerhand is hierin eene groote verandering gekomen , en
hoewel ook thans genoemde kolonie in deze de eerste
plaats bekleedt, heeft zij toch in Queensland en Victoria
groote mededingsters. De reden hiervan is, dat toen men
in Nieuw-Zuid-Wales goud begon te ontdekken , men aan
de teelt van paarden allengs minder aandacht schonk,
welke omstandigheid andere koloniën, en daaronder in
het bijzonder Victoria, zich hebben ten nutte gemaakt,
om zich in bedoelde kolonie van een groot aantal paarden
van waarde meester te maken en die weg te voeren om
haar eigen ras te verbeteren en uit te breiden.
De meeste paarden, in Australasia geteeld, zijn rijpaarden
en paarden voor licht tuig , terwijl zware rijpaarden veel
195
minder voorkomen, behalve in Nieuw-Zuid- Wales. Over
het geheel legt men zich meer toe op het telen van paarden
voor de locale behoefte dan voor den uitvoer , omdat deze
laatste , vooral waar het verre afstanden geldt , aan groot
risico is onderworpen. De beste afnemer van Australische
paarden is Britsch-Indië, voor andere landen is de vraag
evenwel tamelijk beperkt; in 1896 bedroeg de geheele
uitvoer voor Australasia slechts 2 365, en dat aantal was
nog 671 meer dan dat in 1895 verscheept.
Van groote beteekenis voor Australasia is ook de handel
in bevroren vleesch.
Naar aanleiding van de groote vermeerdering van den
veestapel, door eene opvolging van gunstige seizoenen
in het leven geroepen, deed zich reeds gerüimen tijd
geleden de vraag voor, wat te beginnen met de vele
karkassen, waarvoor men in de koloniën zelven geen
afzet kon vinden. In Nieuw-Zuid-Wales trachtte men de
quaestie op te lossen door zijne toevlucht te nemen tot
de oude wijze van het tot talk koken der doode dieren, en
zoolang de prijzen van talk zoodanig waren dat zij den
veehouder een redelijk voordeel afwierpen , bestond daar-
tegen geen bezwaar ; doch toen in latere jaren de prijzen
terugliepen , moest men op andere middelen bedacht zijn,
om zich van het overvloedige te ontdoen. In Nieuw-Zeeland,
waar zich dezelfde quaestie indertijd had voorgedaan,
was men spoedig tot eene betere oplossing gekomen,
daarin bestaande, dat men reeds in 1882 pogingen aan-
wendde om schape- en ook ander vleesch , hoofdzakelijk
in bevroren toestand, doch voor een deel ook geconser-
veerd in blikken , naar Engeland te verschepen. Deze
pogingen hadden zulk een gunstig gevolg, dat er weldra
een levendige handel tusschen genoemde kolonie en het
moederland in die artikelen ontstond, en dat de New-
Zealand Land Cotnpany , die het eerst met de zaak be-
gonnen was, binnenkort nog een aantal andere met haar
14
196
verbonden maatschappijen vormde , die op het einde van
1894 een en twintig fabrieken bezaten, in staat jaarlijks
het vleesch van 4 000 000 schapen te doen bevriezen. De
schapen worden gewoonlijk op het land geslacht en per
spoor naar de fabrieken vervoerd. Een aantal stoom-
schepen, daartoe bijzonder ingericht, houden zich met
het transport van het vleesch bezig, dat bijna uitsluitend
zijnen weg naar het Vereenigd Koninkrijk vindt.
In 1894 en 1895 heeft men verscheidene pogingen in
de koloniën aangewend om zich van het overtollige vee
te ontdoen, door levende runderen en schapen op de
Engelsche markt te brengen, doch meestal zonder goed
gevolg. In den regel toch schijnt het Australische vee
minder handelbaar dan het Engelsche of Amerikaansche,
ietwat wild van* natuur, waardoor vaak gedurende de
reis vele sterfgevallen voorkomen, die niét alleen de
voordeelen voor de exporteurs belangrijk verminderen,
maar bovendien somtijds eene scherpe critiek in Engeland
in het leven hebben geroepen , als zoude die sterfte hoofd-
zakelijk aan slechte en wreede behandeling aan boord te
wijten zijn.
Het kweeken van varkens vormt in Australasia meestal
een onderdeel van het boerenbedrijf, doch geschiedt over
het geheel niet op zeer uitgebreide schaal, wat daaruit
blijkt , dat alle koloniën , met uitzondering van Victoria en
Nieuw-Zeeland , meer spek , ham , varkensvleesch en reuzel
in- dan uitvoeren. Toch is de teelt van varkens sedert
1861 tot en met 1894 zeer toegenomen.
De productie van boter en kaas, vooral van de
eerste, heeft in de latere jaren groote vorderingen in
Australië gemaakt , en er bestaat alle vooruitzicht dat zij
zich nog voortdurend meer uitbreiden en allengs tot eene
zeer belangrijke industrie ontwikkelen zal. Veel heeft
hiertoe het zoogenaamde factorijsysteem bijgedragen, zijnde
197.
fabrieken voor de bereiding van zuivelproducten in ver-
schillende geschikte centra, en voorts de meer weten-
schappelijke methode van behandeling en verbeterde werk-
tuigen, gelijk bijv. de cream seperator.
Een groot deel koloniale boter en kaas wordt in het
land zelf verbruikt, doch ook eene aanzienlijke hoeveel-
heid uitgevoerd naar Europa, en wel hoofzakelijk naar
Engeland.
Door de besturen der verschillende koloniën wordt
steeds direct en indirect veel gedaan om de zuivelindustrie
te bevorderen.
Zoo vindt men in Nieuw-Zeeland o. a. scholen , waarin
van tijd tot tijd aan directeuren en geëmployeerden van
kaas- en boterfactorijen onderricht wordt gegeven in de
bereiding van producten. Deze scholen zijn in vier af dee-
lingen gesplitst, nl. een voor het maken van boter, een
voor dat van kaas, een voor het onderzoek van melk
en een voor het behandelen van separators, terwijl aan
het hoofd van elke afdeeling een ervaren deskundige
staat. Dagelijks houdt men zich met practisch werk bezig,
terwijl de studenten, in vier groepen verdeeld, om de
twee dagen van het eene departement naar het andere
overgegaan. Er worden voortdurend in deze scholen
lezingen gehouden over onderwerpen , die met de industrie
in betrekking staan , zooals b.v. „ De verhouding tusschen
den directeur eener fabriek en de melkleveranciers ",
„De verantwoordelijkheid van den directeur", „De sa-
menstelling van melk en zuivelproducten", „De behan-
deling van melk voor het maken van boter en kaas",
„ De practijk en de gronden der boter- en kaasbereiding ",
„Het betalen van melk volgens de qualiteit", „Zuivel-
bacteriologie ", „Het werken van separators", „Zuivel -
machineriën en afkoeling", „Schatten en onderzoeken
van boter en kaas", etc.
198
Over het geheel neemt de landbouw in Australasia
niet zulk eene belangrijke plaats in als de veeteelt, wat
wel daaraan moet worden toegeschreven, dat deze laatste
grootere voordeelen oplevert en een aanzienlijk deel van
den bodem voor haar beter geschikt is dan voor akker-
bouw. Ook is het gebrek aan voldoende bewatering, de
in vele streken geringe regenval en voorts de onregel-
matigheid in de seizoenen niet bevorderlijk aan het be-
bouwen van den grond, waarvan bovendien eene groote
uitgestrektheid door de veeteelt wordt in beslag genomen.
Ondanks al deze nadeelen, breidt zich niettemin toch
ook de landbouw in de verschillende koloniën voort-
durend uit.
Onder de Australische landbouwproducten staat tarwe
bovenaan, maar toch zijn er van de zeven koloniën
slechts drie, nl.: Victoria, Zuid- Australië en Nieuw-
Zeeland, die genoeg tarwe produceeren, om niet alleen
in eigen behoeften te voorzien en het tekort der andere
koloniën te dekken, doch tevens ook nog eene betrek-
kelijk aanzienlijke hoeveelheid voor den uitvoer naar
vreemde landen beschikbaar te kunnen stellen.
Na tarwe is haver het voornaamste landbouwproduct,
en zoowel de oppervlakte, daarmede bebouwd, alsook
de opbrengst is in alle koloniën sedert 1861 belangrijk
toegenomen.
Maïs bekleed in Queensland onder de granen de eerste
plaats en is mede van zeer groote beteekenis voor Nieuw-
Zuid- Wales, zijnde de opbrengst van dit product aldaar
de aanzienlijkste van al de 7 koloniën.
De cultuur van gerst is in de koloniën niet zoo uit-
gebreid als wel wenschelijk wordt geacht; bij gunstige
seizoenen produceert Australasia evenwel genoeg voor
locale behoefte, met uitzondering van hetgeen noodig is
199
voor mout, en voert zelfs eene geringe boeveelheid uit;
doch wanneer men den handel in gerst en mout als een
geheel beschouwt, zijn alle koloniën, met uitzondering
van Victoria, Tasmania en Nieuw-Zeeland, afhankelijk
van buitenlandschen aanvoer. De hooge rechten, in
Victoria op beide artikelen bij invoer geheven, beletten
feitelijk alle importatie aldaar.
De cultuur van aardappelen strekt zich in meerdere
of mindere mate over alle koloniën uit, doch is in den
laatsten tijd overal, behalve in Nieuw-Zeeland, min of
meer teruggegaan.
Eene groote oppervlakte wordt jaarlijks in alle koloniën
met tarwe, haver en gerst bebouwd, alleen met het doel
om eene voldoende hoeveelheid hooi voor veevoeder
te verkrijgen , wordende hiertoe het gewas afgesneden vóór
het tot rijpheid komt. Met uitzondering van Nieuw-Zuid-
Wales , dat hooi importeert , is de opbrengst in de overige
koloniën steeds voldoende om de locale behoefte te dekken.
De aanplant van suikerriet en de bereiding van
suiker vormen belangrijke industrieën èn in Queensland
èn in Nieuw-Zuid-Wales , doch vooral in eerstgenoemde
kolonie. Eenige jaren geleden was de suikercultuur aldaar
zeer kwijnende, ten gevolge van het verbod tot invoer
van gekleurde arbeiders, en de moeielijkheid om zonder
de hulp van dezen de gronden te bebouwen. Het klimaat
van Queensland toch is niet geschikt om veldarbeid door
blanken te doen verichten, en dientengevolge was men
er reeds voor vele jaren toe overgegaan op de suiker-
plantages Zuidzee-eilanders en ook Javanen aan te voeren,
totdat daaraan eensklaps door de wet van 1891, onder
pressie van de arbeiderspartij in het leven geroepen, een
einde werd gemaakt en vele planters tot ondergang werden
gedoemd. Wel deden velen hunner pogingen om in het
door de wet veroorzaakte gebrek aan handen door het
200
te werk stellen van blanke landbouwers te voorzien, en
engageerde men o. a. Italiaansche boerenarbeiders, doch
behalve dat deze veel hooger loon vorderden, bleek het
ook spoedig dat zij niet in staat waren de taak naar
eisch te vervullen, en zoo ging de suikerindustrie met
rassche schreden hare algemeene vernietiging te gemoet.
Gelukkig zag men nog te elfder ure in , aan welk gevaar
de bovenbedoelde wet de kolonie blootstelde en besloot
men tot hare intrekking, en sedert is het aanvoeren van
gekleurde arbeiders, onder zekere voorwaarden, in Queens-
land opnieuw toegestaan. Dit had ten gevolge, dat de
industrie zich allengs weer uit haar verval begon op te
heffen en dat zij zelfs in den laatsten tijd snel vooruit-
gaat, zijnde een groot deel van den bodem bijzonder
geschikt voor de suikercultuur. In 1894 waren niet minder
dan 71818 akkers in Queensland met riet beplant, die
757 000 ton riet opleverden, waaruit 91712 ton suiker
werd verkregen, terwijl het aantal akkers voor het sei-
zoen 1896 — 97 onder aanplant 83 093 bedroeg, waarvan
men de opbrengst op 832 000 ton riet schatte. In Queens-
land , waar de plantages tamelijk uitgestrekt zijn , zijn de
planters te gelijk landbouwer en fabrikant , maar in Nieuw-
Zuid- Wales zijn die beide functiën in verschillende handen.
De suikergronden omvatten daar in den regel veel minder
terrein en de planters houden zich hoofdzakelijk slechts
met den aanplant van riet bezig, cultiveeren daarbij vaak
nog andere producten en verkoopen het riet na kapping
aan de eigenlijke suikerfabrieken , waaronder de Colonial
Sugar Refining Company de eerste plaats inneemt. De
verschillende suikermolens en de raffinaderij dezer com-
pagnie zijn voorzien van de nieuwste en beste machinerieën,
de bereiding geschiedt met de grootste zorgvuldigheid,
en de suiker, die zij aflevert, wordt gezegd de beste
Mauritius- en West-Indische soorten te evenaren.
De hoeveelheid suiker, per ton riet verkregen, is ver-
schillend naar mate van het sapgehalte, doch in gewone
201
seizoenen berekent men dat een ton riet circa 9°/0 suiker
bevat. De totale waarde van den suikerrietoogst in de
beide koloniën en de gemiddelde geldelijke opbrengst per
akker voor 1894 was aldus :
Totale waarde Gemiddeld pr. akker
Nieuw-Zuid- Wales £ 158 552 £ 4.16.4
Queensland „611415 „6.13.4
Alleen de laatstgenoemde kolonie produceert niet alleen
voldoende suiker voor eigen behoefte , doch heeft boven-
dien steeds een aanzienlijk quantum beschikbaar voor den
uitvoer. In 1894 bedroeg dat quantum 64 860 ton, ter waarde
van £ 885 733 , en vond zijnen weg nagenoeg uitsluitend
naar de andere koloniën, alleen 520 ton ging naar buiten-
landsche markten. De andere koloniën, ook Nieuw-Zuid-
Wales, voeren suiker in, en behalve uit Queensland
ontvingen deze in 1894 nog 91 394 ton uit andere landen,
ter waarde van circa £ 1 200 000 , daaronder uit Java
32 470 ton , waard £ 445 855.
De quaestie omtrent het planten van beetwortel
voor de bereiding van suiker, die tegenwoordig vooral
in Victoria de aandacht trekt, is evenwel niet van jonge
dagteekening , daar reeds een dertigtal jaren geleden in
die richting proefnemingen werden gedaan, zoowel op
gouvernementsgronden als op die van particuliere per-
sonen, en wel met zulk een gunstig gevolg, dat men de
hoop koesterde dat bedoelde industrie zich hier spoedig
op een hechten grondslag zou vestigen. Men bemerkte
echter dra, dat men zich te gunstige voorstellingen van
de zaak had gemaakt en zich in zijne berekeningen ver-
gist; in 1874 berichtte de secretaris van landbouw, dat
de beetwortel, waarmede men proeven had genomen,
slechts 7,09 percent suiker opleverde , eene uitkomst
volgens hem onvoldoende om de industrie loonende te
maken. Te gelijker tijd wees genoemde secretaris er in
zijn verslag op, dat hiermede de zaak geenszins voor
IV
202
goed was afgedaan, en dat, zoo men er in kon slagen
om , evenals zulks in Duitschland en elders was geschied ,
het suikergehalte der bieten ook in Australië te doen
toenemen, er alleszins hoop bestond dat men langzamer-
hand gunstige uitkomsten zou verkrijgen. De pogingen
werden derhalve door het Departement voortgezet, en
door het gebruik van betere machinerieën , zoomede door
het op meer wetenschappelijke wijze telen van den beet-
wortel, slaagde men er allengs in op de gou vernements-
gronden het suikergehalte der bieten tot 18,10 percent
te verhoogen , terwijl enkele particulieren zelfs een gewas
verkregen, dat 22*/i °/o suiker bevatte.
Deze gunstige uitkomsten deden de overtuiging ontstaan,
dat Australië als door de natuur bestemd was voor de
beetwortelsuiker-industrie. Ook in Nieuw-Zuid-Wales had
men proeven met den aanplant van beetwortel genomen,
en wel met even gunstig gevolg , daar volgens de analyse
van den chemist der Colonial Sugar Refitting Contpany het
verkregen product van 15,66 tot 24,75 percent suiker
opleverde. Er bestaat dientengevolge, naar het schijnt,
geen twijfel meer dat, wanneer men zich hier en in
N.-Z.- Wales, en wellicht ook nog elders in Australië,
met zorg en ijver op de bereiding van beetwortelsuiker
toelegt, deze nijverheid voor het land eene bron van
belangrijke inkomsten kan worden. Vóór alles is daartoe
evenwel het oprichten van groote fabrieken noodig, voor-
zien van de nieuwste machinerieën en door bekwame
personen bestuurd. Te trachten de zaak op eene kleine
schaal te beginnen, kan volgens deskundigen tot geen
goed resultaat voeren, wijl de productiekosten in dat
geval te aanzienlijk zijn. Daar het tot stand komen van
bedoelde industrie vooral voor Victoria, dat tegenwoordig
alle suiker die daar noodig is uit den vreemde importeert,
van bijzonder belang is, heeft het Parlement aldaar den
6den Maart 1896 eene wet in het leven geroepen , met het
doel die industrie zooveel mogelijk te bevorderen, door
J
203
de Regeering toe te staan aan behoorlijk geregistreerde
maatschappijen , die zich tot het oprichten van beetwortel-
suikerfabrieken mochten vormen, onder zekere voor-
waarden, geldelijke voorschotten te doen.
De aanplant van tabak beperkt zich tot nog toe hoofd-
zakelijk tot de drie oostelijke koloniën : Nieuw-Zuid Wales,
Victoria en Queensland.
Ten gevolge van overproductie en gebrek aan eene
buitenlandsche markt, is de bebouwde oppervlakte sedert
1888-89 zeer afgenomen, doch in de laatste jaren heeft
zij wederom eenige uitbreiding ondergaan. Tot nog toe
wordt het Australische tabaksblad niet op zoodanige wijze
bewerkt, om het op de buitenlandsche markten afzet te
verschaffen, en zoolang in de bewerking geene verande-
ring wordt gebracht, kan men niet verwachten dat de
tabakscultuur hier te lande groote vorderingen zal maken.
De totale waarde van den tabaksoogst in de drie koloniën
bedroeg voor 1894-95 * 40 915. De invoer van buiten-
landsche tabak , daaronder sigaren en sigaretten , bereikte
in hetzelfde jaar het cijfer van 7 045 228 Eng. pond voor
geheel Australasia.
Het begin van den wijnbouw dagteekent van onge-
veer 1828 , toen men stekken van den wijnstok , afkomstig
uit Frankrijk , Spanje en de Rijnstreken , naar Nieuw-Zuid-
Wales overbracht en daar in het Hunter-rivierdistrict
plantte. Eenige jaren later geschiedde hetzelfde in het
Murray-rivierdistrict en andere deelen van genoemde
kolonie , terwijl men zich vervolgens ook op den wijnbouw
in Victoria en Zuid-Australië begon toe te leggen.
Klimaat en bodem in Australië zijn bijzonder voorde
cultuur geschikt , en bij eene toenemende vraag voor locaal
verbruik en grooteren afzet op de buitenlandsche markten,
is de wijnindustrie voor groote uitbreiding vatbaar.
De cultuur van vruchten in Australasia trekt over
L
204
het algemeen geenszins de aandacht, die zij verdient,
ofschoon bodem en klimaat in vele streken van de ver-
schillende koloniën bijzonder voor de teelt geschikt zijn.
Op het oogenblik nemen oranjes, citroenen, appelen,
peren, druiven en perziken de eerste plaatsen onder de
vruchten, in Australië gekweekt, in, doch ook andere,
zooals kersen en aardbezicn, groeien hier zeer goed,
terwijl bovendien bij den overvloed van voor de vruchten-
teelt geschikt land, en de groote verscheidenheid van
klimaat, b.v. van betrekkelijk koud in Nieuw-Zeeland
en in de hooggelegen streken van Victoria en Nieuw-
Zuid-Wales tot tropische hitte in Quecnsland, insgelijks
vele andere thans nog niet inheemsche vruchten met
voordcel konden worden gekweekt.
Ongelukkig echter verkeert ook deze industrie in eencn
eenigszins kwijnenden toestand, gedeeltelijk ten gevolge
van gebrek aan voldoende kennis en zorg bij den land-
bouwer, gedeeltelijk wegens de moeielijkheid om de
vruchten spoedig en tegen billijke vrachten op de markt
te brengen.
Wat betreft de talrijke bosschen, die men bijna
overal in Australasia aantreft en die door hunnen rijk-
dom aan geschikt timmerhout zulk eene aanzienlijke
waarde vertegenwoordigen, staat West- Australië boven-
aan. De oppervlakte, die aldaar door bosschen wordt
ingenomen , is gelijk aan die van geheel Groot-Brittannië,
terwijl de waarde op niet minder dan 124 millioen pond
sterling wordt geschat, d. i. de handelswaarde van het
hout, dat de bosschen in staat zijn op te leveren.
De boomen behooren voor het meerendeel tot de ver-
schillende soorten van Eucalyptus , en de daaronder veel-
vuldig voorkomende Eucalyptus marginata levert een hout
op, bekend onder den naam van farra/i, dat volgens
deskundigen door geene enkele houtsoort in de geheele
wrereld, wat duurzaamheid betreft, wordt overtroffen.
205
Ook andere houtsoorten van waarde treft men in West-
Australië aan.
# #
Evenzeer als veeteelt, mijnwezen en landbouw7 sedert
het ontstaan der Australische koloniën aldaar met rassche
schreden zijn vooruitgegaan, heeft zich ook allengs de
handel in dit werelddeel , zoowel tusschen de verschil-
lende koloniën onderling als tusschen deze en het buiten-
land, mcei en meer ontwikkeld, en wanneer men zijn
tegenwoordigen toestand vergelijkt met dien van 1825,
het eerste jaar waaromtrent bepaalde inlichtingen te ver-
krijgen zijn, dan blijkt duidelijk hoe aanzienlijk die ont-
wikkeling is.
De eerste plaats in den handel met Australasia , zoowel
wat in- als uitvoer betreft, nam en neemt ook nu nog
Groot-Brittannië in, maar ook andere landen doen met
de koloniën niet onbelangrijke zaken, vooral Amerika,
Frankrijk , Duitschland en België , welke zaken nog steeds
in omvang toenemen.
Omtrent den handel tusschen Australasia
en Nederland met zijne koloniën is het on-
mogelijk vertrouwbare inlichtingen te verstrekken , schrijft
de heer Reelfs , omdat in den regel zoowel de invoeren
uit, als de uitvoeren van hier naar ons land, niet recht-
streeks maar over vreemde havens geschieden, gelijk
Antwerpen, Londen etc. De hier uit Nederland aange-
brachte goederen komen dientengevolge in de verschillende
statistieken voor als producten, afkomstig uit het land
van wraar de verscheping plaats vond, terwijl de uitge-
voerde daarin worden vermeld als bestemd voor het land
waarheen het schip wordt uitgeklaard. Een overzicht over
den gezamenlijken handel van Nederland met Australië
kan men zoodoende niet verkrijgen, doch men mag ge-
rustelijk aannemen dat die handel van meer beteekenis
is dan uit de officieele statistieken blijkt, wijl deze alleen
206
gewag maken van de rechtstreeksche in- en uitvoeren.
Om eenigszins, hoe onvolledig dan ook, een denkbeeld
te geven van de handelsbetrekkingen die tusschen dit
werelddeel en Nederland en Java bestaan , geeft de consul-
generaal een paar tabellen van in- en uitvoer , betrekking
hebbende op de vier voornaamste Australasiatische ko-
loniën: N.-Z.-Wales, Victoria, Nieuw-Zeeland en Queens-
land, en loopende over het jaar 1896.
Volgens die tabellen was het totale bedrag van den
handel tusschen Nederland en de vier genoemde koloniën
in 1896 £ 25 229 , en van dien tusschen Java en dezelfde
koloniën £ 223 253.
Nederland en Java onderhouden echter ook een recht-
streeksch verkeer met Zuid-Australië.
In 1895 werd door Nederland in Zuid-Australië inge-
voerd voor eene gezamenlijke waarde van £ 1 876 ,
terwijl niets rechtstreeks werd uitgevoerd.
Java exporteerde in dat zelfde jaar meel, drogerijen
en chemicaliën , versch vleesch , zemelen , tarwe , paarden ,
geconserveerd vleesch, zadels, talk en wijn voor een
bedrag van £ 13 358, terwijl de invoer bestond uit 209 138
Cwt. suiker, ter waarde van £ 148 485, en £ 171 aan
diverse niet nader genoemde artikelen, te zamen dus
£ 148 656.
Bovendien importeerde Java nog in Port Darwin , gelegen
in het Northern Territory, voor een bedrag van £ 177
aan diverse goederen , waaronder £ 80 aan petroleum ,
en voerde van daar uit aan hoornvee voor eene waarde
van £ 12 840, zijnde 2 376 stuks, een uitvoer die even-
wel in den laatsten tijd geheel heeft opgehouden , omdat ,
ten gevolge van de in het noorden van Zuid-Australië
heerschende tickpest, de invoer van vee uit die landstreek
afkomstig, in Nederlandsch-Indië verboden is.
Wat nu ten slotte onze directe handelsbetrekkingen met
West- Australië en Tasmania betreft , zoo zijn die van niet
de geringste beteekenis. Volgens de statistieken importeerde
207
Nederland in genoemde kolonie gedurende 1895 voor eene
waarde van £ 9, en exporteerde van daar niets, terwijl
Java noch in- noch uitvoer had aan te wijzen. Ook in de
statistieken van Tasmania worden ons land en Java niet
genoemd; trouwens met uitzondering van het Vereenigd
Koninkrijk, heeft Tasmania bijna geen directen handel
met eenig ander land. Al wat aldaar wordt ingevoerd
komt direct of indirect uit Engeland of de Australasiatische
of andere Engelsche koloniën en alle uitvoer gaat daar-
heen. Niettemin worden Nederlandsche artikelen in Tas-
mania geïmporteerd, o. a. jenever.
Onze handel met Australië staat niet slechts zeer ten
achteren bij die van grootere landen, met nameDuitsch-
land, maar ook tegenover België b. v. neemt hij eene
zeer bescheiden plaats in.
Dit is niet enkel daaraan te wijten, dat Nederland in
veel geringere mate dan België of het Duitsche Rijk een'
industrieelen Staat vormt, doch ook andere oorzaken
dragen daartoe bij, zooals het ontbreken van Ne-
derlandsche handelshuizen in deze gewesten,
van rechtstreeksche stoomvaartverbin-
ding, en vooral ook de omstandigheid dat onze fabri-
kanten en kooplieden zich tot nog toe niet die moeite en
nog minder die kosten en opofferingen willen getroosten
als de Duitschers en Belgen, om hunne artikelen hierin
te voeren. Behalve dat deze streken vaak bezocht worden
door reizigers en agenten uit de meergemelde landen,
met het doel van nabij de behoeften en eischen der Austra-
lische markten te leeren kennen , maken de vreemde koop-
lieden en fabrikanten bovendien ruim gebruik van het
groote reclamemiddel alhier, het adverteeren. Australië
toch is evenals Amerika bij uitnemendheid het land van
reclame; alles wordt hier geadverteerd, en dat niet enkel
in de couranten, doch overal waar zich daartoe slechts
eene gelegenheid aanbiedt. In de voornaamste straten der
stad en voorsteden vindt men somtijds , tusschen een paar
208
aanzienlijke huizen, eene open ruimte door eene houten
schutting afgesloten en met reusachtige illustratiën en
annonces bedekt , als reclame voor allerlei artikelen.
Langs de sporen, in de stations, in de trams, op de muren
der huizen en zelfs op de latten die de omheiningen
vormen van braak liggende gronden, komen advertentiën
voor, en artikelen die hier reeds sedert jaren lang zijn
ingevoerd en hunnen weg bij het groote publiek hebben
gevonden, worden nog voortdurend geadverteerd, uit
vrees dat zij anders door vreemde zullen worden ver-
drongen. En dit is zoowel met Australische en Engelsche
goederen het geval als met die uit andere landen, en
voor deze laatste nog veel meer noodzakelijk dan voor
de eerste, omdat zij steeds te kampen hebben met het
in Engelsche plaatsen heerschend vooroordeel, dat vreemde
artikelen, wat qualiteit en duurzaamheid betreft , niet met
Engelsche fabrikaten kunnen wedijveren.
Daarbij komt dat de niet-Engelsche goederen hier te
lande nog eenen anderen gevaarlijken vijand moeten be-
strijden, n.1. den geest van protectionisme , waardoor zich
bijna al de koloniën kenmerken, en die zoo veel mogelijk
alles aanwendt om de vreemde concurrentie te belem-
meren en te weren , zoodat dan ook indertijd , gelijk reeds
vermeld, de opzegging door Engeland van het Duitsche
en van het Belgische handelstractaat hier overal met
vreugde werd begroet. Zoo ondanks dit alles Duitschland
en België er niettemin in geslaagd zijn hunne artikelen
in Australië allengs meer en meer ingang te doen vinden ,
hebben zij dit voornamelijk aan hunne onvermoeide po-
gingen te danken om hunne fabrikaten bij het publiek
door adverteercn en op andere wijze bekend te maken,
en zich voorts geheel naar de cischen der markt alhier
te schikken.
In Nederland schijnt men tot nog toe niet genoeg van
de noodzakelijkheid overtuigd om in denzelfden geest te
handelen, en vooral ziet men nog te veel op tegen de
209
kosten aan adverteeren en reizen verbonden, al blijken
deze ook de meest werkzame middelen te zijn. Het con-
signeeren van goederen alléén zal in het algemeen weinig
resultaat opleveren, zoo men niet te gelijker tijd tracht
die goederen bekendheid te verschaffen ; meer dan elders
geld hier het spreekwoord : „onbekend maakt onbemind",
en de detaillisten toonen zich in den regel ongeneigd een
artikel te koopen , en vaak zelfs het in depot te ontvan-
gen , dat niet door voldoende reclame onder de aandacht
van het publiek wordt gebracht, wijl het bij dit geen
afzet vindt. Naar het consulaat alhier vernomen heeft,
zijn de gunstige uitkomsten, die sommige Nederlandsche
fabrikaten in deze gewesten hebben verkregen , zooals
o. a. cacao en enkele merken jenever, mede daaraan te
danken dat men geene kosten heeft gespaard en nog
spaart om ze bekend te maken, doch over het geheel
wordt dit middel nog te weinig door onzen handel hier
in practijk gebracht. Velen onzer fabrikanten en kooplieden
schijnen te gelooven , dat consigneeren alleen voldoende
is om hun eenen goeden afzet voor hunne goederen te
bezorgen, terwijl anderen zelfs daartoe niet bereid zijn,
maar enkel op een prijscourant, soms niet eens in het
Engelsch, of op een paar kleine monsters met prijsop-
gave , hopen van hier orders te bekomen , eene verwach-
ting waarin men steeds zal worden teleurgesteld, omdat
geene firma van eenigen naam te dezer stede of elders
in de koloniën bereid is op dergelijke gegevens een order
te zenden aan een haar onbekend huis.
Wanneer onze fabrikanten en kooplieden verlangen in
Australië vasten voet te krijgen, zal het noodig zijn dat
zij zooveel mogelijk trachten het voorbeeld der Duitschers
en Belgen te volgen, en gelijk dezen zich volkomen op
de hoogte stellen van de behoeften en eischen der markt.
De privaatrechtelijke toestand der Chineezen in
Nederlandsch-Indië.
Van de hand van den heer mr. A. Paets tot Gansoyen
te Soerabaja is bij E. Fuhri & Co. aldaar een vlugschrift
verschenen, houdende „Eenige opmerkingen over het
ontwerp eener nieuwe regeling van den privaatrechtelij-
ken toestand der Chineezen in Nederlandsch-Indië". De
bespreking draagt een zeer welwillend, opbouwend
karakter.
De schrijver begint met er op te wijzen, dat het ont-
werp met ingenomenheid zal zijn begroet door allen die in
hun dagelijksch leven met deze materie te maken hebben ,
die tot nog toe gezwoegd hebben onder de taak om
quaesties , betrekking hebbende op den privaatrechtelijken
toestand der Chineezen, op te lossen en hebben moeten
trachten te ontdekken wat tot nu toe eigenlijk het recht
van den Chinees was , zonder of bijna zonder over voor
hem toegankelijke bronnen te kunnen beschikken en der-
halve niet veel anders kunnende volgen dan niet altijd
juiste en niet altijd betrouwbare adviezen van Chineesche
hoofden.
Ook door de Chineezen zelven zal het streven der
Regeering, om, gelijk de considerans der on twerp-ordon-
nantie zegt, de bestaande onzekerheid op privaatrechte-
lijk gebied op te heffen , ten zeerste worden gewaardeerd.
211
En niet minder zal de handel gebaat zijn, die maar al
te dikwijls de minder goede praktijken heeft moeten onder-
vinden waartoe de oude regeling mogelijkheid liet.
Vooral zal het van Chineesche zijde dankbaarheid ver-
wekken dat de nieuwe regeling ontworpen is door een
jurist wiens kennis van Chineesche instellingen door
bekende Europeesche Sinologen wordt geroemd en wien
het meer dan ieder ander mogelijk was eene regeling
samen te stellen die aan de tegenwoordige eischen van
wetgeving voldoet niet alleen, maar die tevens zooveel
mogelijk blijft in het kader van specifiek Chineesche
gewoonten en instellingen, iets wat van vorige regelingen
en ontwerpen niet altijd kan gezegd worden.
Een goed denkbeeld der Regeering was het, merkt de
schrijver op, dit ontwerp toe te zenden aan velen die
door hun ambt of werkkring met Chineezen en hun
privaatrecht in aanraking kwamen, ten einde hen in de
gelegenheid te stellen tijdig hunne opmerkingen, zoo
daartoe aanleiding bestaat, kenbaar te maken, en onge-
twijfeld zal het in den geest der Regeering gehandeld
zijn, wanneer ieder, gevraagd of ongevraagd, zoover in
zijn vermogen is, medewerkt om de te maken regeling
zoo volledig mogelijk te doen zijn en zoo veel mogelijk
te doen beantwoorden aan de eischen der practijk, en
daarom, na haar getoetst te hebben aan hem bekende
quaesties die zich voordeden of voordoen kunnen, ter
zake zijne meening mededeelt.
De heer Paets verklaart met zijne brochure dan ook
geen ander doel te hebben dan om zijnerzijds eenigszins
daartoe mede te werken*
Het ontwerp bestaat uit twee hoofdstukken , waarvan het
eerste die gedeelten der Europeesche wetgeving betref-
fende burgerlijk- en handelsrecht , aanwijst, welke gewij-
zigd of ongewijzigd op Chineezen toepasselijk zijn ver-
klaard, terwijl het tweede hoofdstuk bepalingen bevat,
15
212
die hetzij met die toepasselijkverklaring in verband staan ,
hetzij van bizonderen aard zijn.
Deze verdeeling was ook gevolgd bij de weer inge-
trokken regeling vervat in StbL 1892 no. 238, doch
terwijl hier in het eerste hoofdstuk slechts de onderwerpen
werden genoemd, ten aanzien waarvan de Europeesche
wetgeving zou worden toepasselijk verklaard, noemt het
nieuwe ontwerp bepaaldelijk de artikelen op, die voor
Chineezen zullen gelden.
Voorzeker zal twijfel of eenige bepaling al dan niet
toepasselijk is onder de werking van StbL 1855 No. 79
zoo veelvuldig voorkomend en door StbL 1892 No. 238
niet voorkomen, door deze methode buitengesloten zijn
en is deze dus verre te prefereeren boven de oude. Het
eenige bezwaar dat hiertegen zou pleiten, nl. dat bij deze
methode gevaar kan bestaan dat artikelen in de toepas-
selijkverklaring binnensluipen , die het beter ware geweest
niet toepasselijk te verklaren, en dat het onderling ver-
band tusschen de verschillende bepalingen gevaar loopt
verbroken te worden, mag echter tegen het voordeel
verkregen door meerdere zekerheid, niet zwaar wegen
en is bovendien door eene accurate bewerking gemakke-
lijk te voorkomen en, voorzoover is kunnen nagegaan
worden, in deze geheel ontweken.
Wat echter minder instemming kan verwerven is de
van vroeger overgenomen splitsing in twee hoofdstukken.
Het nut dezer splitsing heb ik nog niet kunnen inzien ,
zegt de schrijver der brochure, terwijl daaraan groote
bezwaren verbonden zijn, want ze is oorzaak dat de
nieuwe regeling geen afgerond en gesloten geheel
wordt.
Weliswaar zou voor het systeem om éérst toepasselijk
te verklaren wat toepasselijk kan verklaard worden, en
daarna nieuwe bepalingen te doen volgen omtrent onder-
werpen , waar deze noodig waren en aan eene toepasselijk-
verklaring van het bestaande niet kon gedacht worden,
213
iets te zeggen zijn , maar dit zou gaan als de toepasselijk
verklaarde artikelen één geheel vormden en de nieuwe
bepalingen ook één geheel omtrent een zelfstandig onder-
werp. Dan zou éénheid, zoo noodig tot goed verstand
der zaak en zoo gemakkelijk bij het naslaan, zonder
moeite verkregen zijn. Maar het ontwerp verdeelt , althans
ten aanzien van het personenrecht , de materie in tweeën ,
zoodat men om te ontdekken wat ten aanzien van eenig
onderwerp bepaald is , eerst in het eerste hoofdstuk moet
nazien welke bepalingen van de Europeesche wet toe-
passelijk zijn verklaard, dikwijls met de noodige wijzi-
gingen, en dan in het tweede hoofdstuk welke nieuwe
bepalingen daar nog zijn gemaakt.
Deze grief tegen de splitsing geldt echter alleen het
eerste Boek Burgerlijk Wetboek. Ten aanzien van de
overige deelen van het privaatrecht, waar geen zoocar-
dinale afwijkingen en veranderingen noodig waren , is het
gevolgd systeem uitstekend en kan met jtoepasselijkver-
klaring van het bestaande — behoudens de te maken
wijzigingen — worden volstaan.
Eene tweede algemeene opmerking , door schr. gemaakt ,
betreft den omvang van de werking der voorgestelde
ordonnantie.
Terwijl de ordonnanties van StbL 1855 No. 79 en 1892
No. 238 alleen voor Java en Madura golden, bevat het
ontwerp geen bepalingen welke eene toepasselijkverklaring
daarvan ook op gewesten buiten Java en Madura inden
weg staan en noemt de slotbepaling de gewesten, waar
voorgesteld wordt de ordonnantie in te voeren.
Mr. Paets wijst er op , dat er geen overwegende redenen
kunnen bestaan om sommige gewesten uit te sluiten,
terwijl hij de eenige reden, die aannemelijk zoude zijn,
nl. eene mindere ontwikkeling der Chineezen in die ge-
westen, niet gegrond acht.
Ook in de niet uitgesloten gewesten zijn niet-ontwik-
kelde en in de uitgesloten gewesten zijn ontwikkelde
214
Chineezen, en de graad dier ontwikkeling zal over het
algemeen wel niet zooveel verschillen dat daardoor het
handhaven van een geheel verschillenden rechtstoestand
voldoende wordt gemotiveerd.
Het verschil in rechtstoestand tusschen Java en Madura
eenerzijds, en de overige eilanden anderzijds leverde
onder de ordonnantie van Stbl. 1855 No. 79 vele bezwa-
ren op. De handel tusschen Java en de buitenbezittingen
is levendig , en vele zijn de rechtsbetrekkingen die bestaan
tusschen de ingezetenen van beide streken, doch de
beperkte werking van Stbl. 1855 No. 79 was voor het
verkeer dikwijls een ernstige hinderpaal.
Handelaren op Java waren huiverig zaken te doen met
Chineezen te Bandjermasin of Boeleleng gevestigd , omdat
zij bij eventueele moeilijkheden tegenover zulke lieden
zoo goed als machteloos waren.
De Chineezen wisten of vermoedden ook op andere
plaatsen maar al te goed dat Stbl. 1855 No. 79 slechts
op Java en Madura gold , en meer dan eens is het gebeurd
dat iemand, vervolging vreezend, Java met der woon
verliet om op een der buitenbezittingen zijne woonplaats
te vestigen en zich daar vrij veilig te voelen. Zoo drijven
groote Chineezen op de hoofdplaatsen van Java handel
onder den een of anderen kongsienaam, doch vertoeven
zelf op zekeren afstand, liefst van Java door de zee
gescheiden.
Het zou met het oog op die bezwaren te betreuren zijn,
als het verschil in rechtstoestand werd gehandhaafd door
Chineezen op Java en enkele buitenbezittingen tot halve
Europeanen te verheffen, doch ze op vele andere plaatsen
te laten wat ze zijn.
De Memorie van Toelichting bevat geen nadere moti-
veering voor de opnoeming der aangewezen, en uitslui-
ting derhalve der overige gewesten.
Overgaande tot eene bespreking van de afzonderlijke
215
declen van het personenrecht, betreurt schr. het, dat
niet is besloten tot invoering van een burgerlijken
stand voor Chineezen. Dit zou zeker voor de bevorde-
ring der rechtszekerheid van niet weinig nut zijn.
Het zou misschien de vraag zijn, of vooral in de binnen-
landen Chineezen wel rijp voor een burgerlijken stand
zouden zijn en of daar het groote publiek er de werking
van zou begrijpen , doch ook al ware dit het geval niet ,
dan zou dit eene invoering niet in den weg mogen staan ,
terwijl in ieder geval zelfs op de kleinste plaatsen de
Chineesche hoofden stellig voldoende ontwikkeling be-
zitten — althans in Java's Oosthoek — om dergelijke
registers behoorlijk te houden. Deze zouden immers zoo
eenvoudig mogelijk ingericht kunnen zijn en niet dan het
hoognoodige behoeven te bevatten.
Bovendien zou de bevolking zelve ongetwijfeld spoedig
genoeg er aan gewend zijn en zou het anders voor de hoof-
den, die toch bij het verleenen van passen als anderszins
dagelijks met hunne rasgenooten in aanraking komen,
geen bezwaar zijn, hen met de instelling bekend te
maken en aan de verplichting tot aangifte te herinneren.
Ook in Europa zal in de eerste tijden de burgerlijke
stand wel niet volmaakt zijn geweest. En de Oosterling
went zooveel eerder aan bevelen van hooger hand dan
de Europeaan. Al moge dan ook in het begin verzuimen
en fouten niet kunnen voorkomen worden, mag dit dan
eene invoering in den weg staan?
Werd een burgerlijke stand ingevoerd, dan zou toch
in de meeste gevallen zekerheid verkregen zijn, waar
die nu ten eenenmale ontbreekt. Eens moet tóch tot de
invoering worden overgegaan. Waarom dan er mede
gewacht !
Reeds nu bestaan te Batavia en elders bevolkings-
registers en wordt aanteekening gehouden van de ver-
anderingen in den staat der bevolking, en blijkens de
Memorie van Toelichting zijn te Batavia reeds meer dan
216
twee honderd jaren lang huwelijksregisters aangehouden.
Zou het nu niet een betrekkelijk kleine moeite zijneene
schrede verder te gaan en overal — desnoods voorloopig
op de afdeelingshoofdplaatsen op Java en Madura —
huwelijks-, geboorte-, en overlijdensregisters in te voeren?
Ten aanzien van het huwelijk zijn slechts een tiental
artikelen van het Burgerlijk Wetboek toepasselijk verklaard,
terwijl verder de artikelen 2 tot en met 12 der ordonnantie
afzonderlijke bepalingen bevatten.
Gelijk reeds opgemerkt, zou samenvoeging van alle
artikelen.de voorkeur verdienen.
De ontworpen regeling ten aanzien van dit onderwerp
zelve nagaande, verdient in de eerste plaats vermelding
dat deze zich bepaalt tot eene regeling van het huwelijk ,
voor zooverre derden daarmede te maken kunnen hebben,
terwijl de wijze waarop een Chineesch huwelijk wordt
voorbereid en voltrokken, geregeld blijft door de daar-
omtrent bestaande gebruiken.
Deze uitspraak wordt gevonden in een der bij de
Memorie van Toelichting als bijlagen gevoegde monogra-
phiën. Maar ware het niet logischer geweest met eene
bepaling in dezen zin de regeling van het huwelijk aan
te vangen?
Weliswaar kan misschien gezegd worden, dat bij
gebreke van toepasselijkverklaring van desbetreffende
artikelen van het Burgerlijk Wetboek en bij gebreke van
afzonderlijke bepalingen, dit voortvloeit uit de Algemeene
Bepalingen van Wetgeving en het Regeeringsreglement ,
doch evenals voor Europeanen alles wat het huwelijk
betreft bijeen wordt gevonden, zoude dit ook voor Chi-
neezen kunnen geschieden en zou het in ieder geval een
logischer geheel vormen indien het samenstel der bepalin-
gen aanving met , of althans bevatte een artikel , krachtens
hetwelk de wijze van voorbereiding , voltrekking en ont-
binding van het huwelijk bij de Chineezen blijf t geregeld
217
door de daaromtrent bestaande gebruiken, terwijl dan
tevens bepaald zou kunnen worden dat ook daaromtrent
gerezen geschillen onderworpen blijven aan de beslissing
hunner hoofden.
Met het principe om alleen te regelen het huwelijk
voorzoover derden daarmede in aanraking komen, zal
zeker ieder zich kunnen vereenigen. Het huwelijk op zich
zelf is van te specifiek Chineeschen aard dan dat de
Europeesche wetgever zich daarmede zoude kunnen be-
moeien , tenzij hij wilde overgaan tot eene codificatie van
wat onder de Chineezen te dien opzichte als adat geldt.
Maar dit neemt niet weg dat eene uitdrukkelijke ver-
kondiging dat dit het geval is en dat ten aanzien van het
wezen van het huwelijk de Chineesche adat blijft gelden,
verre van overbodig is.
En zou dan ook overbodig zijn te verkondigen wat
de wet als huwelijk beschouwt!
Het Burgerlijk Wetboek zegt dit implicite in artikel 27 :
de man kan tegelijkertijd slechts met ééne vrouw, de
vrouw slechts met één man door het huwelijk verbonden
zijn, waarin eene definitie ligt opgesloten.
Maar nu de Chineesche adat. Een man kan leven met
verschillende vrouwen, met wie alle hij wettig gehuwd
is. Wel is eene, de eerst gehuwde, de hoofdvrouw en
heeft deze zekere rechten, maar men kan niet zeggen
dat de zoogenaamde bijvrouwen niet wettig gehuwd zijn.
Zij zijn gehuwd , zij het ook met minder ceremonieel. En
dan kan de man nog leven met bijzitten of maitresses,
over welke ten deze evenwel niet behoeft gesproken te
worden.
Welke vereeniging erkent nu het ontwerp als huwelijk ,
de vereeniging met de hoofdvrouw of ook die met de
bijvrouwen? Blijkbaar, gelijk volgt uit de toelichting en
uit de bijgevoegde monographiën , alleen het huwelijk
met de hoofdvrouw , het huwelijk met de voorgeschreven
ceremoniën voltrokken. De vereeniging met alle andere
218
vrouwen wordt blijkbaar door het ontwerp als onwettig
beschouwd. Dit volgt dan uit den geest van het ontwerp
en blijkt o. a. uit het feit dat kinderen der hoofdvrouw
als wettig, kinderen uit bij vrouwen geboren als onwettig
en natuurlijk worden beschouwd.
Dergelijke regeling is volkomen te verdedigen, en in
het belang der rechtszekerheid is het natuurlijk wensche-
lijk slechts ééne vereeniging, nl. die met de hoofdvrouw,
als wettig te beschouwen. Mr. Paets kan zich dan ook
volkomen hiermede vereenigen , hij merkt echter op , dat
een dergelijk principe niet volkomen Chineesch is, al
moge dit dan ook in overeenstemming zijn met de toe-
standen die onder Europeeschen invloed langzamerhand
bij de Chineezen in Indië zijn ontstaan.
Het doet echter tot de zaak niets af, of eene in een
Europeesche maatschappij te maken regeling volkomen
en in alle nuances met de Chineesche begrippen over-
eenstemt, maar wat er wèl toe doet is, dat indien maar
in het minste van de oude Chineesche begrippen wordt
afgeweken, dus de bestaande adat niet geheel gevolgd
wórdt en de te maken bepalingen op een eenigszms ge*
wijzigd principe berusten, alsdan formuleering van dat
principe noodzakelijk is. En dan is het geenszins vol-
doende in de Memorie van Toelichting slechts daarover
te spreken en in de ordonnantie zelve daarover te
zwijgen.
Daarom had het ontwerp eene bepaling moeten bevatten ,
waarbij werd verkondigd wat als huwelijk wordt aange-
merkt en dat alleen de verbintenis met de op gebruike-
lijke wijze als hoofdvrouw gehuwde als zoodanig zal
worden beschouwd , terwijl de verbintenis met alle andere
vrouwen dan de zoodanig gehuwde hoofdvrouw, geen
huwelijk is.
De Nederlandsche wet vangt de bepalingen over het
huwelijk ook aan met eenige artikelen hoofdzakelijk van
moreele strekking. Waarom zou de voor Chineezen voor-
219
gestelde regeling ook niet kunnen beginnen met dien-
aangaande het hoogst nood i ge te verkondigen?
De bepalingen die volgens het ontwerp voor Chineezen
zullen gelden strekken zich, gelijk boven gezegd, niet verder
uit dan tot de verhouding tegenover derden, en bepalen
zich tot het bewijs van het huwelijk, het huwelijks-
goederenrecht en de rechtsbevoegdheid der gehuwde vrouw.
Het bewijs van het bestaan van een huwelijk zal alleen
kunnen bewezen worden door de zoogenaamde „trouw-
bewijzen," certificaten door de Weeskamer af te geven,
nadat het hoofd der Chineezen schriftelijk heeft verklaard
dat bedoeld huwelijk werkelijk is voltrokken.
Hierdoor wordt dus vervangen en afgeschaft het oude
„consent" van boedelmeesteren, hetwelk eene bloote
vergunning was om te trouwen. De bestaande „trouw-
belasting" wordt gehandhaafd. Werd die vroeger voor
het consent betaald, dan zal deze thans voor hettrouw-
bewijs verschuldigd zijn.
Het eigenaardige van deze beide documenten, èn van
het consent èn van het trouwbewijs, is dat ze het eigen-
lijke huwelijk zelf niet raken doch op zekeren afstand'
daarvan blijven. Ze verraden een soort vrees om zich
met het huwelijk zelf te bemoeien. Het consent was een
vergunning om te trouwen , werd vóór het huwelijk afge-
geven , althans dit was de bedoeling en de regel , en kon
dus alleen het voornemen om te trouwen bewijzen, nooit
dat in werkelijkheid een huwelijk voltrokken wès.
Het trouwbewijs komt daarentegen na het huwelijk , en
wordt niets dan de verklaring van eene autoriteit , vermel-
dende dat deze eene verklaring van eene andere autoriteit
heeft gezien, houdende mededeeling dat inderdaad het
huwelijk van dengene die het bewijs aanvraagt is vol-
trokken.
Mr. Paets vindt deze inrichting niet ten onrechte wel
wat omslachtig en betwijfelt of ze aan het doel zal be-
antwoorden»
220
Ten aanzien van het huwelijksgoederenrecht en de
rechtsbevoegdheid der gehuwde vrouw is in hoofdzaak
het bestaande gehandhaafd: derhalve geen gemeenschap
van goederen, een regel waarvan op geenerlei wijze kan
worden afgeweken. Echter zijn eenige verbeteringen
gemaakt in de bepalingen die de wijze regelen om ieders
aandeel vast te stellen Getuigenbewijs te dien aanzien
is uitgesloten. Alles in het belang van derden volkomen
gewenscht en voor de betrokkenen zelf volkomen ratio-
neel en billijk, immers bepalingen die misbruiken voor-
komen kunnen nooit onbillijk genoemd worden.
Eene goede bepaling is , dat de man aansprakelijk is voor
de schulden zijner vrouw als deze openbare koop vrouw is.
Nauw met het huwelijk hangen samen de bepalingen
over het vaderschap en de afstamming der kinderen , en
de verheffing van de vereeniging met de hoofdvrouw tot
het alleen wettig huwelijk heeft onvermijdelijk tot gevolg
dat ook alleen de kinderen uit de hoofdvrouw als wettig, die
uit alle andere combinaties als onwettig worden beschouwd.
Hieruit blijkt dat het aannemen van een regel die
eenigszins van het Chineesche recht afwijkt tot conse-
quenties moet lijden, die zeer groote verschillen gaan
opleveren. Immers toen de ontwerper de vereeniging met
eene bijvrouw onwettig noemde, werd daardoor deze ver-
eeniging gequaliflceerd onder een Europeeschen naam
als een toestand, die niet geheel in overeenstemming
was met de werkelijkheid. Maar nu hij , als consequentie
daarvan, niet anders kan doen, dan ook de uit eene
dergelijke vereeniging geboren kinderen als onwettig te
doodverven, wijkt hij niet alleen af van, maar komt hij
zelfs in strijd met de adat.
Moge er misschien nog iets voor te zeggen zijn om
de vereeniging met de bijvrouw naar Chineesche begrippen
als niet volkomen wettig te beschouwen, al is zij dan
ook niet onwettig, maar een soort toestand sui generis,
221
waarvoor geen Europeesch equivalent bestaat , dit is zeker
niet het geval met de kinderen uit zoo'n vereeniging ge-
boren, en het zou zeker onjuist zijn te zeggen , dat deze
onwettig zijn.
Volgens het ontwerp, door een onderscheid te maken
tusschen kinderen geboren in en buiten dat wat volgens
het ontwerp een wettig huwelijk is, zijn kinderen uit de
boofdvrouw wettig, kinderen uit de bijvrouwen en andere
onwettig. Volgens Chineesche begrippen daarentegen zijn
kinderen uit de hoofdvrouw en ook uit de bijvrouwen
wettig en maakt het verschil in geboorte alleen verschil
ten aanzien van de stamvoortzetting.
Eene vrij belangrijke afwijking is hierdoor in het leven
geroepen.
Zoo zullen dus kinderen uit bijvrouwen , die naar Chi-
neesche begrippen geheel gelijk staan met kinderen der
hoofdvrouw, nu onwettig zijn. Het zal den Chineezen
zeker wel eenige moeite kosten om aan dit denkbeeld
te wennen en in te zien, dat, zonder erkenning door den
vader, hunne op zoodanige wijze geboren kinderen in
een geheel anderen rechtstoestand komen dan vroeger het
geval was , en ook in een geheel anderen rechtstoestand
dan de kinderen eener hoofdvrouw. Zullen ze dat ooit
leeren inzien? Het is te hopen.
Om aan dat verschil in rechtstoestand desverlangd een
einde te kunnen maken is erkenning noodig. Mr. Paets
geeft toe dat dit niet anders kon en het eene uit het andere
volgt. Door kinderen uit bijvrouwen tot onwettig te
degradeeren , is weer een middel noodig om de daardoor
ontstane onbillijkheid op te heffen.
Het ontwerp eischt voor de erkenning eene authentieke
acte, die echter niet uitsluitend tot dat doel behoeft te
worden opgemaakt.
Het ontwerp kent geen burgerlijken stand , dus zal een
notarieele acte wel het aangewezen middel voor eene
erkenning worden.
222
Maar hoe lang zal het nu duren eer een Chinees , zon-
der invoering van den burgerlijken stand, weet, dat een
kind van eene bijvrouw onwettig is en dat hij om dit kind
eenige rechten te geven, eene notarieel e acte van erken-
ning moet opmaken?
Ten aanzien van de vaderlijke macht breekt het ontwerp
met zooveel wat in vorige regelingen zoo ontzettend
on-Chineesch was en in de practijk tot veel moeilijkheden
aanleiding gaf.
Voortaan zal ieder minderjarig kind (behalve de natuur-
lijke) steeds onder de macht van den vader staan, zoo-
lang deze in staat is die uit te oefenen, ook na over-
lijden der moeder. Van voogdij wordt eerst sprake na
overlijden van den vader. De zoo gehate ingrijping der
Boedelkamers en bemoeiing met de zaken des vaders,
waartoe de Kamers wel moesten overgaan, hoezeer dit
ook tot onbillijkheden aanleiding kon geven, zal zoo-
doende tot het verleden behooren.
Verder heeft de vader het bewind over de goederen
van den minderjarige en het vruchtgenot daarvan. Na den
dood des vaders heeft de moeder vruchtgenot van de
goederen harer wettige kinderen. Ontneming van het
beheer bij onbekwaamheid of ontrouw en eene hoogst
eenvoudige procedure daartoe.
Dit systeem verdient volkomen instemming. Slechts
enkele vragen stelt schrijver naar aanleiding daarvan ; en
wel in de eerste plaats : onder welke macht staan natuurlijke
niet-erkende kinderen?
De toelichting op artikel 22 zegt dat onder vaderlijke
macht staan wettige, geadopteerde en natuurlijke erkende
kinderen. Een kind van eene bijvrouw, dat de vader ver-
zuimd heeft te erkennen [daargelaten voor het oogenblik
of het onder voogdij staat en van wien], staat dus per se
niet onder vaderlijke macht. En dat terwijl de Chinees
tusschen zoo'n kind en een kind uit de hoofdvrouw nage-
223
noeg geen verschil ziet! De vader zou dan over zoo'n
kind niets te zeggen hebben, van zijne goederen, zoo
het die heeft, geen beheer en geen vruchtgenot hebben!
Dit lijkt hoogst on-Chineesch , doch misschien zijn juist
deze argumenten en de bezwaren die daartegen kunnen
opgeworpen worden, gewenscht om de erkenning te be-
vorderen, daar de vader het kind zal moeten erkennen
om er vaderlijke macht over te verkrijgen.
Doch daarin ligt weer een motief te meer, waarom,
zooals boven gezegd, erkenning zoo gemakkelijk mogelijk
moet worden gemaakt.
Aan de wijze waarop de voogdij is geregeld, brengt
Mr. Paets alle hulde. Zijn de bepalingen aangaande het
beheer van den voogd grootendeels in overeenstemming
met het Nederlandsche recht , die over den aard der voogdij
en behelzende de aanwijzing der personen die de voogdij
kunnen waarnemen , breken daarmede geheel en zijn vol-
komen in overeenstemming met de Chineesche begrippen.
Op den voorgrond is zeer terecht gesteld het principe
dat de vader zoolang hij leeft heer en meester is en de
vaderlijke macht uitoefent, ook na overlijden der moeder.
Na het overlijden des vaders treedt in de eerste plaats
op hij die door den vader als voogd is benoemd. Ook
de moeder, als zij voogdesse is, mag een voogd benoe-
men, die na haar dood optreedt.
De testamentaire voogdij praedomineert dus, geheel
overeenkomstig Chineesche begrippen en het gebruik om
de laatste beschikkingen van den overledene te respec-
teeren.
Bij gebreke van testamentaire voogdij kan de Wees-
kamer een der bloedverwanten van den overledene als
voogd benoemen , terwijl vijf categoriën van personen zijn
genoemd die daarvoor in aanmerking komen, waarbij
opmerking verdient, dat ook de Weeskamer de moeder
kan benoemen als de vader dit niet gedaan heeft
224
Eerst als de Weeskamer geen voogd kan benoemen,
treedt zij zelve op. Terecht is de Weeskamer dus terug-
gedrongen van de plaats die zij vroeger innam en zullen
de gevallen waarin zij zelve definitief als voogdesse zal
optreden belangrijk verminderen.
Het bovengezegde geldt wettige kinderen. Ook over
zijne natuurlijke erkende kinderen kan de vader echter
een voogd benoemen. Heeft hij dit niet gedaan , dan is de
over de wettige kinderen , hetzij door den vader , hetzij
door de Weeskamer benoemde voogd, van rechtswege
tevens voogd over de natuurlijke erkende kinderen.
Zoo er geen voogd is benoemd of van rechtswege op-
treedt, is de Weeskamer zelve voogdesse.
Over niet-erkende kinderen is zij dit steeds.
De vader kan dus een ieder benoemen; ook de moeder;
ook niet-Chineezen. De bijvrouw is echter uitgesloten en
kan niet tot voogdesse over hare eigen kinderen worden
benoemd.
Een der belangrijkste verbeteringen van het ontwerp
is de invoering van een maatregel eenigszins op den voet
van artikel 408 Burgerlijk Wetboek.
Onder vigueur van het Boedelkamerreglement werden
niet zelden goede zaken of ondernemingen vernietigd
doordat geen mogelijkheid bestond het bedrijf na over-
lijden van den vader of de moeder voort te zetten. Hoe
dikwijls Chineezen bij hunne advocaten geweest zijn om
te trachten daartoe middelen te vinden , is niet te zeggen.
Gedwongen realisatie van den boedel was niet te voor-
komen , al was deze ook nog zoo in het nadeel der min-
derjarigen of van de crediteuren der boedels.
Het gevolg daarvan was dat gewoonlijk de crediteuren
niet veel kregen van hunne vorderingen en er voor de
minderjarigen totaal niets overbleef.
Het ontwerp maakt aan dezen onhoudbaren toestand
een einde.
225
In de eerste plaats heeft bij overlijden van de moeder
de Weeskamer met den boedel geen bemoeienis. De vader
zet de door hem gedreven zaken kalm voort alsof er
niets gebeurd was. Wel zal het kunnen voorkomen dat
vermogen der minderjarigen in die zaken betrokken is, maar
dit belet het doorgaan niet. De vader beheert alleen het
vermogen zijner kinderen en eerst bij hunne meerder-
jarigheid is hij daarvan verantwoording schuldig.
In de tweede plaats na overlijden van den vader,
bestaat krachtens het nieuwe' artikel 408 gelegenheid de
zaken voort te zetten.
De Raad van Justitie verleent het verlof daartoe, na
verhoor of oproeping van bloedverwanten en na raad-
pleging met de Weeskamer, tenzij natuurlijk deze zelve
als voogdesse de vergunning vraagt.
De voogd moet bij het einde van zijn beheer rekening
en verantwoording afleggen, krachtens artikel 409 Bur-
gerlijk Wetboek aan den meerderjarig geworden pupil of
aan diens erfgenamen bij eerder overlijden, terwijl hij
verder krachtens artikel 372 Burgerlijk Wetboek jaarlijks
aan de Weeskamer als toeziende voogdesse summiere
rekening en verantwoording moet doen onder vertoon
van bescheiden.
Dè daarvoor geldende bepalingen zijn toepasselijk ver-
klaard en zoo ook artikel 412 Burgerlijk Wetboek.
Uitvoerig staat de schrijver stil bij de bepalingen in
het ontwerp handelende over adoptie.
Eindelijk zal de wetgever dan ook deze materie behan-
delen en bevat het ontwerp eene behoorlijke regeling
daarvan, nadat men zich lange jaren had beholpen met
niets anders dan de resolutie van 9 Mei 1769, die niet
gezegd kan worden al te uitvoerig te zijn.
Het ontwerp stelt zich in hoofdzaak zooveel mogelijk
op het standpunt der Chineesche adat, doch wijkt
226
in een enkel opzicht af zoowel van wat in China als
recht geldt, als van wat in Nederlandsch-Indië ge-
woonte is.
#~*
9
Zonder wijziging zijn in het ontwerp de eerste elf titels
van het tweede boek Burgerlijk Wetboek toepasselijk
verklaard.
Daarop volgt het erfrecht. Ten aanzien van geen enkel
onderwerp was regeling zóo zeer eene dringende behoefte
als voor het erfrecht bij versterf.
Vroeger steeds buiten iedere speciale regeling gehouden,
bestond hier de grootste onzekerheid. De eerste bijlage
der Memorie van Toelichting geeft een duidelijk over-
zicht van de moeilijkheden, waartoe de onthouding van
regeling aanleiding gaf, en van de quaesties die zich
omtrent dit onderwerp hebben voorgedaan.
Moeilijk was het voor den ontwerper, nu tot eene
regeling van het erfrecht bij versterf besloten was, eene
keuze te doen tusschen de verschillende wijzen waarop
hij aan de opdracht kon gevolg geven. Hij had te kiezen
tusschen zuiver Chineesch en zuiver Nederlandsch, ge-
wijzigd Chineesch en gewijzigd Nederlandsch recht.
Dat hij tegen invoering en codificeering van zuiver
Chineesch recht heeft opgezien , laat zich met het oog op
de belangrijke wijzigingen die het Chineesche volksleven
gedurende eeuwenlange aanraking met Nederlanders en
die het Chineesche rechtsbewustzijn onder den invloed
van Nederlandsche en Nederlandsch-Indische verordenin-
gen hebben ondergaan, volkomen verklaren. De Chinee-
zen in Nederlandsch-Indië zijn in vele opzichten geen
eigenlijke Chineezen meer, en al mogen hunne godsdien-
stige begrippen geen verandering hebben ondergaan,
omdat nooit iemand zich daarmede bemoeid heeft, hun
begrip van rechtstoestanden en hun rechtsbewustzijn,
gedurende eeuwen grootendeels door Europeesche wetten
227
beheerscht, heeft langzamerhand dientengevolge andere
vormen aangenomen en de origineel Chineesche begrippen
zijn gewijzigd of geheel door Nederlandsche verdrongen.
Onder zulke omstandigheden terug te keeren tot het zui-
ver Chineesche recht, dat op Chineesche toestanden in
China moge passen, maar voor de toestanden in Neder-
landsch-Indië niet meer geheel bevredigen kan , zou zeker
een groot waagstuk zijn.
Dat ook eene wijziging van dat Chineesche recht met
het oog op Indische toestanden niet zou helpen, waar
dit zou moeten geschieden voor toestanden die geheel
on-Chineesch zijn geworden, spreekt van zelf.
Het ligt dus voor de hand dat de ontwerper geneigd
was in principe op Chineezen het geheele Europeesche
erfrecht eveneens toepasselijk te verklaren, terwijl het
voor de hand ligt dat hij dit recht moest wijzigen en
passend maken ten aanzien van die onderwerpen, waar
de niet weg te cijferen begrippen en denkbeelden der
Chineezen — ook in Indië — te veel met Nederlandsche
toestanden in strijd kwamen en moeilijk onder de Neder-
landsche wet te brengen zouden zijn. Hiertegen bestaat
geen enkel bezwaar , want al verklaart men in hoofdzaak
Europeesche bepalingen toepasselijk, dan wil dit nog niet
zeggen dat deze den Chineezen in ieder geval moeten
opgedrongen worden , ook daar waar deze op Chineesche
toestanden niet zouden passen.
De voornaamste punten waarop het erfrecht van Chi-
neezen in Nederlandsch-Indië zal verschillen van dat voor
Europeanen zijn:
1. dat bij Chineezen de langstlevende man universeel
erfgenaam is van zijne vrouw , die zonder nakomelingen
is overleden , en zulks met uitsluiting van al hare bloed-
verwanten, terwijl bij Europeanen de man eerst erft na
en bij gebreke van bloedverwanten.
2. dat bij Chineezen natuurlijke erkende kinderen van
16
228
vader en moeder die hen erkenden, gelijk deel als wet-
tige kinderen erven, terwijl bij Europeanen natuurlijke
erkende kinderen een veel geringer deel erven, en zij
eerst hetzelfde erven als wanneer zij wettig waren
geweest, indien de overledene geene bloedverwanten in
den erfelijken graad naliet.
3. dat bij Chineezen de legitieme portie is beperkt tot
de nederdalende linie, terwijl bij Europeanen ook in de
opgaande linie eene legitieme portie bestaat
Ten aanzien van de volgende hoofdbeginselen wijkt
het ontwerp daarbij van het Chineesche recht af:
1. Het Chineesche recht erkent uitsluitend een erfrecht
van mannelijke nakomelingen, terwijl eerst bij gebreke
daarvan de naaste vrouwelijke betrekkingen (natuurlijk
ook nakomelingen) erven, terwijl het ontwerp mannelijke
en vrouwelijke descendenten geheel gelijk stelt.
2. Het Chineesche recht erkent geen andere bloedver-
wanten als erfgenamen dan nakomelingen, terwijl het
ontwerp een erfrecht schept van bloedverwanten tot den
twaalfden graad ingesloten.
3. Het Chineesche recht kent geen erfrecht van den
langstlevenden echtgenoot, zooals het ontwerp.
Mr. Paets acht deze afwijkingen niet zonder bedenking.
Tot nu toe bestonden grieven, maar zijn veiligheids-
kleppen ontdekt waardoor het mogelijk was niet gewilde
bepalingen te ontduiken.
Nu zullen grieven blijven bestaan, maar de vroegere
uitwegen worden gesloten. Ontevredenheid daarover zal
niet uitblijven.
Invoering der Nederlandsche wet in hoofdzaak is goed ,
maar waar de Chineezen andere begrippen hebben , moet
de wet daarnaar gewijzigd worden.
#
Bestond ten aanzien van huwelijks- en erfrecht behoefte
aan voorziening omdat tot nog toe wettelijke regeling
229
ontbrak , ten aanzien van het faillissement bestaat daaraan
behoefte omdat de wettelijke regeling niet voldoet en
aan den handel geen voldoende waarborgen verschaft
tegen misbruiken en kwade praktijken hunner Chineesche
debiteuren.
Reeds van den aanvang af zijn door den handel pogin-
gen in het werk gesteld om daarin voorziening te krijgen
en is op wijziging aangedrongen, en deze pogingen zijn
met groote volharding van jaar tot jaar voortgezet en
hernieuwd.
De grootste grief is wel de wijze van boekhouding van
vreemde oosterlingen. Tal van malen is er op aange-
drongen, dat vreemde oosterlingen verplicht zullen wor-
den hunne handelsboeken te houden in een der Europeesche
talen of het Maleisch met Latijnsche karakters.
En thans na zoovele jaren van ongeduldig wachten,
van hopeloos smeeken , zal dan eindelijk het privaatrecht
voor Chineezen worden herzien en een behoorlijk faillieten-
recht worden ingevoerd? Zullen dan eindelijk de lang
verzochte hervormingen worden ingevoerd en de nood-
kreten gehoord zijn? De opdracht der herziening aan
een man als mr. Fromberg deed alles verwachten. Met
verlangen zag ieder het resultaat van zijn arbeid te
gemoet En wat is nu het resultaat? Dat van het derde
boek van het Wetboek van Koophandel twee artikelen
worden gewijzigd (866 en 869) en twee artikelen van de
toepasselijkverklaring zijn uitgesloten (876 en 877) ! Voor
bet overige is het Wetboek van Koophandel onveranderd
toepasselijk verklaard. Na een ruim veertig jarig requestree-
ren wordt een oud wetboek van 1838 nog goed genoeg
geacht voor de koloniën , en slechts eene enkele wijziging
ingevoerd, en dat terwijl dat wetboek wat het faillisse-
ment betreft in het moederland reeds heeft uitgediend.
Terwijl in het moederland reeds een jaar lang eene nieuwe
wet (die van 30 September 1893 Stbl. No. 140 op het
faillissement en de surséance van betaling) in werking
230
is, moeten de koloniën zich met de oude in het moeder-
land afgeschafte wet behelpen en worden zelfs daarin
nog wijzigingen gebracht, alsof men er de eerste jaren
nog niet over zal denken ook daar de nieuwe wet in te
voeren.
En dat niettegenstaande van zoo verschillende kanten
met den meesten klem is betoogd dat de oude wet niet
aan de eischen eener goede wetgeving voldoet, nadat in
Holland hemel en aarde is bewogen om die oude wet
afgeschaft te krijgen omdat ze daar niet deugde, en het
in Indië ook waarlijk niet ontbroken heeft aan pogingen
om aan te toonen dat, voldoet de oude regeling van het
faillissement niet in Holland, dit in Indië nog veel minder
het geval is.
Niet te verwonderen is het , zegt mr. Paets , dat velen
teleurgesteld zullen zijn, velen die gehoopt hadden dat
het ontwerp aan alle bestaande grieven een einde zou
maken. De vraag is echter of dit mogelijk was geweest !
En deze vraag zal bij eenig nadenken ontkennend moeten
worden beantwoord. Op Chineezen kunnen de Europeesche
bepalingen worden toepasselijk verklaard. Maar blijft de
Europeesche wet gebrekkig en wordt die niet vervangen
door eene nieuwe , dan kan niets gedaan worden , als die
oude wet toepasselijk te verklaren Mr. Fromberg was
dus bij zijne opdracht aan de wet van 1838 gebonden en
kon niet anders doen dan te trachten deze zoo bruikbaar
mogelijk te maken, al worden hierdoor geen radicale
hervormingen ingevoerd. Dat dus ook de nieuwe regeling
gebrekkig zal blijven, is niet zijn schuld, doch die van
het opperbestuur in Nederland , dat er nog niet toe over-
gegaan is de zoo geroemde nieuwe faillissementswet ook
in de koloniën in te voeren.
De schrijver gaat daarop nog eens in het kort na,
welke de bestaande gebreken zijn.
Het eenig bezwaar tegen het verplichtend stellen van
het gebruik eener verstaanbare taal dat werkelijk over-
231
wegend zou zijn, is het bezwaar der Regeering: geen
voldoende taalkennis. Was het waar, dat de Chinees geen
voldoende Maleisch verstaat om daarin te kunnen boek-
houden, dan zou het een immoreele dwang zijn hem toch
daartoe te dwingen.
Doch dat bezwaar moge in vroeger jaren gegolden
hebben , thans bestaat dit niet meer. De ontwikkeling der
Chineezen in de laatste jaren is zoo ontzettend vooruit-
gegaan , dat Chineezen die niet behoorlijk Maleisch spre-
ken en schrijven en daarin kunnen boekhouden, lang-
zamerhand tot de zeldzaamheden beginnen te behooren,
— wel te verstaan onder de gevestigde handelaren.
De meer gegoeden doen het tegenwoordig zelfs niet
buiten meerdere moderne talen.
En wat sterker is: mr. Paets vindt thans niet alleen
geen bezwaar tegen de invoering omdat de Chineezen
geen Maleisch zouden kennen, doch hij vindt invoering
urgent noodig omdat de Chineezen geen Chineesch meer
kennen! Het moge vreemd schijnen, doch een feit is
het — schrijft hij — dat het getal der baba's dat Chi-
neesch kan schrijven belangrijk vermindert, en dat er
zelfs velen zijn die het niet meer verstaan.
Ook de overige geopperde bezwaren acht de schrijver
niet steekhoudend.
Hij betreurt het, dat het ontwerp geen afdoende be-
paling bevat omtrent den lijfsdwang in geval van faillis-
sement. Waarom — zoo vraagt schr. — vergenoegt de
ontwerper er zich mede de beide artikelen die ontslag
uit de gijzeling ingeval van faillissement toestaan niet
toepasselijk te verklaren? Waarom geeft hij geen ver-
beterde redactie van het zoo veel besproken artikel 874
Wetboek van Koophandel ? En dat terwijl hij zoo'n groot
voorstander van lijfsdwang toont te zijn en het blijkbaar
zijne bedoeling is om niettegenstaande faillissement toch
lijfsdwang toe te laten.
Eenmaal vaststaande dat lijfsdwang het eenige middel
232
is dat vrees inboezemt, en de eenige wijze is om het
noodige van den debiteur los te krijgen, dan moet ook
alle twijfel worden opgeheven. En dit kan alleen door
een uitdrukkelijk wetsvoorschrift.
De handel is den ontwerper dank verschuldigd voor
het feit dat hij ontslag uit de gijzeling tijdens faillisse-
ment onmogelijk heeft gemaakt. Grooter zou deze dank
zijn, meent mr. Paets, indien buiten eenige twijfel vast-
stond dat steeds na insolventie gijzeling mogelijk zal zijn
ter zake van schulden vóór het faillissement gemaakt.
De schrijver eindigt zijne belangrijke beschouwingen
met den wensch uit te spreken, die ongetwijfeld door
velen in Indië zal worden gedeeld, dat tot spoedige
invoering van de nieuwe ordonnantie zal worden over-
gegaan.
Petroleum in Japan. *)
Nederland of liever Nederlandsch-Indië begint op de
Oost-Aziatische markt langzamerhand een importeur van
petroleum te worden van belang. De eerste aanvoeren
van Langkat-olie hadden in Japan in 1896 plaats , vielen
echter zeer tegen door slechte rafflnage en verpakking.
Zij werd dan ook door Amerikaansche en Russische pro-
ducenten als geene belangrijke concurrente beschouwd, maar
gelukkig is sedert de toestand veranderd door de betere
zorg, die in Sumatra aan de rafflnage besteed wordt, al
laat de verpakking ook soms nog wat te wenschen over.
Sedert den loop van 1897 vinden de aanvoeren van
Langkat-olie zoowel te Yokohama als te Kobe gere-
geld plaats en wordt de waar flink van de hand gedaan ,
al is het ook tegen iets geringere prijzen dan de Ameri-
sche en de Russische. De Koninklijke Maatschappij kan
echter haren afzet nog enorm uitbreiden, ja er is meer
plaats dan voor haar alleen, en indien slechts \ der in
dit jaar in Nederland opgerichte maatschappijen tot exploi-
tatie van petroleumterreinen in Nederlandsch-Indië blijkt
°) Mededeeling van den Nederlandschen vice-consul te Yokohama ,
den heer J. H. de Reus, in no. 9 der Consulaire Verslagen en Be-
richten.
234
onder gunstige voorwaarden te kunnen produceeren tegen
ooncurreerende prijzen, dan zal het dubbel noodig worden
een veld van afzet te vinden buiten ons Indië, en wel
voornamelijk in de niet veraf gelegen landen China , Japan
en de Philippijnen , daar dan onze koloniën onmogelijk
in staat zullen zijn alle geproduceerde petroleum te ge-
bruiken. Het is dus misschien niet van belang ontbloot
na te gaan , in hoeverre Japan in de toekomst een groot
veld van afzet zal kunnen blijven van dit voor onze
koloniën zoo belangrijk product.
Het is reeds sedert lang bekend, dat er niet onbelang-
rijke petroleum houdende gronden in Japan waren, en
wel in de provincie Echigo, ten noordwesten van Tokio
gelegen. Het was echter eerst in 1877, dat men er aan
begon te denken deze bronnen eenigermate te gaan exploi-
teeren.
In de provincie Echigo is in vier districten door de
Japansche Regeering concessie gegeven voor het exploi-
teeren van petroleumbronnen.
Het eerste district, tevens een der belangrijkste, is
ongeveer 5 mijlen gelegen van de stad Nagaoka. De meeste
bronnen bevinden zich daar op de steile heuvelhellingen
en meestal zeer dicht bij elkaar (tusschen sommige bron-
nen bedraagt de afstand slechts 50 yards). In dit petro-
leumveld worden een 60-tal bronnen geëxploiteerd.
In 1894 en 1895 was de productie ongeveer 30,000
gallons per dag , maar sedert is deze teruggegaan tot 9,000,
en alle kenteekenen moeten voorhanden zijn, die er op
wijzen j dat. nog grootere vermindering zal volgen.
De bronnen zijn van 600 tot 1,400 voeten diep, en uit
ieder van deze moet de petroleum opgepompt worden.
De toevloeiing is in sommige bronnen zóo gering, dat
het pompen alleen om het uur kan geschieden , opdat in
dien tusschentijd de olie op den bodem van den put ge-
legenheid hebben samen te vloeien.
Slechts drie nieuwe bronnen worden tegenwoordig
235
aldaar aangeboord, in een van welke men op 660 voet
diepte was gekomen zonder eenige teekenen van olie te
ontdekken.
Eenige mijlen van dit oude oliehoudende terrein is
ongeveer 20 maanden geleden een ander ontdekt, waar-
van de eigenaars groote verwachtingen hadden en dat
reeds als eene goudmijn werd beschouwd , wijl de eerste
tot 400 en 600 voet aangeboorde bronnen een overvloe-
digen stroom olie gaven zonder pompen, maar dit was
slechts van korten duur; de productie verminderde toch
na een paar maanden belangrijk en er moest tot oppompen
worden overgegaan. Meer bronnen moeten sedert met een
redelijk resultaat zijn aangeboord, maar het blijkt, dat de
stroom bij geen van alle een voortdurende is.
De hoedanigheid der olie is zeer goed , sommige geven
na raffinage 70, andere 75 pCt. lichtolie, terwijl de
olie der eerstgenoemde velden slechts gemiddeld van 50
pCt. tot 53 pCt. lichtolie gaf.
De olie van dit district wordt meestal te Nagaoka of in de
omstreken dier stad geraffineerd, op ongeveer 5 mijlen
afstand van het olieveld, in kleine distiUeerderijen van
200 tot 400 gallons capaciteit per dag. De raffinage is
zeer ongelijk en verschilt bijzonder in „ test ", zoodat het
geraffineerd product zeer gewantrouwd wordt. De helft
is dan ook minstens ongeschikt voor verlichtingsdoelein-
den , tenzij vermengd met ten minste 50 pCt. Amerikaan-
sche olie.
Op het oogenblik is echter bij Nagaoka eene raffina-
derij volgens delaatste methoden bijna gereed gekomen met
eene capaciteit van bijna 8000 gallons ruwe olie per dag.
Alle machinerieën hiervoor zijn vervaardigd te Tokio, en
de petroleum zal in deze raffinaderij gezuiverd worden
tot Amerikaanschen standaard.
Een gedeelte van de ruwe olie wordt „in bulk" per
boot langs de Shimano-rivier naar Niigata gebracht , waar
eene raffinaderij reeds gedurende een tweetal jaren wer-
236
kende is ; hare capaciteit bedraagt 4000 gallons per dag,
en de door haar geraffineerde olie vindt goeden afzet.
Van de olievelden tot aan de raffinaderij bij Nagaok
is een „pipe line" gelegd.
Meer dan een jaar geleden maakten eenige Japansche
couranten, zonder twijfel hiertoe overgehaald door specu-
lanten, zulk enorm geschreeuw over den rijkdom van
deze nieuwe petroleumterreinen , dat het zelfs de aan-
dacht in de Vereenigde Staten trok en twee Amerikanen ,
ter dege met het verkennen van petroleumhoudende ter-
reinen en het boren van bronnen bekend, naar Japan
kwamen. Deze deskundigen bezochten gedurende een
zestal maanden de verschillende oliehoudende terreinen,
maar vertrokken sedert weder, daar het hun voorkwam
dat de olie in niet voldoende mate aanwezig was om de
tegenwoordig zoo kostbare machinerieën uit Amerika te
laten uitkomen.
Het tweede district bevindt zich te Amasemachi en
Idzumosaki. In 1877 werd ontdekt, dat petroleum zich
in overvloed bevond aan het strand van een gedeelte der
Echigo-provincie en zelfs aldaar uit zee opborrelde. Eene
maatschappij werd opgericht en eene groote uitgestrekt-
heid grond langs het strand verkregen, waarin met goed
resultaat bronnen werden geboord en waarmede groote
winsten werden verkregen. Totaal werden er 50 bronnen
geboord. Maar sedert 1895 nam de productie langzamer-
hand en geregeld af, en de meeste bronnen loonen de
arbeidskosten niet meer. Nieuwe boringen hebben onlangs
plaats gevonden, maar bleken droge putten te zijn. De
totale productie van dit veld gaat 5,000 gallons per dag
niet te boven. De diepte der bronnen varieert van 400
tot 1,800 voet; éene bron heeft zelfs eene diepte van
2,400 voet en produceert nog de beste olie.
De hoedanigheid van de olie uit dit district varieert
zeer, sommige geven 45 pCt, andere zelfs 75 pCt.
lichtolie.
237
Het is zeer waarschijnlijk, dat dit veld zal verlaten
worden binnen niet al te langen tijd; sommige bronnen-
eigenaars hebben hunne inrichtingen reeds naar het eerste
district overgebracht. Zonder twijfel zal dit tweede district
wel spoedig ophouden te zijn een belangrijke factor in
de Japansche petroleumindustrie.
Dicht bij de plaats van productie is eene goede, maar
kleine raffinaderij.
Het derde district ligt ongeveer 10 mijlen van het eerste.
Al het terrein aldaar behoort aan de Japansche Mineraal-
olie-maatschappij. Tot nu toe zijn slechts vijf bronnen
werkend, met niet meer productie dan 1500 gallons dage-
lijks. De ruwe olie in dit district is van minder hoeda-
nigheid dan die van het eerste en tweede district. Tenzij
dus beter rendeerende bronnen aangeboord worden, die
ook beter qualiteit olie leveren , zal dit veld wel als niet
genoeg winstbrengend moeten verlaten worden.
Het vierde district ligt 40 mijlen van het eerste ver-
wijderd. Hier vloeien de bronnen beter dan in alle andere
districten, zij worden echter op zeer primitieve wijze
bewerkt. De hoedanigheid der olie is zeer slecht , gevende
25 pCt. lichtolie, 40 k 60 pCt. lubricating oil en het
overige residu.
De Japanners zijn er nu nog niet in geslaagd de lubri-
cating oil zóo te raffineeren , dat ze te gebruiken is , en
daarom is ze zeer moeilijk verkoopbaar.
De katoenfabrieken en andere groote industrie-inrich-
tingen met gecompliceerde machinerie gebruiken alleen
het Amerikaansche artikel, daar het Japansche hard
wordt en als klonten aan de machine gaat zitten. De
Japansche lubricating oil wordt dan ook alleen voor
gewone machines gebruikt en dan nog slechts vermengd
met Amerikaansche. Dientengevolge haalt ze dan ook
slechts den halven prijs van het Amerikaansche product.
De prijs van de ruwe olie varieert zeer, al naar gelang
van het percentage lichtolie , dat ze bezit. Sommige soorten
238
worden aan de bronnen tot zelfs voor 2,50 yen per koku *)
verkocht, terwijl de beste qualiteit 6,15 yen haalt.
De prijs der geraffineerde olie was ongeveer 8 maanden
geleden in de provincie Echigo en de omliggende pro-
vinciën 2 k 2,50 yen per kist van 2 blikken voor
locaal verbruik , maar voor export, bv. naar Osaka, moet
de prijs veel lager zijn. Zoo werd ze in de laatstgenoemde
plaats in het klein voor 1,85 k 1,90 yen verkocht. Hierbij
moet echt vermeld worden, dat vracht, assurantie en
lekkage van Niigata af, de eenige yerschepingsplaats ,
op 15 sen per kist komen. De handelaars vermengden
het dikwijls met Amerikaansche olie, maar sedert de
Langkat-petroleum „Crown Oil" vasten voeten in Japan
en vooral te Osaka heeft verkregen, kan de Echigo- olie
niet meer concurreeren en heeft het verbruik ervan in
Osaka bijna geheel opgehouden.
De geheele productie der Echigo-olievelden wordt op
650,000 k 700,000 kisten geraffineerd jaarlijks geschat.
Van deze hoeveelheid wordt vermoed , dat 80 pCt. wordt
geconsumeerd in Echigo en de omliggende provinciën,
en dit alleen zal dus die nijverheid wel gaande houden.
Voor export naar de meer bevolkte zuidelijke en oostelijke
provinciën is de ligging van deze ten opzichte der petro-
leumbronnen zeer ongunstig.
Niigata is, zooals reeds vermeld, de eenige versche-
pingsplaats van petroleum en is ongeveer 60 mijlen van
de bronnen gelegen. Er is aldaar, om zoo te zeggen,
geen haven, en tengevolge van het ondiepe water langs
de kust moeten schepen van eenigen tonneninhoud eenige
mijlen ver in zee liggen te laden en zoodra er eene zuid-
westen , westen- of noordwesten-bries opkomt , het anker
lichten en beschutting zoeken onder het eiland Sado,
35 mijlen verwijderd. In de wintermaanden is er van het
laden van schepen te Niigata geen sprake.
°) Een yen is ongeveer f 1.24 en een koku 50 Amerikaansche
gallons.
239
De productie van Echigo-petroleum dus stellende op
650,000 k 700,000 kisten , blijkt daaruit, dat dit slechts |
gedeelte is van den geheelen invoer van vreemde petroleum
in Japan, welke in 1896 bedroeg 5,462,000 kisten en in 1897
wel een totaal van 6,000,000 kisten zal hebben bereikt.
Ofschoon de productie in Japan dit jaar nog wel niet
geringer zal zijn , ligt dit toch mogelijkerwijze wel eeniger-
mate in de toekomst, daar de lagere prijs, dien deze oliesoort
verkrijgt, wel niet langer het exploiteeren der armere
bronnen zal veroorloven.
De positie van de Japansche petroleum zou eene ver-
andering ten opzichte van het vreemde artikel dan slechts
ondergaan , indien rijkere en meer winstgevende bronnen
gevonden werden, maar oogenblikkelijk zijn de vooruitzich-
ten nietgunstig , want ofschoon er voortdurend nieuwe
onderzoekingen en boringen in verschillende streken plaats
hebben, blijkt het nog nergens bijzonder gunstig te zijn
geweest.
Nog op te merken valt, dat de Echigo-olie zóo varieert ,
zelfs geraffineerd, dat de Niigata-Petroleumbeurs heeft
meenen te moeten vaststellen een zekeren standaard van
„tests", zoodat alleen olie, aan die eischen voldoende,
nu op die beurs mag verhandeld worden. Deze maatregel
zal een heele slag blijken te zijn voor de kleine raffi-
nadcurs.
De grootere maatschappijen, die zich met de petroleum-
industrie in Japan bezig houden, zijn de volgende:
Nippon Petroleum Co. te Amasemachi, Mishima-gun.
Kapitaal yen 600,000, hiervan gestort y. 240,000, reserve
y. 74.277. Directeur K. Naito.
Hokuyehe Petroleum Co. te Kusowdsu-machi, Koshigun.
Kapitaal y. 600,000, waarvan gestort y. 150,000. Geene
reserve. Directeuren J. Mumcura, K. Okura enj. Asano.
Adres te Tokio: Tsukiji, Nichome.
Zo-o Petroleum Co. te Nakajima, Nagaoka-machi ,
Koshi-gun. Kapitaal y. 350,000, waarvan gestort y. 157,500,
240
reserve y. 1,458. Directeuren M. Morioka, I. Iwata en
G. Ikuta.
Ohira Petroleum Co. te Shin-machi, Koshi-gun. Kapi-
taal y. 300,000, waarvan gestort y. 112,500, reserve
y. 8,708. Directeuren S. Shimpo en Z. Isuboi.
Kashi Hoden Petroleum Co., te Omote Niocho , Nagaoka-
machi, Koshi-gun. Kapitaal y. 102,000, geheel gestort,
geene reserve. Directur I. Matsuda.
Nadachidani Petroleum Co., te Kaminadachi-mura, Nishi-
Kubiki-gun. Kapitaal y. 100,000, waarvan gestort y. 76,000,
reserve y. 2,100. Directeur J. Jakaguchi.
Joyo Petroleum Co., te Amase-machi, Mishima-gun.
Kapitaal y. 500,000, waarvan gestort y. 125,000, geene
reserve. Directeuren J. Manaka en J. Katow. Kantoor te
Tokio: Nakamachi, Ichichlome, Kanda.
Nippon Refined Petroleum Co., te Nagoaka-machi, Koshi-
gun. Kapitaal y. 500,000, gestort y. 125,000, geene reserve.
Directeuren S. Nagoa en J. Kokura. Kantoor te Tokio:
Koami-cho Nichome.
Nippon Mineral-Oil Co. te Nütsu-maehi, Nakakambara-
gun. Kapitaal y. 300,000, waarvan gestort y. 150,000,
reserve y. 4190. Directeur U. Hirotsuka. Kantoor te Osaka :
Nishinarigori, Namba-mura.
Osaka Petroleum Co., te Amase-machi, Mishima-gun.
Kapitaal y. 100,000, gestort y. 58,875, reserve y. 1000.
Directeur K. Miyadsu. Kantoor te Osaka: Koraibashi,
Shichome.
In het geheel bedroeg dus het kapitaal , in de grootere
Japansche petroleum-maatschappijen gestoken, y. 3,452,000,
waarvan gestort y. 1,226,875 en eene reserve bezittende
van y. 91,733.
Wat de aanvoeren van Sumatra-petroleum in Japan
betreft, valt het volgende te vermelden.
De import te Yokohama van 1 Jan.— 15 Dec. 1897 be-
droeg 49,082 kisten, alles ingevoerd in het laatste kwar-
taal. In Kobe was de invoer veel belangrijker en bedroeg
241
deze van 1 Jan.— 15 Dec. 1897 163,030 kisten, als volgt
over de verschillende maanden verdeeld:
1 Maart 1897, per Kongsee . .
24,698 kisten.
11 Mei 1897, per Zweena . . .
00,T^rO y.
22 Juni 1897, „ „ ...
34,710 „
26 September 1897, per Nord .
34,774 „
17 November 1897, per Picciola .
32,405 „
Totaal .
163,030 kisten.
Vóór het einde van 1897 werden bovendien te Kobe
nog 35,000 kisten verwacht.
De voorraad te Yokohama voorhanden is zoo goed als
nihil, terwijl die op 15 December te Kobe ca. 3000
kisten bedroeg. Het jaar 1897 begon in laatstgenoemde
plaats met een voorraad van 22,021 kisten, zoodat in
het geheel in Kobe van 1 Jan.— 15 Dec. 1897 182,314
kisten zijn afgeleverd geworden.
De importeurs van Sumatra-petroleum zijn over den
loop van zaken zeer tevreden en verklaarden aan dit
consulaat , in staat te zijn veel meer te kunnen afleveren,
indien slechts voortdurend hierheen verscheept werd. Zoo
werd te Kobe den 16den December de laatste voorhan-
den zijnde hoeveelheid petroleum door hen afgeleverd,
zoodat men feitelijk tot aan 24 d. o. v., den dag waarop
de lading van 35,000 kisten verwacht werd , zonder olie zat.
Aan de plaatsen van productie wordt al het mogelijke
gedaan om de productie op te voeren, maar de enorme
afzet, dien men, sedert de indienststelling der tank-in-
richtingen te Hongkong en te Shanghai, in China heeft
gevonden, maakt het oogenblikkelijk onmogelijk aan
alle vraag te voldoen. Als voorbeeld daarvoor kan die-
nen , dat alleen in de maand October door de tank- inrich-
tingen te Hongkong 173,000 kisten afgeleverd werden.
Binnen niet al te langen tijd denkt men ook aan de
werkzaamheden tot het oprichten der nieuwe tank-eta-
blissementen te Kobe te beginnen.
242
Hieronder volgt een overzicht der prijzen van Sumatra-
petroleum zooals die in 1897 geweest zijn, vergeleken
met de marktprijzen van andere hier te lande ingevoerd
wordende petroleumsoorten :
Russische
tankolie.
Sumatra. Atlantic. Chester.
Prijs van
Per
kist van
2 blikkc
;n.
1897 Yen.
Yen.
Yen.
Yen.
Januari 2,021
2,25
2,17
2,04
Februari . .
• 1,971
2,18
2,08
2,001
Maart . . .
1,90/91
2,17
2,02
1,95
April . .
1,88
2,16
2-
1,921
Mei . . .
1,88
2,16
2,03
1,90
Juni . . .
1,88
2.16
2-
1,90
Juli . . .
1,88
2,13
2,03
1,95
Augustus . .
1,88
2,23
2,05
1,96
September
. 1,91
2,40
2,15
1,95
October . .
1,90
2,22 .
2,071
1,90
November. .
1,89
2,11
2,-
1,90
December . .
1,90
2,10
1,98
1,93
Uit al het voorafgaande blijkt wel, dat de Nederlandsch-
Indische petroleum hier flink vasten voet heeft verkregen,
dat ook voor andere petroleumondernemingen , die in onze
koloniën zullen ontgonnen worden, bij concurreerende
prijzen een groot veld van afzet, ook hier in Japan nog
open is, en dat de berichten over de in dit land ont-
gonnen wordende bronnen, om een of andere reden,
grootelijks overdreven worden voorgesteld.
Eene onverdiende beschuldiging.
Van zeer bevoegde en hooggeachte zijde maakt men
mij opmerkzaam , dat wat de generaal Van Swieten in het
gedeelte van zijn door mij medegedeelden brief, dd. 5 Maart
1884 *) , van wijlen den generaal Meijer zegt , eene
geheel onverdiende beschuldiging is.
Want uit niets blijkt dat M. zou hebben beweerd, dat
generaal Van Swieten's proclamatie van
12 Februari 187 4, Nederland de verplich-
ting oplegde om de verovering van Atjeh
tot aan de uiterste grenzen voort te zetten.
Was de generaal Meijer een voorstander van agressie
geweest, dan zou hij zeker niet het bekende request,
tijdens het ministerschap van den heer Keuchenius , mede
onderteekend hebben.
Ik haast mij het bovenstaande ten volle te beamen, er
bijvoegende, dat ook uit de nagelaten papieren van den
generaal Meijer duidelijk is gebleken , dat hij geen
voorstander der agressie was.
Breda, L. W. A. KESSLER,
25 Februari 1898. Gep. Majoor O.-I, Leger.
*) Aan wijlen den majoor van het O.-I. Leger H. A. A. Niclou.
Zie het artikel „ProtevSt" in de Februari-aflevering van dit
tijdschrift.
17
De pest in Britsch-Indië.
De toestand te Bombay verbetert niet. Het aantal sterf-
gevallen in de week , eindigende 10 Februari 11., bedroeg
2067 , wat gelijk staat met een sterftecijfer van 120.21 per
1000 inwoners. Aan pest alleen stierven dagelijks omstreeks
200 personen.
Te Poona is de sterfte aan pest in de laatste weken
verminderd van 80 tot 15 per dag. Grootendeels is dit
aan de houding der inwoners te danken. In 't begin heb-
ben zij zich hevig verzet tegen de maatregelen, die de
overheid nam, maar nu is hun stemming zoodanig ver-
anderd, dat onlangs den geneeskundigen, die met het
werk belast zijn, een eerbiedig adres van hulde en dank ,
alsmede geschenken werden aangeboden.
Minder goede berichten komen uit den Punjab. In de
districten van Jalandhar en Hoshiapore breidt de pest
zich onrustbarend uit. Echter liggen deze districten in de
onmiddellijke nabijheid van de bergprovinciën Kumaon
en Gurwhal , waar de pest reeds vele jaren lang voort-
durend voorkomt, zoodat dit geen nieuw verschijnsel is.
Ook in het Nizam-district van Hyderabod is de ziekte
verschenen , iets wat onvermijdelijk was , daar dit district
aan het presidentschap Bombay grenst. Dat enkele geval-
len over de grens zouden worden gebracht kon men dus
verwachten. Tot dusver blijft het aantal zieken echter
beperkt.
Een correspondent van het British Medical Journal deelt
245
het volgende mede omtrent het werk der pest-commissie
te Bombay.
Zeer uitvoerig is de arbeid geregeld en verdeeld. De
stad is in wijken ingedeeld, die elk haar kantoor hebben ,
waar een Europeesch geneesheer , die een of meer andere
geneeskundigen, meestal inlandsche, onder zich heeft,
gezag voert. Een wacht van twintig tot dertig Sepoy-
soldaten moet dezen post zoo noodig beschermen.
De taak dezer geneeskundigen bestaat in het opsporen
van gevallen van pest en het verwijzen van de zieken
naar het hospitaal. Zij moeten de personen , die met pest-
lijders in aanraking kwamen, in observation camps in
afzondering brengen en hunne woningen ontsmetten. Zij
hebben bevoegdheid, de ongezondste woningen te doen
ontruimen of afbreken.
De inlanders zijn zóo bevreesd, naar het hospitaal of
het kamp te worden gezonden, dat zij al het mogelijke
bedenken, om hun zieken en dooden te verbergen. De
grootste moeite hebben dientengevolge de geneesheeren ,
om gevallen van pest te ontdekken. Een goed ingerichte
spionnendienst is gebleken daarvoor noodzakelijk te zijn.
Men betaalt een ropij voor ieder geval van pest dat aan-
gegeven wordt door lieden die in de verschillende distric-
ten bekend zijn en daar altijd het eerst de nieuwtjes
hooren. Men maakt gebruik van de opgaven der zieken-
huizen en kerkhoven van gevallen, die niet dadelijk ont-
dekt waren, om andere op te sporen. Geregeld worden
ook de woningen nagegaan, maar dit levert weinig op,
daar de inlanders eene buitengewone behendigheid hebben
verkregen in het misleiden der bezoekers. Huizen , waar
gevallen zijn voorgekomen, worden herhaaldelijk onder-
zocht, en dagelijks gaan in verschillende deelen der stad
groote troepen uit om een geheel blok woningen te gelijk
te onderzoeken. Soldaten waken daarbij tegen overlast.
Ondanks al deze maatregelen wordt nauwelijks de
helft van alle gevallen van pest ontdekt, vóór de lijders
248
één. Te Lanouli herstelden 12 van de 16 behandelde lijders.
De correspondent erkent „dat deze getallen te klein zijn
om er eenige gevolgtrekkingen uit te maken."
Het serum van dr. Yersin is, gelijk men weet, geble-
ken zonder baat te zijn.
Dr. Haffkine had sinds eenigen tijd opgehouden, een
genezend serum te zoeken. Hoewel The Lancet verklaart
dat de nu door hem bereide voorbehoed-entstof haar doel-
treffendheid bewezen heeft, geeft het blad toch toe, dat
het gemeentebestuur tegenover de kleine hoeveelheid
gegevens, die het alsnog bezit, een stap in 't duister
heeft gedaan, toen het de inentingen aanmoedigde. Het
is niet te ontkennen, dat de correspondent van dit blad
hier zichzelf eenigszins tegenspreekt. Het British Medical
Journal ', welks berichten een maand jonger zijn , schrijft
over deze zaak als volgt:
„Het meest ontmoedigende nieuws met betrekking tot
de pest is, dat Half kine's entstof niet langer als pro-
phylactisch (voorbehoedmiddel) wordt beschouwd. De
bladen berichten dat hij openlijk verklaard heeft , dat zijn
serum niet de gehoopte uitwerking heeft. Dit is de eerste
maal dat wij dit vernemen, daar dr. Haffkine tot kort
geleden steeds het welslagen zijner methode verkondigd
heeft. Maar dr. Khaja Abdulla heeft onlangs de ervaring
gehad, dat zes ingeente personen aan de pest overleden."
Het Medical Journal acht die omstandigheid geen reden
voor dr. Haffkine om met het bereiden zijner entstof op
te houden, zooals hij schijnt te willen doen.
Geneeskundigen en leeken houden zich op het oogen-
blik met het vraagstuk der inenting bezig. Volgens het
Med. Journal komt die quaestie neer, niet op de vraag of
het serum beschermt, maar hoe lang het beschermt? Het
schijnt thans duidelijk te zijn, dat het zwakkere serum
niet langer dan enkele maanden vrijwaart, zoodat rcvac-
cinatie iedere drie maanden noodzakelijk is.
r
Koloniale Litteratuur.
Van den heer dr. W. B. J. van Eyk, inspecteur van
het middelbaar onderwijs , ontvingen wij een belangrijk
geschrift over : De opleiding der technische ambtenaren bij
het boschwezen in Neerlandsch-IndÜ (1865—1897).
De schrijver heeft hier te boek gesteld al wat betrek-
king heeft op de wordingsgeschiedenis van den voorbe-
reidenden cursus ter opleiding van technische ambtenaren
bij het boschwezen in N.-L, welke gedurende 1891 — 97
een niet onbelangrijk deel van de Rijkslandbouwschool
te Wageningen heeft uitgemaakt. Aan den toekomstigen
kroniekschrijver heeft dr. Van Eyk daarmede een uitste-
kenden dienst bewezen. De „Mededeelingen", in 1891 van
wege het Ministerie van Koloniën uitgegeven , verschaffen
in dit opzicht slechts weinig stof. Zij dienen trouwens
uitsluitend om belanghebbenden in te lichten omtrent de
nieuwe regeling van de opleiding der hier bedoelde amb-
tenaren. Als zoodanig beantwoord dat boekje volkomen
aan zijn doel, doch het ontstaan van den cursus en het-
geen er aan voorafging verhaalt het niet. Dank zij der
welwillendheid van den betrokken Minister, was het
dr. Van Eyk vergund voor de samenstelling van zijn
historisch overzicht gebruik te maken van bescheiden,
die een helder licht werpen op de bedoelingen en het
streven der Regeering in deze.
Doch zijne taak heeft zich niet bepaald tot een terug-
250
blik zonder méér, — hij heeft ook het oog gericht op
de naaste toekomst , op de regeling die eerst in September
1898 haar beslag krijgt.
Bij de reorganisatie van de Rijkslandbouwschool , met
den cursus 1896 — 97 in werking getreden , behoorde, naar
men weet, de oprichting van de „hoogere land- en bosch-
bouwschool", gesplitst in twee atdeelingen: éene voor
den Nederlandschen en éene voor den Indischen land- en
boschbouw. Bij deze laatste zal zich voortaan aansluiten
een cursus ter opleiding van technische ambtenaren bij
het boschwezen in Ned.-Indië. Aangezien nu de Indische
afdeeling een tweejarig tijdvak omvat en in September
1896 werd geopend, kan eerst met het einde van het
schooljaar 1897 — 1898 aan hen, die haar hebben ten einde
gebracht, gelegenheid gegeven worden, aan dien in uit-
zicht gestelden boschbouwcursus deel te nemen. Deze
gelegenheid zal slechts voor hen bestaan, die na een
vergelijkend examen als rijksalumni in opleiding worden
genomen. Uit den aard der zaak is dit getal uiterst be-
perkt. Het kan óók gebeuren, dat er geene enkele plaats
te vervullen valt. Doch hoe dit ook zij, daar die cursus
eerst in September 1898 behoeft geopend te worden, is
nog niet bepaald, over welke vakken het onderwijs loopen
en hoe de leerstof verdeeld worden zal. Een en ander
moet nog worden geregeld.
Met de uitkomsten van de regeling, in 1891 tot stand
gebracht, is dr. Van Eyk zeer ingenomen. Hij laat er
zich in bijkans geestdriftige bewoordingen over uit:
„Kort is de levensduur geweest, welke voor dit op-
leidingsstelsel weggelegd was. Ternauwernood zes jaren
heeft dit gewerkt, doch steeds vooruitgaande in bloei,
toenemende in de sympathie van leermeester en leerling,
nog méér belovende voor de toekomst. De aristocratie
van den geest was dier aan het woord en het werk.
Kort, — doch niet altijd hebben menschen en dingen,
die lang leefden, het meeste nut gesticht. Door hen, die
251
jong stierven , werden menigwerf daden verricht en zaden
uitgestrooid, waarvan het late nageslacht de heilzame
gevolgen genieten en de heerlijke vruchten plukken mocht.
Zoo ook hier. Een kort bestaan — een rijk bestaan. Slechts
zes jaren ! Maar binnen die enge grenzen is niet te ver-
geefs gearbeid. Over dien arbeid werpen de feiten hun
helder licht Die feiten zijn, behalve de verkregen uit-
komsten, dat deze boschbouwcursus , gedachtig aan de
spreuk van Nisard: „il sied même au progrès de res-
pecter ce qu'il remplace", van het oude heeft overgenomen
wat in beginsel goed was, — dat hij den eersten stoot
heeft gegeven tot eene algeheele hervorming ook buiten
zijn eigen klein gebied , en dat hij duidelijk en aanschou-
welijk in 't licht heeft gesteld, in welke richting die
hervorming moest geschieden.
Zoo is hij de bron en oorzaak, de stuw- en drijf kracht
geworden tot vooruitgang ook in w ij d e r kring. Hij heeft
met vaste hand naar de toekomst gewezen en in zijn eigen
voorbeeld getoond, dat het geen waagstuk meer was,
uitvoering te geven aan hetgeen men wilde, wenschte,
verlangde, doch sedert lang vruchteloos gevraagd had:
de Rijkslandbouwschool meer geschikt te maken voor de
opleiding van toekomstige beheerders van landelijke
ondernemingen in Ned.-Indië. Hij heeft dit gedaan ,
met onwraakbare juistheid en met onwrikbare standvastig-
heid , trots twijfel en tegenspraak. Zelf is hij er bij onder-
gegaan. Zijn levensdraad is afgesneden, terwijl hij zijne
krachten nog pas had ontplooid en toen hij nog lang niet
tot volle ontwikkeling was gekomen. Maar van hem is de
stoot uitgegaan tot eene herschepping van verouderde
toestanden om hem heen."
In eene bijlage geeft de schrijver een overzicht der uit-
komsten , verkregen tengevolge van het kon. besluit van
9 Januari 1891 n°. 10 {Indisch Staatsblad n°. 104).
Het geschrift is niet in den handel.
252
De heer Kisak Tamai kwam vier jaar geleden uit Japan,
zijn vaderland, over Siberië en Rusland naar Berlijn,
waar hij zich als medewerker aan Duitsche en andere
tijdschriften weldra eenigen naam maakte. Spoedig werd
hij , bij de toenemende belangstelling van Duitschland in
Oost-Azië, voor velen eene vraagbaak. De wederzijdsche
handelsbetrekkingen tusschen Duitschland en Oost-Azië,
die voortdurend zich vermeerderen, deden bij den heer
Kisak Tamai het plan ontstaan een maandschrift uit te
geven , dat eene verbinding zou kunnen zijn tusschen Oost-
Azië en Europa. Tot nu toe moesten, daar het lezen van
Japansche en Chineescbe couranten Europeërs zelfs na
lange studie zeer moeilijk valt, Duitsche kooplieden en
industrieelen zich voornamelijk met Engelsche couranten
en periodieken tevreden stellen.
Het eerste nummer van dit in het Duitsch geschreven
maandschrift : Ost-Asiën is dezer dagen verschenen. (Uitg.
S. Calvary en Co., Berlijn, Zimmerstr. 11). Het is een
proefnummer en bevat proeven van artikelen, in dier
voege , dat van enkelen alleen den opzet wordt gegeven.
Men vindt er o. a in een artikel over het voordeel van
eene directe verbinding tusschen Japan en Duitschland;
het handel- en scheepvaartverdrag tusschen Duitschland
en Japan; een verzendingsbericht over Japan en eene
novelle, uit het Koreaansch vertaald: De w onder se hoone
zangeres Rokwa.
VARIA.
De goudmijnen van Noord-Celebes.
In het Handelsblad van 16 Februari j.1. komt onder boven-
staanden titel een belangwekkend geschiedkundig over-
zicht voor van de opsporingen van goud op Noord-
Celebes.
Dat er goud in de bergen van Noord-Celebes aanwezig
was en in vele rivieren stofgoud gewasschen kon worden ,
wisten onze voorouders reeds, en zij toonden het, door
eene belasting in stofgoud te heffen , die tot in onzen tijd
voortduurde.
Vele bijzonderheden over het voorkomen en het winnen
van het edel metaal vinden we echter in de oude ge-
schriften niet.
Zoo spreekt Padtbrugge — de krachtige gouverneur,
wiens naam in Noord-Celebes bij de inlanders nog niet
in vergetelheid is geraakt en die in 1677 eene reis van
Kaidipan naar Limbotto en Gorontalo maakte — in zijn
reisjournaal wel over de schatting in goud en slaven , die
de Gorontalers beweerden aan de Macassaren en Terna-
tanen te moeten opbrengen, maar verder laat hij er zich
niet over uit.
Later krijgen wij echter meer nauwkeurige berichten
en worden ook de mijnen met name genoemd.
254
Zoo schrijft G. F. Duhr, die in 1824 de goudmijnen
bezocht, o. a. : „Hoewel er tusschen die beide voormelde
streken — Kotaboenan en Tomini — reeds ontallig vele
goudmijnen ontdekt zijn , geloof ik echter dat er nog vele
rijke goudmijnen zijn, die tot hiertoe nimmer ontdekt zijn
geworden."
A. J. Bik, die in 1845 eenige aanteekeningen over de
goudmijnen van Gorontalo publiceert, noemt in het land-
schap Pagoeat de mijnen van Batoedoelan , Taloedoejoen,
Ongkahoeloe, Molisipat en verder langs de bocht van
Tomini de mijnen van Moeton Toeladingke, Tomini en
Anpibaboe.
Van de overige goudvindplaatsen noemt hij den berg
Totok, die in 1843 500 realen aan het gouvernement
geleverd zou hebben, de Kotaboenan, die van Gorontalo,
Limbotto, Kadipan, Bintaoena, Ardagile en Bwool.
G. A. de Lange , die eenige jaren later een uitstapje
naar de mijnen van Kotaboenan maakte, vermeldt dat hem
in het Rijk Mongondo nog de mijnen van Dou , Tapabibing ,
Lama en Mintoe genoemd werden.
Aan de mijnen van Totok werkten volgens hem van
zestig tot honderd man.
In 1848 diende P. baron Melvill van Carnbée aan den
minister van Koloniën een request in voor uitsluitend
octrooi voor 30 jaar voor exploitatie van de goudmijnen
in de residentie Menado.
De Minister verklaarde in zijn antwoord dd. 19 Sep-
tember 1848 „zich gunstig gestemd met betrekking tot
de door hem beoogde onderneming," maar wilde eerst
het advies van den Gouverneur-Generaal inwinnen.
Hoe dat luidde weten wij niet , doch tot exploitatie der
mijnen heeft het blijkbaar niet geleid.
J. G. F. Riedel, die in 1857 eene reis door Bolang
Mongondo maakte , noemt de mijnen van Dolangon , Mintoe
en Kotaboenan.
Von Rozenberg, in 1863 de afdeeling Gorontalo door-
255
trekkende en ook te Soemalata zijnde om de goudmijnen
aldaar te zien, noemt 26 mijnputten, bij die plaats ge-
graven.
Zoo blijkt uit deze verhandelingen , dat men zich meer
en meer rekenschap ging geven van het bestaan der goud-
mijnen , en ongetwijfeld is het jammer , dat Melvill's request
niet geleid heeft tot het instellen van een deugdelijk
onderzoek.
In latere jaren blijft het onderwerp in de literatuur en
in den ondernemingsgeest rusten — misschien eensdeels
het gevolg van den Atjeh-oorlog , die allen residenten
der buitenbezittingen de verplichting oplegde om vóór
alles de rust te bewaren en niets nieuws aan te vangen.
Met het contract dat dr. Siber , namens de firma Land-
berg & Zoon te Batavia, sloot met het Rijksbestuur van
Bwool, in 1891, waarvan de goedkeuring door onze
Regeering in Aug. 1891 werd geweigerd , doch in October
1892 werd verleend, begint een nieuw, actief tijdperk,
waarin de oprichting der Ned.-Ind. Mijnbouw Mpij., den
14 Jan. 1893, het eerste feit is.
De aandacht van het Nederlandsche kapitaal is , zooals
bekend is, sedert dien op buitengewone wijze in beslag
genomen door de oprichting van goud- exploratie-, respectie-
velijk exploitatie-maatschappijen op Noord-Celebes.
In N°. 8 van dezen jaargang geeft het weekblad
Insulinde de volgende aanvulling van bovenstaand histo-
risch overzicht:
Dr. J. G. F. Riedel deelde in zijn Geografische , statis-
tische, historische en ethnografische beschrijving van de
landschappen Gorontalo, Lembotto, Bone, Baolimo en At-
tinggola , in 1870 gepubliceerd in het Tijdschrift van Land-,
Taal- en Volkenkunde van N.-L , deel XIX, zesde serie,
deel I, pag. 46 en v., in 1866 reeds mede:
„ De minerale rijkdom der Gorontalosche landschappen
is nog hoogst gebrekkig bekend. Schier over de gansche
uitgestrektheid wordt ijzer en goud verspreid aangetroffen.
256
De landschappen ten westen gelegen bevatten tevens veel
koper en bismuth."
Verder :
„In eenige mijnen ten noordoosten van het meer van
Limbotto en ten westen van het Kabila-gebergte komt het
goud in kwartsgangen langs den oever van de rivier
Lonoeo stuksgewijze nu en dan ter grootte van een dui-
venei voor. Op de vlakte van Molomboelahe en in het
Nagoeatsche verkrijgt men het stofgoud in den vorm van
korrels en schilfers in rivierbeddingen en in de voor het
doel gemaakte mijnen en putten vermengd met zand , ter-
wijl in het Soemalatasche het goud hoofdzakelijk in een
ertssoort, bestaande uit gangaard en zwavelijzer kristallen
en nesten van kwarts , wordt gevonden. Deze ertssoort
wordt tusschen twee steenen gestampt en vervolgens be-
handeld als de goudhoudende zandgronden der Nagoeat-
sche groeven."
En elders:
„Het resultaat van een oppervlakkig ingesteld onder-
zoek betreffende de geologische gesteldheid der Goron-
talosche landschappen, in verband met de mededeelingen
der inlanders , welke van de goudgronden kennis hebben ,
geeft in alle opzichten de overtuiging, dat de hoeveel-
heid goud welke thans in den schoot der aarde bedolven
ligt en slechts op den nij veren, met wetenschappelijke
kennis toegerusten arbeider wacht, aanzienlijk is."
Vreemd voorzeker , merkt Insulinde op, dat deze mede-
deeling langer dan een kwart eeuw gebleven is : de stem
eens roependen in de woestijn!
In No. 10 van Insulinde teekent mr. A. J. E. A. Bik
te 's Gravenhage hierbij nog aan , dat prof. Reinwardt in
zijn „Reis naar het Oostelijk gedeelte van denlndischen
Archipel in het jaar 1821", de goudmijnen van Pagowat
en van Kotaboena beschrijft, en deze reeds verklaarde
— zie t. a. p. bladzijde 533 — dat „ eene zoo groote ver-
257
„ scheidenheid van goud uit nagenoeg hetzelfde gebergte en
„ van nabij gelegen gewesten alleszins opmerking verdient/'
Aanteekening verdient ook, dat Francis, in zijn „ Levens-
loop van een Indisch Ambtenaar", deel 3, bladzijde 337
(1856), 83 goudmijnen in de residentie Menado vermeldt.
Ook Reinwardt's stem is dus langen tijd gebleven die
eens roependen in de woestijn !
„Ik heb voor mij liggen", schrijft de heer Bik, „een
prospectus, gedateerd 9sGravenhage 1 Maart 1866, betref-
fende de oprichting van een „Maatschappij tot ontginning
van petroleumbronnen in Ned.-Indië", welk prospectus,
dat zoetjes aan een zekere historische beteekenis verkrijgt,
behalve door mijn grootvader A. J. Bik , onderteekend
was door de heeren dr. W. R. van Hoövell, dr. P. Bleeker,
J. Millard, Arnold en Zoonen, D. van Aalst en S. C. J.
van Aalst.
Het bezadigd gestelde prospectus , dat tot strekking
had de exploratie van petroleumhoudende terreinen, had
zijn ontstaan te danken aan het kort te voren verschenen
Koninklijk besluit van 26 Januari 1866 (Stil. no. 4), sedert
vervallen , zie besluit van 2 September 1873 (StbL no. 126) ,
welk besluit inhield „ bepalingen ter bevordering der ont-
„ ginning op Java en Madura van bronnen , welke aardolie ,
„petroleum enz. opleveren/'
In dat prospectus leest men o. a. :
„ De petroleum vervult in de hedendaagsche maatschappe-
„ lijke ontwikkeling een belangrijke rol, zoodat de onder-
„geteekenden het plan hebben ontworpen om ook op Java
„ dit onschatbaar product aan den bodem te ontwoekeren.
„Het Koninklijk besluit van 26 Januari 11. (1866) biedt
„ daartoe de gelegenheid aan Verschillende opgaven
„bij de Regeering ingekomen, leeren , dat er inden
„Indischen Archipel belangrijke hoeveelheden aardolie
„ door de natuur worden aan den dag gebragt."
Volgt een berekening van kosten, en daarna: „Uit het
n midden der oprigters worden gekozen twee directeuren
258
„ en vijf commissarissen De Directeuren genieten , zoolang
rgeene winsten worden verkregen, als honorarium, ge-
zamenlijk niet meer dan ƒ 1200.— 'sjaars De Commis-
sarissen erlangen geen vast honorarium."
En nu de roepstem : „ De oprigters hebben het voorne-
men om zoodra er voor een kapitaal van/ 100.000.— zal
„zijn deelgenomen, de noodige vergunning aandeRegee-
„ring te verzoeken om een boring aan te vangen.19
Voor zoover mij bekend , zijn die ƒ 100.000. — niet
bijeengebracht, en de roepstem der oprichters is gebleven,
die , van roependen in de woestijn ! "
Kunstmatig bereide indigo.
De tropische planters en de Engelsche en Nederland-
sche tusschenhandelaars werden in 1880 minder aange-
naam verrast door de tijding, dat het aan een Duitsch
scheikundige , Baeyer , van Munchen , zou gelukt zijn langs
kunstmatigen weg indigo te bereiden. Het alarm kwam
echter spoedig tot bedaren. Wel werd het bericht be-
vestigd, maar Baeyer's bereiding van indigo uit kaneel-
zuur, ofschoon deze materie in willekeurige hoeveelheden
uit teerproducten gewonnen kan worden , bleek toch voor
de industrie voorshands zonder beteekenis, daar het pro-
duct, vooral wegens de groote hoeveelheden onbruikbare
nevenproducten , te hoog in prijs was om met de natuur-
lijke indigo op de markt te kunnen concurreeren. Thans
deelt prof. dr. Otto N. Witt in de Chem. Industrie no. 20
en in Protnetheus nos. 420 en 421 mede, dat het aan de
Badische Aniline- en Sodafabriek, tegenwoordig wel de
voornaamste van alle chemische fabrieken, gelukt is
zuivere, langs kunstmatigen weg bereide indigo in den
handel te brengen, tot een prijs die kan concurreeren
met dien van natuurlijke indigo.
In het Tijdschrift van de Nederl. Maatsch. ter bev. van
259
Nijverheid wordt gewezen op de ernstige gevolgen, die
deze uitvinding in oeconomisch opzicht kan hebben. Hoe
groot de totaal-productie der tropen aan indigo is, laat
zich niet zeer gemakkelijk bepalen , daar groote hoeveel-
heden in de landen van productie zelven worden ver-
bruikt en van het overige een deel aan de consumptie
wordt afgeleverd vóór het de hoofdmarkten van Londen
en Amsterdam bereikt. Men kan zich intusschen weleen
denkbeeld vormen van den omzet, wetende dat alleen in
1894 900,600 KG. indigo en in 1895 1,392,500 KG. ver-
bruikt werden. Daar voor het kilo gemiddeld 10 Mk.
wordt betaald, maakt dit voor 1894 een bedrag van 10^ ,
voor 1895 van 14f millioen Mk.
„Hoe ver de prijzen van de plantage-indigo voor ver-
mindering vatbaar zijn, laat zich nog niet beoordeelen,
daar de producenten natuurlijk geen reden hadden om de
prijzen van hun veclbegeerd product te verlagen, zoo
lang eene concurrentie nog slechts dreigde. De verschijning
op de markt van de concurreerende synthetische indigo
heeft hen nu echter voor een feit geplaatst. Het slimste
is echter, dat het hier niet slechts een strijd om de prij-
zen geldt, want nu reeds kan met zekerheid gezegd
worden, dat de kunstmatige indigo niet weder van de
markt verdwijnen zal, zelfs in het geval dat de prijs op
den duur toch iets hooger dan die der plantage-indigo
mocht blijken. Deze laatste is namelijk geen onvermengde
chemische zelfstandigheid. Terwijl bij de beste Java-soor-
ten het gehalte aan werkelijke indigo tot 80 pCt. stijgt,
schommelt de percentage bij de producten uit de overige
tropen van 30—60, en menige soort Manillo-indigo haalt
zelfs geen 15 pCt. Ook de geraffineerde indigo is niet
volmaakt zuiver, maar bevat nog bijmengsels, ofschoon
in geringe hoeveelheid. Deze bijmengsels zijn echter niet
werkloos bij de ververij , want zelfs wanneer zij chemisch
van indifferenten aard zijn en in de kuip de vezels niet
aantasten, verontreinigen zij toch door hare ophooping
18
260
de kuip. Naast die indifferente bijmengsels bevat de plant-
aardige indigo echter ook kleurende bestanddeelen in
wisselende hoeveelheden, en deze dragen schuld, dat
verscheidene soorten indigo kleuren van zeer verschil-
lende nuances leveren. Derhalve is de verver bij het
gebruik van plantaardige indigo aan bepaalde merken
gebonden en moet deze bovendien nog sorteeren, wat
lang geen gemakkelijke taak is. Daarbij komt dan nog
het lastige fijnmalen van de plantage-indigo vóór het
gebruik. De eigenaardig taaie natuur van de indigo maakt
het vermalen dezer stof tot een moeielijken en langduri-
gen arbeid, die met bijzondere zorg moet verricht worden.
„Al deze bezwaren verdwijnen nu als met tooverslag
met de invoering van synthetische indigo , die als een zeer
zuiver preparaat in den vorm van een fijn poeder of paat
wordt afgeleverd. De arbeid van het malen vervalt, de
nauwkeurige bepaling van de te mengen hoeveelheden
wordt zeer vereenvoudigd, de analyse bepaalt zich tot
eene eenvoudig een gemakkelijk uitvoerbare controle en
de verkregen kleuren onderscheiden zich door eene groote
gelijkmatigheid en vastheid in de nuances.
„Onder die gunstige omstandigheden kan de kunst-
matig bereide indigo desnoods iets duurder dan de
natuurlijke blijven."
Koffiecultuur in Transvaal.
Het Landbouwkundig Genootschap te Pretoria heeft
informaties ingewonnen naar den omvang der - koffie-
cultuur in de Zuid-Afrikaansche Republiek, met het oog
op eene bevordering dier cultuur voor consumtie des lands.
De invoer per jaar bedroeg in 1896 3,573,709 Eng. ponden,
ter waarde van £ 121,873, terwijl in 1897 werd ingevoerd
voor eene waarde van £ 3,946,385. Daar verschillende stre-
ken van Transvaal uitnemend voor de koffiecultuur geschikt
261
zijn gebleken, meent men dat, al zou de Republiek geen
mededingster op de wereldmarkt worden, het toch zeer
goed mogelijk zou zijn in eigen behoefte te voorzien door
aanplant.
Voor dezen aanplant zouden in hoofdzaak in aanmer-
king komen streken in het oostelijk gedeelte van Trans-
vaal. Men verzekert, dat de Liberia-koffieplant de ge-
schiktste soort zou zijn voor den grond, daar zij weer-
stand biedt aan roest en schimmel en een sterken groei
heeft. Op verschillende plaatsen wordt reeds met goeden
uitslag koffie gekweekt.
Een uitvoerig rapport is aan den Staatssecretaris, dr.
Leyds, opgezonden
Surinaamsche koffie.
In Onze West wordt medegedeeld , dat het sinds eenigen
tijd op placer Jachtlust den heer Swaigert gelukt is, de
Surinaamsche koffie op Liberia-koffieboomen te oculeeren.
Na tal van mislukte pogingen heeft hij eindelijk eene
wijze van behandelen gevonden, waarbij geene oculatie
meer mislukt. Twee boomen staan reeds in bloesems en
met vruchten. Er zal nu eene proef in het groot worden
genomen.
De uitvinding is voor de koffiecultuur van groot belang,
omdat de oogst van Surinaamsche koffie op den in draag-
kracht sterken Liberiastam overvloediger zal zijn.
Onder de Ba taks.
In het Maandbericht van het Neder landsch Zendelinggenoot-
scliap voor Maart komt het eerste stuk voor van het verslag ,
dat Br. A. Kruyt geeft van een bezoek aan de Deli zending.
Boeloeh Hawar is daarvan de hoofdvestiging Daar wonen
262
de zendeling en de jongste der Minahassische goeroes.
Met oordeel is deze plaats gekozen. Het is een groote
kampong, gelegen aan den weg, die de vlakte met de
hoogvlakte verbindt. De aanraking is dus gemakkelijk,
zoowel met de Bataks, die boven wonen, als met die
welke zich in de vlakte hebben neergezet. Behalve deze
hoofdvestiging heeft men nog in vier kampongs een
goeroe geplaatst.
Op den weg van Petani naar Boeloe Hawai maakte
Br. Kruyt met de eerste Bataksche kampong kennis. Die
kampongs zijn meestal klein en onaanzienlijk. De huizen
hebben er met hun spitse daken schilderachtiger aanzien
dan die in de kampongs op Java , maar het is er veel vuiler.
Wat de Bataks zelf betreft, zegt Br. Kruyt:
„ Uit den aard der zaak leerde ik het volk slechts opper-
vlakkig kennen. De indruk nu, dien ik van den Batak
ontving, is niet onverdeeld gunstig. In het algemeen
maken de vrouwen een beteren indruk dan de mannen.
De laatsten toch beschouwen zich verheven boven zwaren
arbeid. Dat laten zij aan de vrouwen over. Een man koopt
één of meer vrouwen k 80 dollar of meer het stuk, en
laat ze veldarbeid verrichten , rijststampen , koken , water
halen , enz. Intusschen doet hij niets niets, of zoo hij
iets doet , dan is het op den kleine passen , en dergelijke
gemakkelijk te vervullen plichtjes. Het is om kribbelig te
worden zoo'n troep droomerige, beuzelende mannen, som-
migen met open mond , in de djamboer aan te treffen.
Dan, ook hier is luiheid des duivels oorkussen. Al zou
het alleen uit verveling zijn, de Batak gaat djoediën
(dobbelen) of opiumschuiven. En overal vindt hij gelegen-
heid om aan zijn hartstocht te voldoen, zelfs in het bosch
onder een in der haast opgeslagen afdakje.
Waarom, zoo vraagt een Batak, zal ik mij inspannen ?
Hij heeft immers genoeg te eten, en de vrouwen zijn nog
niet geëmancipeerd genoeg , om dienst te weigeren. Eens
in de twee jaren zal er wat bosch te kappen vallen voor
263
nieuwe tuinen, maar dat is ook al. Alleen wanneer de
behoefte aan opium werkt, of wanneer de speelschuld
drukt zal de Batak aan het werk gaan — liefst liehte
arbeid natuurlijk — om wat te verdienen. Waarlijk , het
zou hoogst wenschelijk zijn, wanneer de bevoegde macht
middelen vinden kon, om dit volk aan het werk te zetten,
aan het wegen maken b.v. Dat zou voor de Bataks een
zegen zijn , ook moraliter !
„Zoo lui als hij is, zoo goed is hij ter tale; men zou
kunnen zeggen, dat welbespraaktheid hem is aangeboren.
Hun tong staat nooit stil, zelfs bij de steilste hellingen
zijn ze vol kwinkslagen en aardigheden . . ."
t
NIEUWE UITGAVEN.
NEDERLAND.
Arohiv (Internationales) für Ethnographic. Hcrausgcgebcn von
D. Anutschin, F. Boas, G. J. Dozy, E. H. Giglioli, E. T. Hamy,
\V. Hein, H. Kern, J. J. Meyer, F. Ratzcl, G. Schlegel, J. D. E.
Schraeltz, Hjalmar Stolpe, E. B. Taylor. Red. : Dr. J. D. E. Schmeltz.
Bd. XI. Heft 1. Leiden, E. J. Brill. Per dl. (6 afl., m. in kleuren
gedr. platen) f 12.—
Boekoe bergoena boe wat anak-anak-ketjil njang baroe maoe beladjar
perkataan olanda serta artinja didalem bahasa mclajoe. Batavia,
G. Kolff & Co f —.50
Haap (Dr. F. de). Uit Oud-Batavia. De Portugeeschc buitenkerk.
Haarlem, de Erven F. Bohn. Batavia, G. Kolff & Co. . / 2.50
Uitgave ten bate van een fonds tot het restaurcercn der
Portug. buitenkerk.
Leer (De) van Boeddha, naar de heilige boeken van het zuidelijk
Boeddhisme voor Europeanen bewerkt, en met aanteekeningen
voorzien door Subhadra Bhikschoe. Uit het Duitsch vertaald door,
en met voorwoord van mr. S. van Houten. 2de, veel vermeerderde
uitgaaf. Arnhem— Nijmegen, Gebrs. E. & M. Cohen . . ƒ1.—
T'onng pao. Archives pour servir a 1'étude de Fhistoire, des langues,
de la géographie et de l'ethnographie de 1'Asie oriëntale, Chine,
Japon, Corée, Indo-Chine, Asie centrale et Malaisie,rcdigéespar
Gustave Schlegel et Henri Cordier. Vol. IX. 1898. No, 1. Leiden,
E. J. Brill. Per jaarg. (6 afl.) f 12.—
Vorderman (A. Q ). Onderzoek naar het verband tusschen den
aard der rijstvoeding in de gevangenissen op Java en Medoera,
en het voorkomen van beri-beri onder de geïnterneerden. (Uit-
' gegeven door de Vereeniging tot bevordering der geneeskundige
265
wetenschappen in Nederlandsch-Indië). Batavia, Jav. Boekhandel
en Drukkerij. ['sGravenhage, Martinus NijhofF] . . . . ƒ 5.—
Wakker (W. H.) en F. A. T. O. Went. De ziekten van het
suikerriet op Java, die niet door dieren veroorzaakt worden. Met
25 platen. (Uitgegeven voor rekening van het proefstation Oost-
Java te Pasoeroean en van het proefstation voor suikerriet in
West-Java teKagok-Tegal).Leiden,E. J.Brill. f IV— ,geb. / 12.—
ENGELAND.
Allan (James). L'nder the Dragon flag: my expcriences in the
Chino-Japanese war 3/6
Andersen (Dines). Index to the Jataka and its commentary. Vol. 7. 28/
Bishop (Mrs.). Korea and her neighbours : a narrative of travel.
With an account of the recent vicissitudes and present position
of the country. With a preface by Sir Walter C. Hillier. 2 vols. 24/
Oarus (Paul). Karma: a story of early Buddhism 3/6
Nivana: a story of Buddhist philosophy 4/6
Hogan (James Franeis). The Gladstone Colony: an unwritten
chapter of Australian history 7/6
Japanese self-taught: being colloquial phrases and extensive
vocabularies in English-Japanese. By the author of u Kelly and
Walsh's Handbook of Japanese language." 7/
Johnston (Jas.). China and Formosa : the story of a successful
mission. New ed 4/6
Orleans (Prince Henri of). From Tonkin to India, by the sources
of the Irawadi, January '95 to January '96. Trans, by Hamley
Bent 25/
OsmanU proverbs and quaint sayings. 4.300 sentences in Turkish,
with English translations, by rev. E. J. Davis ..... 12/6
Report regarding the possibility of introducing land and agricultural
banks into the Madras Presidency. Vol. 2 4/
fiosen (Dr. Irrite). Modern Persian colloquial grammar. Containing
a short grammar, dialogues and extracts from Nasir-Eddin Shah's
diarles, tales, &c, and a vocabulary 10/6
Bubaliyat of Omar Khayyam (The) : being a facsimile of the MS.
in the Bodleian Library, Oxford. With a transcript into modern
Persian characters. Trans, with an introduction and notes, and
a biography, by Edward Heron Allen 10/6
266
DTTITSCHLAND.
Bote (Der) aus Alaska u. vom Jukon. Hrsg. Joach. von Möller.
2. Jahrg. 1898 12 Nrn Vierteljahrlich M. 3.— ; einzclne Nrn. M. 1.—
Bosley (Geh Reg.-R. O.). Der Kampf um den ostasiatischen Handel.
Vortrag. 2. Aufl. Mit 1 Karte: Eisenbahn- u. Post-Dampfschiffs-
Linien nach Ostasien. Zuglich Uebersicht der gesamten deutschen
Post-Dampfschiffs-Linien , des Kolonialbesitzes , der konsular. u.
diplomat Vertretgn. des Deutschen Reiches. Hrsg. v. der deutschen
Kolonial-Gescllschaft. Abteilg.: Berlin-Charlottenburg . M. 1.20
Jahresberioht üb die Entwickelung der deutschen Schutzgebiete
im J. 1896/97. Beilage zum deutschen Kolonialblatt 1898 M. 2 50
Naohriehten über Kaiser-Wilhelms-Land u. den Bismarck-Archipel.
Hrsg. v. der Neu-Guinea-Compagnie zu Berlin . . . . M. 1.50
Voeltzkow (Dr. Alfr.). Wlssenschaftliche Ergebnisse der Reisen
in Madagasear u. Ostafrika in d. J. 1889-1895. Einleitung v.
Alfr. Voeltzkow M. 10.—
Zimmermann (Dr. Alfr). Die europiüschert Koloniën. Schilderung
ihrer Entstehg, Entwickelg., Erfolge u. Aussichten. 2. Bd. A. u.
d. T.: Die Kolonialpolitik Groszbritanniens. 1 ThL Von den
Anfangen bis zum Abfall der Vereinigten Staaten . M. 10. — ;
geb. M. 11.50
FRANKBIJK.
Brunei (L.). L'Etat et 1'Individu dans la colonisation francaise
. moderne 4 fr.
Guzman (E. de). Encore 1'armée coloniale 0 fr. 50
Hautfort (F.). Biskra, au pays des Palmes 3 fr.
Hourst (Lieut.). Sur Ie Niger et au pays des Touaregs. La mis-
sion Hourst 10 fr.
Laoroix (A.). Mineralogie de la France et de ses colonies, tome
II, 2. partie 15 fr.
Lagrillière-Beauolero. Mission au Senegal et au Soudan; voyage
de M. André Lebon (oct.-nov. 1897) 5 f r.
La Mazelière (Marquis de). Moines et ascètes indiens . . 4 fr.
Lebon (Colonel). Les origines de 1'armée japonaise (Extrait de la
Revue d'artülerie) 1 f r.
Leoleroq (J.). Un séjour dans 111e de Java. Le pays. Les habi-
tants, etc., avec carte 4 f r.
Memoires (Les) historiques de Se-Ma Ts'ien, traduits du chinois
et annotés par E. Chavannes. T. III, lre. partie .... 10 fr.
Thirion (Commandant). L'Expédition de Formose. Souvenirs d'un
soldat . . . 2 fr. 50
GELEGENHEID-ALBUMS.
Heteenigsteen
beste adres voor
arti8tique albums
en prachtbanden
in alle stijlen als-
ook met familie-
wapens er op ge-
werkt, is
JftS. 1KRKKLB1GII, I1TRMIT (HOLLAND).
Hofleverancier. Bekroond met Gouden en Zilveren Medailles-
C. L. STEVENS — DEN HAAG.
Elke dag brengt drukt© mee,
'k Ben daarorer xeer teVreê
Werken ia mtin element i
Dat fk 't goea doe. is bekend.
STEVEN 8 wordt genoemd met eere, .
Hij bedriegt zijn klanten niet;
Wat men Tracé of begeer©,
't Is altijd billijk en solied.
YijftU« Si»!™» ko«it een VEEK,
Kant en klaar is uw horloge ;
't Kost, (ik zeg het onder *t roosje,)
Ü bij ancTren keel wat meer. —
Marmeren PENDÜUL8 en GODFES.
Met Driejarige garantie ,
Lever ik voor Ze*ti«a p«»,
Desyerkieaeud op kwitantie,
REMONT01R6 van ZILVER Z*«,
GOUDEN DAMES Kir en HEBREN
Achttien «2nl«i*a, heel die les
Moogt gij wel ran buiten leeren.
Zorg dat dit het eeret geschiedt;
Zorg dat ieder menech net wet© :
Dat : Wat verder men vergete,
Breedstraat Honderd, zeker niet.
L
drisè Strijkinrichting „1SW1".
Wetenschappelijk nagewezen volkomen desinfectie.
Geringste mechanische slijtage. Geen knnstbleekerlj, geen
Stamp-, Wring- en Borstelmachines.
Specialiteit in Snelwas&chen.
TELEPHOOIV 674
Telegram-Adres: Waschinrichting „RIJSWIJK".
Prins Hendrikstraat 119.
3)e nieuwste romans
in alle talen.
Lezing per deel en per abonnement
KANTOOR-, SCHRIJF- en SCHOOL-
BEHOEFTEN.
BIND- BH DBTOWBBX.
Plaatsing van Advertentiën en Abonne-
menten op alle Dagbladen.
FINALE UITVERKOOP WEGENS
VERBOUWING.
Bij F. J. VAN PAASSCHEN, te 's Gra-
venhage is verschenen:
Praeüsehe Heiig te Fng. Taal,
voor Postambtenaren,
DOOR
J. F. E. W. ZEIJ,
Adjunct-Commies bij het Hoofd*
bestuur der Posterijen en Telegrafie.
Gediplomeerd in Engelsen (Midd.
onderwijs).
\m f 0.75 Ir. p. p. f 0.80.
Makanan Djawa.
Verzending van alle Ind. gerechten.
Bezorging van kleine en groote
Ind. diners. — Diners a, f 1 86 best
uit 5 lil d. gerechten , vold. v. a pers.
GROOTHANDEL
in SAMBALS en BOEMBOES.
ECHTE JAVA-KERRIE
4 /0.50, ƒ1.— en ƒ 2.— per Vi flesch.
Vraag Menu en Prijmcourant.
Adres : P. VAN KEMPEN, Loosduinsche
kade 4, b/h. Westeinde, Den Haag.
De Nieuwe Drogietmnkel,
Mej. E. DE LEEUW.
<£x,\nse-stx-a.a,ï 42. — £Den> cHCootö,
Somatose. Quina Laroche
Eau de Cologne van Botdoot enz.
VEHZEHDING NAAB UTDIÈ.
Kederfandsche Üoyd, I
BIJ de Uitgevers-Maatschappij „PUBUCITAS" te A
KK1E30LA, Voor een nacht v. liefde f 1.50
, Thérèse Raquin.geïll. -2.25
, Madeleine Férat, „ - 2.S0
__ _ nus mituujiii . „ - i.yv
Sr. T. 8. KAXP, De Senueele Voorbe-
hoedmiddelen -0.75
Sr. P. KOÏÏLIS, Magnetisme en Som-
nambulisme . -0.90
FIZBBS XBOPOIKXNE, De Anarchie,
Philosophie en Ideaal .... -0.60
Sr. E. OLEKEHT, Gezondheidsleer v.
het huwelijk f 0.90
van de Boud'
Voor franco zending naar Indlë worden deze prftz
Sr. E. i
man . . .
Sr. OABL ESI
het kind .
A. 1. WE8TBB]
real. Novelle
CHAXPASHE-E.
BQTOOIS-KALB
HK1H001SAT,
(Onschuld, g
advies van J
Bonbons gei
g. stre:itwolf
Instrumentmaker,
Firma Wed Bern Klaassen.
'Passage 26, Zontmaustraat 83,
'S GRAVENHAGE.
Brillen en Pince-Nez,
ïkctrisi!licMeto,taillBiiiil»Bsek
Artikelen voor Ziekenverpleging.
pEVEST
Piet He
Collactm
M". HAMBTJ
Uitzet-, Kapitaal- en Rente- Verzet
DIRECTIE DER AFDEELING NEDERLAN
Amsterdam, Kokin 117. Brosse), 10 I
DIVIDEND aan de verzekerden ultgekee
13ljt °/» der J&Arprem
Nadere inlichtingen zijn o. a. te bekomen t
BLIJSWIJK SOMBEEK, Inspecteur der Maatscha_
's Gravenhage.
O
O
10
•4*
0
MEt VAN RING
mn
11U 1U
i
IN,
j^OOGSTHAAT 29 EN jSTATIONSWEG 71.
Interc. Telephoon
Steeds voorradig eene groote collectie
van A. J. REIJNVAAN, Amsterdam.
SPECIALE BLIKVERP: MET FRANSCHE SLUITING. ,
Export door de geheele "Wereld.
F. W. BINCK & ZOOK
laten. Portefeuilles, Portemonnaies, Sigarenkokers, Buvarda en radere
, welke alle onder garantie voor deugdelijke bewerking en soiiditeit
len geleverd.
Artikelen, in onze magazijnen gekocht, worden kosteloos gerepareerd.
Ruimste keuze; uiterst blllUke prijzen.
LBUMS voor lmlië, expresse bewerking.
g, Schaambargsfraat 2, $en Staag.
H H. KL A ASSEN, Prinsestraat 23 en 25,
'S GRAVENMAGE
Qrootste MaffaiUn van
-f3 Ü'ÉBöT-ARXIKBJr.BN Er-
voor Bruiloften, Verjaringen, Kinderpartijen , emi
FABRIEK VAN
j3loemen-/Vrtike L E N ,
Diverse soorten Bladeren, 5 et. per
dozijn, alle van linnen.
Export naar Oost- en West-Indiën
Maart uitgebreid Magarijn van r^*>«iLn
s. C*av«r«ea( I»kiM, «aa,
v erkoopt met succes i
-wit raataapiar. 210 fel. OOk geechikt
▼oor den spotprijs Tan 99 «•■«,
Toor poet in tweeen, blauw gevoerd.
Kleinere formaten tmh af «■% «vat
_ wrt per •••>.
•a, lste kwaliteit, per groe (144 stuk»),
v 50 Tel en 50 Couverten, blauw
, letter H. B., voor *• en *tt cmi
Verder alle Sckrijft ■»■«!<■■. spotgoedkoop. Bollen
s*> fM< per rol, echt Engelsen.
Vraag Monsters en Geültcstreerde Prijscouranten. .
Glas, Porde m Arinmt
grootste en goedkoopste magazijn in
bovenstaande artikelen is
'assage 33-35-3?
Emballeert, verhuurt en verzendt
or de gebeele wereld.
O. Bl7Zi7@BHP
HEN HAAG.
TaadlieelkflBdige Inrichting
VAN
H. HAMBURG,
TANDARTS,
van Kinsbargenstraat 80.
DAGELIJKS TE COHSULTEEREH.
Heele Gebitten f 35. Tanden per stuk f 2.
Goud plombeeren f 5. Cement of Zilver
plombeeren f 2. Tandheelkundige operatiën
zonder pijn f 1.
Zondags van 9 tot 3 uur.
Het Ziiid-ïïollandsch Venduehuis.
Uitgebreide lokalen: Ingang Prinsegr. hoek L Beestenmarkt,
DEN HAAG.
Is de beste inrichting tot aan- en verkoop van
iLLERHANDE GOEDEREN voor ben die naar Indië vcrlrekkea of vandaar Fepatriecren.
Elke dag van 9—10 uur geopend en des Zondags van 9—5 uur.
VOOaDKELlDE COWDITIEN VOOR njBLIEKJfi VEILINUEN.
R. GLASTRA, Bierstraat 5, Oen Haag.
Billijke
Beste
Prijzen.
Bediening
VERHUIZINGEN en TRANSPORTEN door het geheele Rijk.
D.A. BACHOFNEK,
Tailleur Civil & Militaire.
IBUCBTSTMAT 56 - 'MMÏIMiHltl.
Uitrustingen
OOST- & WEST-1NDIE.
Livereien, etc. etc.
EENIG ADRES VOOR
Solied Haarwerk-
Haarverf e enig scheel onscha-
delijk en vlekt niet de huid.
Maison T. Harteveld,
Coiffeur.
Speciaal S:ilon voor Dames eu Htereo.
Prins Hendrikstraat 182,
>} nabij de Waldeck Pyrmontkade.
H. C. J. VRUTHOFF VAN DER TOORN,
Zeestraat 30 — Den Haag.
Fabrikant van BANDAGES van ORTHOP. TOESTELLEN. Leverancier
aan verschillende Rijks- en Gemeente-instellingen.
' Levert verder en gros en en détail :
rima Eng. Rijwielen, voor Heeren f 100—130—160, voor Dames f 140,
rlma Amerikaanse!. e Rijwielen, voor Heeren en Dames f 225,
alle met de meest omvattende garantie op machines en banden.
tochtige Zwitsersche Muziekdoozen, Zelfspelende Piano's, Orgels, enz.
lectr. schel- en, lichtgeleidingen, om zelf aan te leggen, draagbare Electr.
fiets- en huislampen, Telefonen, enz. enz. — Uiterst billijk.
l MAILBAKKEN en STOELEN
| Bamboes, Theehout
g ROTTING MEUBELEH
\ voor Serres y^^C
WARANDA'S ^
Tuinen.
ZiekeostoeleD en Baoh
in ruime keuze voorhanden ft
^/ 24, Groenmarkt 24.
Specialiteit van fijn Mandenwerk
Volières
JAC. M0UL1JN.
lüaffenstraat 95.
Eenig vertegenwoordiger voor den
Haag en Omstreken der
PHOENIX Rij wieten.
Prima Hollandsch fabrikaat.
IBILLIJKE PRIJZEN. &
Repareeren, Emailleeren,
Vernikkelen en Ruilen. ,
LOUIS KUIPERS,
v/h b/d firma LEIJOENROTH & Zn.,
PASSAGE 50-52
5 DEN HAAG. B>
Fabriek tan
MILITAIRE IIOOFDTOOISELS
en Équipementen.
tMMNMNHNW
M^yy
x-i
„% «STOM flw
^ , Kapelsbrag 2t 3 en 4 ^
't Beste adres voor
Sport- en Reis-ftrtikefen.
-JiHCSV
H. J. T. MATVELD,
WAGENSTRAAT 127 — DEN HAAG.
Teekenbehoeften.
SCHILDER-ARTHELEN.
Grootste keuze.
Billjjkste prijzen.
PRIJSCOURANTEN en MONSTER-
BOEKJES op aanvraag franco.
GOOSEN en R O Z A
PIANO'S en ORGELS.
i
■OEkMOBSTRTBAAT 149a
VRAAG DE ZKEK BILLIJKE
Restaurant Burgemeister,
BUITENHOF 39,
vis-è.*vis de hoofdwacht.
e
7aa 7iasa,
Plaats 33,
DEN HAAG.
{]
Diners quotidien.
jSalons a reseryer.
Japansohe en Ohineesche
Kunstvoorwerpen.
>n
'•""f»
JAN i3 J919
TIJDSCHRIFT
t
VOOR
NEDEBLANDSCH-INDIË
[•
VAN
wijlen dr. W. R. baron van HOËVELL.
(Opgericht in 1838.)
TWEEDE NIEUWE SERIE.
2e JAARGANG.
APRIL 1898.
>;*:o« —
'S GRAVENHAGE. — F. J. VAN PAASSCHEN.
Mede verkrijgbaar te
BATAVIA bij G. KOLFF & Co.
en bij alle Boekhandelaren in Ned.-Indië.
•'•'■m^vtjacn*
INHOUD.
Bladz.
L De betrekkingen der Oost-Indische Compagnie
tot Japan. Door Prof. Dr. G. SCHLEGEL . . 267
II. Concubinaat bij de ambtenaren van het Binnen-
landsch Bestuur in Nederlandsch-Indië. Door
ADELANTE 304
III. De installatie van sultan Amangkoe Bowono EL
van Djokjakarta. Schets uit den Java-oorlog.
Door J. P. SCHOEMAKER 315
• IV. Varia . .... 334
Generaal Vetter's telegram. — De zending in de
Bataklanden. — Een bezoek aan de Deli-zending.
— De quarantaine in het Oosten. — De ver-
eeniging Het Buitenland. — Britsch-Guyana.
V. Nieuwe uitgaven • . 352
Bijdragen en brieven, de Redactie betreffende , ge-
lieve men te zenden aan den Heer H. A.LESTURGEON,
■ villa „Catharina Francisca", N. Badhuisweg, Scheveningen.
Dit Tijdschrift verschijnt tusschen den lcn en den 15cn
van elke maand.
De abonnementsprijs bedraagt voor Nederland ƒ 13. —
per jaar. Voor het buitenland wordt dit bedrag met de
porto's verhoogd. Tusschentijds aangegane abonnementen
worden ad ƒ 3.25 per kwartaal berekend.
Afzonderlijke nummers, voor zoover deze voorhan-
den zijn, ƒ 1.50 per aflevering.
Prijs der advertentiën van 1/s ; */% ; 7* en lU bladzijde
per plaatsing ƒ 1.50; ƒ 2.50; ƒ 4.50; ƒ 8.—.
Bij 12 achtereenvolgende plaatsingen van i/9; 7*? 7i
en Vi bladzijde ƒ 12.— ; ƒ 20.— ; ƒ 35.— en ƒ 60.—.
De betrekkingen der Oost-Indische Compagnie
tot Japan.
Die Bestuhungcn der Wieder liïndisc hen Ost-Indischen
Kompagnie zu Japan , im siebzehnten Jahrhundert,
von Oskar Nachod, Leipzig, Rob. Friese, 1897.
Slechts weinige dagen voor het verschijnen van het
door mij in dit Tijdschrift besproken werk van den heer
Groeneveldt „De Nederlanders in China", werd ons door
den schrijver het in hoofde dezes genoemde belangrijke
boekwerk toegezonden , en het is met genoegen , dat wij
hiervan eene nadere bespreking mogen geven.
Verblijdend toch mag het heeten, dat ook de buiten-
landers eens grondig kennis nemen van hetgeen ons volk
gedaan heeft om het afgesloten Japan voor den wereld-
handel te openen, vooral na de dikwerf zoo lasterlijke
aantijgingen van vreemdelingen , dat wij dien handel voor
ons zelven wilden reserveeren; aantijgingen waartegen
indertijd mr. J. A. van der Chijs een verweerschrift,
onder den titel „Nêerlands streven tot openstelling van
Japan voor den wereldhandel" (Amsterdam, 1867), uitgaf,
welk werk echter niet onder het oog van den heer Nachod
schijnt gekomen te zijn, daar hij het in zijn Literatur-
Verzeichniss niet vermeldt.
De heer Nachod werd tot zijn onderzoek der betrek-
kingen der Nederlanders tot Japan in de 17e eeuw aan-
gespoord door den heer dr. Heinrich Bokemeyer , vroeger
19
268
algemeen secretaris van de Duitsche koloniale maatschappij,
die bij de bewerking van zijn boek over de Molukken
(Leipzig 1880) , de in het Rijksarchief in Den Haag aan-
wezige historische documenten geraadpleegd had.
De heer Nachod besloot dan ook eveneens naar Neder-
land te gaan om de documenten betrekkelijk Japan in
genoemd Archief te gaan bestudeeren, waarvoor hem
met de bekende welwillendheid van de bestuurders dezer
inrichting alle faciliteiten werden verleend. Dankbaar laat
hij zich daarover in zijn voorwoord, p. V, uit.
De op Japan betrekking hebbende oorkonden zijn in 't
Rijksarchief overvloedig voorhanden , en sinds 1868 vindt
men er ook het vroeger in Decima bewaarde Archief der
Nederl. Factorij in Japan, waarin voornamelijk van ge-
wicht zijn de tamelijk volledige Grootboeken en Journalen
van bijkans geheel de 17e en 18e eeuw, eene verzame-
ling van te grooter waarde , omdat de meeste boeken der
compagnie niet meer aanwezig zijn.
Veel gebruik heeft de schrijver ook gemaakt van het
nog ongepubliceerde handschrift van mr. Pieter van
Dam, advokaat der Ned. O.-I. Compagnie, op last der
Directeuren door hem in 1693 begonnen en in 1701 , in
zijn tachtigste jaar, voltooid. Het behelst in 8 kwarto
declen eene uitvoerige geschiedenis der O.-I. Compagnie,
die wel is waar den schrijver met een honorarium van
fl. 8000 daarvoor beloonde , maar het kostbare handschrift
in haar vergaderingszaal opsloot , waaruit het nooit of te
nimmer mocht verwijderd worden.
Gelukkig is aan het H.S. een zeer uitvoerig inhouds-
en zaakregister toegevoegd, wat het zoeken in het werk
zelf zeer vergemakkelijkt.
Het aan Japan gewijde hoofdstuk behelst bijna woor-
delijk de Generale Missives door de Indische regeering
aan de Directeuren in Amsterdam geschreven, waarvan
de schrijver getuigt, dat zij juist door hare onopgesmuktheid
eene betrouwbare bron voor zijn onderzoek geweest zijn.
269
Een groot gedeelte der door den schrijver geraadpleegde
oorkonden heeft hij onder de Bijlagen , in 't Duitsch ver-
taald, opgenomen. Zij beslaan niet minder dan CCX blad-
zijden , en daar vele daarvan nog nooit uitgegeven zijn,
kunnen zij ook dienstig zijn voor den Nederlandschen
historicus, die wellicht niet in de gelegenheid is de origi-
neelen in Den Haag te gaan bestudeeren.
Onder deze Bijlagen (N°. 62) vinden wij ook eene
nauwkeurige en verbeterde lijst der Nederl. opperhoofden
van de Hollandsche Factorij in Japan. De fout in|de
jaartallen in de lijsten van Valentijn , Levyssohn en Stokvis
ligt hierin, dat zij er niet op gelet hebben, dat na de
jaarlijksche aflossing dezer opperhoofden in 1641 , hun
dienstjaar over twee kalenderjaren liep, omdat het in den
herfst van het eene jaar begon en in den herfst van het
volgende eindigde.
In het eerste hoofdstuk geeft de schrijver ons eene
schets van de historische ontwikkeling van Japan vanaf
de oudste tijden tot 1600 onzer jaartelling , hoofdzakelijk
naar de vertalingen van de Kojiki en Nihongi samen-
gesteld. Beide boeken zijn geheel onbetrouwbaar, daar
het eerste eerst in 681 en het tweede in 712 zoude ge-
schreven zijn en de regeeringsduur der Japansche vorsten
veel te hoog opgegeven is.
Zoo zouden b.v. in de eerste vier eeuwen onzer tijd-
rekening in Japan slechts 7 Mikados geregeerd hebben,
terwijl tegelijkertijd in de Koreesche Staten 16 tot Hen
in China 38 troonsverwisselingen plaats hadden.
Wij slaan dus deze periode over en verwijzen naar de
werken van Chamberlain 1), Florenz 2) en Aston 3).
1) Transactions of the Asiatic Society of Japan, Supplement of
Vol. X, Yokohama 1883.
2) Deutsche Gesellschaft für Natur- und Völkerkunde Ostasiens,
1892, u. f. Jahrgange.
3) Nihongi, by W. G. Aston. Transactions and Proceedings of
«The Japan Society, Londen», Supplement 1896—97.
270
Ik mag hierbij nog aanteekenen, dat de Kojiki eerst
in 1644 en de Nihongi eerst tegen het einde der 16e eeuw
werd gedrukt. Het grootste gedeelte in beide werken is
overgenomen uit de Chineesche Annalen, de eenige die
ons betrouwbare mededeelingen omtrent Oud- Japan ver-
schaffen.
Eerst met de 7e eeuw onzer jaartelling verkrijgen wij
meer betrouwbare bronnen, hoewel ze tamelijk opge-
schroefd zijn, zooals van een zoo ijdel en zich zelf
verheerlijkend volk als het Japansche te verwachten is.
Marco Polo is de eerste Europeaan, die van Japan
gewag maakt, hoewel hij er zelf nooit kwam.
Hij roemt den ontzettenden rijkdom aan goud in dit
land, vertelt dat het paleis des keizers met fijn goud
gedekt was, even zooals ten onzent de huizen en kerken
met lood; ook dat de vloeren in 't paleis met goud van
meer dan twee vingers dikte belegd waren. Verder dat
er prachtige parelen , roodachtig , rond en dik , even zoo
kostbaar als de witte parelen te vinden waren, als ook
andere edelgesteenten. Kortom de rijkdom van dat eiland
was onuitputtelijk 1).
Ook van de mislukte Mongoolsche expeditie onder
Abakan of Abachan [de heer Nachod noemt hem p. 23
terecht Alahan\ zijn naam wordt door de Chineesche
geschiedschrijvers Atschikan en door de Japanners Asikan
genoemd; maar deze lezing berust op eene verwarring
der teekens voor lak en tschi, terwijl het Chineesche Aan
moet uitgesproken worden als khan , in oudere schrijvers
CAaan], spreekt Marco Polo.
Onmiddelbaar hebben deze geruchten twee eeuwen later
tot de ontdekking van Amerika bijgedragen , daar Columbus
niet vermoedde, dat er tusschen het goudrijke Japan en
de westkust van Europa nog een groot vastland lag. Zijne
1) Le Livre de Marco Polo par M. G. Panthicr. Paris, Didot frères,
1865, p. 537—39.
271
ontdekking van Amerika was dus een puur 'toeval , hoewel
de goudrijkdom in dit land verre dien van Japan overtrof.
Onderwijl hadden de Portugeezen den lndischen Oceaan
door de vaart om de Kaap de Goede Hoop voor de scheep-
vaart ontsloten en dreven een voordeeligen handel met
de oostelijke eilanden. Aan Japan dacht men niet meer,
en zijne ontdekking was eene toevallige, door drie uit
Siam gevluchte Portugeezen, die door storm naar dit
eiland verslagen werden. Andere schrijvers kennen de
eer der ontdekking toe aan een avontuurlijk matroos
Fernando Mendez Pinto met zijne makkers Diego Zeimoto
en Christoval Borallo. Pinto zelf schreef na zijne terug-
komst in Lissabon een eenigszins romantisch verhaal
zijner reizen. Hij was de eerste die een vuurwapen in
Japan invoerde, en de Japanners waren slim genoeg,
onmiddellijk soortgelijke donderbussen alsook buskruit
te vervaardigen (p. 33). De Japansche berichten stemmen
hiermede overeen en geven zelfs het nauwkeurige datum
(October 1543) op. Von Siebold , I , p. 3—4). In de kro-
niek van Nagasaki wordt 1530 als het jaar aangegeven.
De officieele Japansche geschiedenis vermeldt het jaar
1541 als dat in 't welk voor 't eerst Portugeesche koop-
lieden naar Tanegashima kwamen. Ik vermoed echter dat
dit laatste bericht aan het reisverhaal van Pinto zelf
ontleend is. De verwaten officieele Japansche geschie-
denis zal van zulk een voor Japan onbeduidend feit als de
schipbreuk van een paar Portugeezen geene notitie ge-
nomen hebben.
De verleidelijke' berichten echter van Pinto lokten vele
Portugeezen naar Japan, waar zij te Bungo een voor-
deeligen handel dreven.
Op zekeren dag in het jaar 1547 nam een 25-jarig
Japanner , die een zijner landslieden gedood had , de wijk
op een der Portugeesche schepen, dat naar Goa weg-
zeilde. Daar aangekomen en door gewetenswroeging ge-
kweld, viel hij gemakkelijk ten prooi aan den heiligen
272
Xaverius , die hem overtuigde , dat hij slechts bij de alleen-
zaligmakende kerk genade kon vinden. Hij kreeg bij den
doop den naam van Paul de Santa-Fe en in 1549 nam
Xaverius hem mede naar Japan, waar hij den 15 Augustus
aankwam en zijn bekeeringswerk begon met toestemming
van den landsheer, den Daimyo van Satsuma, die hier-
van een voordeeligen handel met de Portugeezen ver-
wachte. Toen hij echter merkte , dat deze ook op andere
havens handelden, verbood hij zijn onderdanen zich tot
het Christendom te bekeeren. Xaverius behaalde dus
slechts een gering succes en verliet in November 1551
Japan. Onder zijn opvolger , den Jezuïet de Torrez , vor-
derde het bekeeringswerk echter beter, tuk als de Japan-
ners altijd op een „nieuwtje" geweest zijn.
Natuurlijk wekte dit den naijver der inlandsche geeste-
lijkheid op, die hare rijke stipendiën bedreigd zag
en niet schroomde deshalve een burgeroorlog aan te
hitsen, die in 1565 tot den dood van den tot het Chris-
tendom bekeerden Sjogoen Minamotono Jositeru leidde.
Zijn broeder vluchtte naar den landheer Vatadono, die
met behulp van den machtigen Daimyo Oda Nobunaga
de oproerlingen versloeg, en Minamotono's broeder tot
Sjogoen, onder den titel Josi Aki, in 1865 uitriep {bldz.
36—37).
De heer Nachod hangt ons in de nu volgende bladzijden
een weinig verkwikkelijk tafereel op van de voortdurende
bloedige woelingen en beroeringen in Japan. Deze hadden
tot cene algemeene verarming van het eens zoo rijke land
geleid, zoodat de Japanners nu een voordeeligen handel
van Macao uit, 'twelk de Portugeezen in 1557 bezet
hadden, met de Portugeezen dreven, waarvan velen
zelfs met japansche vrouwen trouwden en zoo het
Christendom bevorderden (bldz. 40—41).
Om der wille van de smeer
Likt de kat de kandeleet
was volkomen op die Japansche Christen-daimyos van
273
toepassing. De religie kon hun niet schelen, maar wel
het voordeel van den handel met de Christenen (bldz. 45).
Het mindere volk , door de aanhoudende burgeroorlogen
verarmd, werd door aalmoezen gepaaid. Lazareten voor
leprozen werden door de Jezuïetenpaters opgericht en de
arme zieken daarin gratis verpleegd, hetgeen natuurlijk
bewerkte dat deze armen goed of kwaadschiks het geloof
hunner weldoeners aannamen. De andere bekende hulp-
middeltjes der Katholieke kerk, kaarslicht, koorgezang
en prachtige kleed ij werden eveneens kwistig gebruikt,
en de iets betere wetenschappelijke kennis der paters stak
gunstig af bij de verregaande onwetendheid der boeddhis-
tische priesters. Hoofdzaak was echter, dat er tusschen
de boeddhistische en roomsche plechtigheden al zeer
weinig uiterlijk verschil was.
Bij beide bestond de tonsuur, de mis en de biecht,
zoodat ook in China het Katholicisme altijd meer aan-
hangers gevonden heeft dan het Protestantisme met zijnen
nuchteren en soberen eeredienst.
Maar de onverdraagzaamheid der roomsche leer, eene
onverdraagzaamheid allen monotheïstischen godsdiensten
eigen, veroorzaakte ook in Japan den hevigsten gods-
dienststrijd.
Het gevolg daarvan . was dat Hideyoshi in 1587 alle
Jezuïeten uit Japan verbande , hoofdzakelijk omdat hij in
dezen de werktuigen vermoedde . die de feudale Daimyos
tegen de nationale centraalregeering opzetten, en deze
de voordeden van den handel met Portugal onttrok om
die in handen van genoemde Daimyos te spelen.
Dit bewijst o. a. de gunstige uitzondering ten behoeve
der Portugeesche kooplieden in het verbanningsdecreet.
Hun werd veroorloofd alle Japansche havens aan te doen
en handel te drijven, maar, op poena van verbeurdver-
klaring van schip en lading, verboden vreemde geeste-
lijken mede te brengen (bldz. 54).
Aan het verbanningsdecreet, dat binnen 20 dagen moest
*.-• •*
274
ten uitvoer gelegd worden, is echter nooit de hand ge-
houden, want de Jezuïeten-Provinciaal Japar Cuello stierf
nog in 1590 in Japan (p. 54). Hideyoshi had andere en
gewichtiger zaken te doen, daar hij zich van de opper-
heerschappij wilde meester maken.
Reeds in 1586 had hij den koning van Corea Li-yen
trachten over te halen gemeenschappelijk China te ver-
overen. Toen deze dit weigerde, deed hij Corea den
oorlog aan en veroverde het. Tot verheerlijking dezer
expeditie liet hij in Miako eene „Oorentombe " bouwen
waarin de ooren van 15000 gedoode vijanden werden
begraven.
De wereldgeschiedenis herhaalt zich steeds, en na Corea
veroverd te hebben, sloeg thans Taikosama een begeerig
oog op de Philippijnen , vanwaar een voordeelige handel
in oude Chineesche martevanen {boionit) gedreven werd ,
die in de Philippijnen geene waarde hadden, maar in Japan
als hooge zeldzaamheid beschouwd werden. Hideyoshi
had zich het monopolie van dit handelsartikel aangematigd
en aan anderen den handel daarin bij doodstraf verboden
(p. 52). Onze Indische lezers weten , dat ook bij de inland-
sche vorsten op Borneo's westkust zulke martevanen nog
heden als de grootste kostbaarheden beschouwd worden ,
en onze regeering weerspannige vorstjes aldaar niet ge-
voeliger straffen kan , dan zulke martevanen van hen als
boete te eischen.
Tusschen de jaren 1564—1571 waren de Philippijnsche
eilanden, die tot nog toe onder de nominale souvereiniteit
van China gestaan hadden , door de Spanjaarden veroverd.
In 1592 richte hij nu aan den Spaanschen gouverneur
dezer eilanden den volgenden brief:
„ Japan , zoo lang door binnenlandsche oorlogen beroerd,
heeft nu eindelijk vrede. Maar de oneenigheden hielden
niet op voordat de Hemel mij op den Keizerlijken troon
plaatste. Dit zwaarwichtige werk is binnen tien jaren
voltooid geworden. Nu ik de handen vrij heb, zal ik de
r
275
Chineezen aanvallen. Wanneer gij uwen verschuldigden
plicht nakomt mij als uwen oppergebieder in allen oot-
moed te erkennen, zult gij van de Japansche wapenen
geen overlast hebben, maar in het tegenovergestelde
geval zal ik deze naar de Philippijnen overbrengen om
ze tot het uiterste toe te verwoesten" (p. 58).
De gouverneur der Philippijnen zond in den grootsten
angst een gezantschap naar Japan om zijne ootmoedige
hulde te brengen en het dreigende gevaar te bezweren.
In 1593 werd een, eerst in 1595 door den koningvan
Spanje bekrachtigd , vriendschaps- en handelsverdrag tus-
schen Japan en de Philippijnen gesloten (p. 60).
In 1596 gebeurde er iets dat aanleiding gaf tot de ge-
heele verdelging der Christenen in Japan. Op het Z.-O.
eiland Shikoku was nl. een voor West-Indië bestemd
Spaansch schip uit Manila met rijke lading, soldaten en
priesters gestrand. Gedurende de onderhandelingen wegens
de reparatie van het schip, waarop de Jap. regeering
eigenlijk strandrecht had kunnen doen gelden, liet zich
de stuurman, prat op zijne vaderlandsche macht, ver-
leiden den jap. ambtenaren op de landkaart te laten zien
hoe zich het Spaansche rijk over de geheele wereld uit-
strekte. Op de vraag, hoe of de koning van Spanje
zooveel machtige rijken had kunnen vermeesteren, ant-
woordde de stuurman heel naïef dat de koning er eerst
monniken heenzond, die later door soldaten gevolgd
werden, die dan met hulp der bekeerde ingezetenen het
land onderwierpen (bldz. 61).
Dit bericht, getrouwelijk door de jap. ambtenaren aan
Taikosama overgebracht, wekte in heftige mate diens
achterdocht, te meer daar de Spaansche franciskaansche
monniken de Portugeesche jezuïeten bij den Sjogoen in
miskrediet hadden trachten te brengen.
De Sjogoen liet onmiddellijk 6 der met het Spaansche
gezantschap medegekomen Franciskanen , alsook 17
bij hen inwonende Japansche leekebroeders , benevens
L
276
drie inlandsche jezuiten gevangen nemen, hen den neus
en de ooren afsnijden en ze in de bitterste koude naar
Nagasaki transporteeren, waar zij in Februari 1597 ge-
kruisigd werden. De Spanjaarden kregen, na verbeurd-
verklaring van schip en lading , verlof met andere schepen
naar Manila terug te keeren. (p. 62). Taikosama stierf
den 16 Sept. 1598 , 64 jaren oud en na zijn dood braken
de oude twisten om de hegemonie weder tusschen den
japanschen adel uit. Iyeyasu, die tot voogd over den
minderjarigen zoon van Taikosama Hideyori was benoemd,
zag zich gedwongen tegen de rijksgrooten op te treden,
die hem van de voogdij ontzet hadden.
In het jaar 1600 had de beslissende veldslag bij Seki-
gahara, oostelijk van het Biwa-meer gelegen, plaats.
Meer dan 200 000 man stonden daar tegenover elkander,
maar Iyeyasu behaalde de overwinning en verhief Hide-
yori tot Sjogoen 1).
Hiermede besluit het eerste hoofdstuk.
In het tweede hoofdstuk beschrijft de heer Nachodhet
ontstaan der O.-I. Compagnie, dat uit het werk van onzen
landgenoot J. A. van der Chijs, „De stichting der Ver-
eenigde O.-I. Compagnie", genoegzaam bekend is.
Lissabon was destijds de eenige en grootste stapelplaats
voor Indische waren, want de „groote vaart" om de
Kaap was alleen aan Spaansche en Portugeesche schepen
1) Men zie mijne Alphabetical List of the Mikados and Shoguns
of Japan in het 3e Deel van de Toung-pao (1892, p. 396), waarin
men meer betrouwbare uit Jap. bronnen geputte cijfers vindt, dan
in de lijsten van De Guignes, Kaempfer, Siebold, Hervey de St. Denys
en andere schrijvers. Volgens de Sin sen nen hyau of Nieuwe
chronol. Tabellen, had de beslissende slag in hetzelfde jaar 1600
plaats.
277
veroorloofd. Daarentegen mochten die waren bij voorkeur
door vreemde schepen uit Lissabon geëxporteerd worden,
waarbij de Nederlanders de hoofdrol speelden.
Zij genoten dan ook in Lissabon zekerheid van lijf en
goed , vrije godsdienstoefening in hunne woningen , eigen
rechtsmacht bij onderlinge twisten en het voorrecht van
koninklijke rechters bij differenties met de Portugeezen.
Daarentegen was het hun bij doodstraf verboden , zonder
verlof des konings, dat echter nooit aan vreemden ver-
leend werd, naar Indië te varen. Trouwens zij zouden
daartoe niet in staat geweest zijn. Hunne schepen waren
niet gebouwd voor den indischen oceaan en de door de
Portugeezen en Spanjaarden angstvallig geheim gehouden
zeerouten bleven hun onbekend.
De Nederlanders geraakten in 1568 in verzet tegen den
koning van Spanje, en toen in 1580 koning Philip II,
na het uitsterven van het Portugeesche koningshuis , zich
ook van Portugal had meester gemaakt , werd den Neder-
landers de vaart op Lissabon verboden, hoewel die in
zekeren zin toch oogluikend werd toegelaten, daar de
Spanjaarden behoefte hadden aan touw, hout, pek, teer
en ander scheepsmateriaal , die zij alleen uit Holland
krijgen konden en die zij noodig hadden om o. a. de
Armada van 1588 uit te rusten (De Jonge I, p. 5 — 6,
noot 4). Dit bracht de Nederlanders er toe eene noorde-
lijke vaart naar Indië te zoeken, welke tochten echter
alle jammerlijk mislukten (bldz. 70 en 92.
Onderwijl was de predikant Peter Plancius eene collectie
van 25 zeekaarten plus tekst van den kosmograaf en scheeps-
meester des konings van Spanje, Bartholomeo de Lasso,
machtig geworden, die op last der Staten-generaal van
17 April 1592 door een Amsterdamschen Boekdrukker
gedrukt werden. Een half jaar later keerde Jan Huijgen
van Linschoten, die op Portugeesche schepen tot het uiterste
Oosten was gevaren, naar zijn vaderland terug, zoodat
allengs het geheim der „ groote vaart "• bekend werd.
278
In 1594 werd te Amsterdam door negen aanzienlijke
kooplieden en reeders eene maatschappij voor de vaart
om de Kaap de Goede Hoop, onder de benaming van
„Compagnie van Verre" opgericht. De eerste vloot van
4 schepen zeilde in April 1595, onder bevel van admiraal
Houtman, die in Portugal geweest was, en ook waar-
schijnlijk gebruik maakte van de hierboven genoemde
zeekaarten van Plancius, uit Nederland weg, kwam ge-
lukkig naar Indië en keerde eerst na eene afwezigheid
van 21/* jaar terug.
In 1597 werd de „Nieuwe Compagnie" voor de vaart
op Oost-Indië opgericht, die 16 Januari 1598 gelijke
privileges bekwam als de oude compagnie. Beide com-
pagniën echter vereenigden fcich, die voor hare voor-
genomen reis in 1598 te samen reeds 7 684 66 gulden
hadden bijeengebracht.
De in 1598 of 1599 opgerichte Brabantsche Compagnie
werd door de bemoeiing van den burgemeester van Am-
sterdam met de Compagnie van Verre samengesmolten,
zoodat de eerste gemeenschappelijke expeditie in 1601,
onder bevel van den beroemden admiraal Heemskerk,
plaats had.
Verscheidene andere kleine compagniën te Alkmaar,
Hoorn en Enkhuizen werden successievelijk met de oude
compagnie samengesmolten (p. 71).
Eindelijk werd bij Octrooi van 20 Maart 1602 de Generale
Nederlandsche Geoctroyeerde Oost-Indische Compagnie
gesticht, die alle kleinere compagniën verslond of onmo-
gelijk maakte (p. 73).
Wij slaan nu als welbekend de verrichtingen der Neder-
landers in de Oost over en gaan tot het derde hoofdstuk
over, hetwelk over de Nederlanders in Japan handelt,
het eigenlijk doel van dit omvangrijk werk.
Twee burgers van Enkhuizen, Jan Huijgen van Lin-
schoten en Dirk Gerritszoon worden als de eerste Hol-
landers genoemd, die op portugeesche schepen of in
279
portugeeschen dienst, Japan bezochten. Eerstgenoemde
kwam in 1583 of 84 naar dit land en de tweede vertoefde
daar van 31 Juli 1585 tot 1 Maart 1586. Beide verlieten
Azië in 1589 en in 1590 was Gerritsz. weder thuis , waar
hij den spotnaam China kreeg 1).
Linschoten, die in 1592 naar Enkhuizen teruggekeerd
was, publiceerde in 1595 zijn „ Reys-Geschrift van de
Navigatiën der Portugaloysers in Oriënten", een werk,
dat de tot nog toe geheim bewaarde kennis der portu-
geesche zeelieden voor iedereen toegankelijk maakte.
Door den financieelen steun van Van der Hagen (op-
zichter der naar hem genoemde Rotterdamsche Compagnie)
en van Johan van der Veken, werd eene expeditie uit-
gerust, die ten doel had Japan door de Staat van Ma-
gelhaen te bereiken.
De kosten der uitrusting dezer expeditie bedroegen niet
minder dan vijf ton.
Dirk Gerritsz. nam zelf aan de expeditie deel, en de
vijf schepen verlieten den 27 Juni 1598 het vaderland.
Na eene ellendige reis, vol ontberingen en gebrek, be-
reikte van die vijf schepen slechts één, Het Geloof, den
14en juli den Maasmond. Van de 500 man die den tocht
medegemaakt hadden, kwamen niet meer dan 36 terug,
zoodat Van der Hagen totaal geruineerd werd, en slechts
Van der Veken zich door zijn ontzaglijk vermogen nog
staande houden kon (p. 96). Twee der overgebleven
schepen De Hoop en De Liefde konden zich, na duizend
gevaren getrotseerd en ondenkbare ellende geleden te
hebben, in 't begin van November 1599 op de Chileensche
kust vereenigen. Aan boord bevond zich een Engelschman
Williams Adams, wien wij een omstandig verhaal zijner
1) Toen ik als elfjarige knaap het stedelijk Gymnasium te Leiden
bezocht, in een tijd, dat ik reeds bij professor Hoffmann Chineesch
leerde, noemden nujne schoolmakkers mij nooit anders dan „de
Chinees", 't Schijnt, dat China altijd den lachlust der Nederlanders
opgewekt heeft.
280
avonturen te danken hebben. Maar de schepen werden
den 22 en 23 Februari van het jaar 1600 door een ver-
schrikkelijken storm overvallen, die ze scheidde. Van
het admiraalschip De Hoop werd nooit meer iets verno-
men, maar het schip De Liefde, aan boord van 'twelk
zich Adams bevond, bereikte eindelijk tegen medio April
de kust van Japan (p. 99).
Van de geheele equipage waren nog slechts 24 man,
gezonde en zieke, overgebleven, waarvan slechts 5 in
staat waren te loopen. Drie van dit getal stierven reeds
den volgenden dag na hunne aankomst , maar de overige
zieken genazen op drie na. Volgens de jap. wetten moest
het schip als strandgoed beschouwd worden, maar men
liet de equipage in 't leven en beroofde hen slechts van
verscheidene artikelen.
De landheer van Bungo verschafte, in afwachting van
nadere bevelen van het Hof , aan de zieke equipage huis-
vesting aan wal.
Het schip zelf werd nu onder bevel van Adams (de
admiraal Quaeckernaeck bevond zich onder de zieken),
naar een goede haven, waarschijnlijk Funai, gebracht
Daar beijverden zich de Portugeezen de Nederlanders
bij de jap. overheden zwart te maken door ze te beschul-
digen zeeroovers te zijn. Iyeyasu liet derhalve genoemden
Adams tot zich roepen, en uit een langdurig verhoor
verkreeg hij de overtuiging, dat de beschuldigingen der
Portugeezen voortsproten uit politieken en godsdienstigen
haat jegens de Nederlanders en uit vrees voor handels-
concurrentie.
Adams werd nu na 41 dagen weder vrijgelaten en op
bevel van Iyeyasu het schip naar Yedo gebracht. Voor
de den Hollanders ontnomen koopwaren en werktuigen,
liet hij eene schadeloosstelling van 50 000 realen betalen.
Het schip leed echter bij Uraya schipbreuk, zoodat de
equipage hare reis naar Yedo over land moest voort-
zetten (p. 101).
281
Melchior van Santvoort, de koopman van De Liefde,
hield zich met de handelstransacties bezig , terwijl Adams
zich in de hooge gunst \an Iyeyasu mocht verheugen
wegens zijne kennis vangeschutkunst , mathesis en scheeps-
bouw. Hij bouwde voor Iyeyasu verscheidene schepen,
en ontving tot dank daarvoor een stuk land met de be-
volking, dat hem een jaarlijks inkomen van 250koku 1)
rijst inbracht , vertegenwoordigende eene som gelijkstaande
aan bijkans fl. 4500. Te vergeefs echter smeekte Adams
om naar zijne vrouw en kinderen te mogen terugkeeren.
Iyeyasu had zijne diensten te veel noodig (p. 102). Den
anderen Hollanders verleende hij evenwel verlof naar hun
vaderland terug te keeren, zoodra zich eene gelegenheid
| daartoe aanbood.
Eerst in 1603 werd die gelegenheid hun door Foye
Sanma, landheer van Hirado (Firando), verschaft. Hij
rustte op eigen kosten (+ fl. 5000) een schip uit om ze
naar de nederl. nederzetting in Patani, op de oostkust
van het maleische schiereiland , te brengen. Niet zoo zeer
uit menschlievendheid , maar om den handel der Neder-
landers met Japan naar zijn land te leiden; want de
portugeesche schepen voeren nu alle naar Nagasaki. Het
schip kwam 2 December 1605 in Patani aan. Aan Adam's
voorspraak hadden zij het te danken, dat hun passen
van vrijhandel verleend werden.
Van Santvoort begon in Patani voor eigen rekening
handel te drijven en ging herhaalde malen naar Japan
terug om in peper, zijde, visch, huiden en Japansche
granen te handelen (p. 104).
Vrij spoedig na hnnne aankomst in Patani vernam
! Van Santvoort dat eene, door de V. O.-I. Compagnie
den 12 Mei 1605 uitgezonden groote vloot, onder bevel
1) In China en Japan werden oudtijds de ambtenaren in natura,
d. w. z. rijst, betaald. Men zie mijn Nederl.-Chineesch woordenboek
s. v. natuur 4, Deel II, p. 1062. De koku of hectoliter rijst was
destijds + fl. 18 waard.
282
van zijn neef Cornelis Matelief, in de indische wateren
was aangekomen.
Santvoort reisde dus naar Jbhore , aan de zuidkust van
't maleische schiereiland , om zijn neef te ontmoeten , die
last had de portugeesche vesting Malakka te belegeren.
Hij bereikte de hollandsche vloot den 19 Augustus 1606
en overhandigde aan zijnen neef den japanschen vrijbrief
en de brieven van Iyeyasu aan de hollandsche regeering.
Niet zonder grooten tegenstand van den scheepsraad werd
Santvoort tot kapitein van de Erasmus benoemd daar
hij gaarne zag, dat deze ook een penningske zou ver-
dienen. Onderwijl echter kwam eene sterke portugeesche
vloot van 36 schepen met 6000 koppen bemand om Ma-
lakka te ontzetten, zoodat de nederl. vloot, die reeds
3 '/i maand deze vesting tevergeefs belegerd had, zich
tegen de portug. vloot moest keeren. In October 1606
werd een verschrikkelijke zeeslag geleverd, waarbij de
Portugeezen 23 schepen en 4000 man, de Hollanders slechts
2 schepen en 700 man verloren. Bij die. gelegenheid werd
de arme Quaeckernaeck door een musketkogel gedood.
Het beleg van Malakka moest echter opgeheven worden ,
hetgeen de overwinning der Nederlanders wel eenigszins
twijfelachtig maakt.
Den 12 Juni 1607 vertrok Matelief nu met drie schepen,
de Oranje , Mauritius en Erastnus, van Ternate , waarheen
hij de wijk genomen had, naar China; hij kwam echter
niet verder dan Canton en werd door storm gedwongen
weder naar Patani terug te keeren (p. 106—106), van
waar de opperkoopman Victor Sprinckel een schrijven
aan Iyeyasu richtte (14 Febr. 1608), ten einde weder
handelsrelaties met Japan aan te knoopen (p. 107 — 108).
Onderwijl hadden de heeren Zeventienen Japan niet
uit het oog verloren, en in hunne vergadering van Fe-
bruari 1606 werd besloten den Stadhouder Prins Maurits
van Oranje te verzoeken een brief aan den Sjogoen van
Japan te richten en aan de Amsterdamsche Kamer last
r
283
te geven „een klein presentje " voor hem gereed te maken.
De admiraal Pauwels van Caerden werd met de overbrenging
van dien brief en die geschenken belast en zeilde 20 April
1606 naar Indië, zonder evenwel zijn last betrekkelijk Japan
te hebben kunnen uitrichten, daar hij opgehouden werd
door de krijgsoperatiën in de Molukken , gedurende welke
hij twee maal in Spaansche gevangenschap geraakte.
Den 22 Dec. 1607 werd wederom eene vloot van 13
schepen, waarvan de uitrusting 2,796.233 gulden gekost
had , onder bevel van Pieter Willemsz. Verhoef, naar Indië
gezonden. Twee van deze schepen waren op kosten der
Staten-Generaal uitgerust en met geschut en ammunitie
voorzien (p. 109).
In Bantam vernam Verhoef, dat een groot portug.
handelsvaartuig tegen het einde van 1608 van Macao
naar Japan zoude vertrekken , en zond derhalve met eene
sloep last aan de beide schepen De Vereenigde Leeuw met
Pijlen en het jacht De Griffioen, zoo doenlijk dit kost-
bare portugeesche schip te vermeesteren 1).
De Portugeezen hadden onderwijl lont geroken en hun
schip reeds den 10 Mei uit Macao doen wegzeilen.
Men besloot dus direct naar Japan te varen , waar men
1 Juli aankwam en vernam, dat de rijke portugeesche
Karak twee dagen vroeger in Nagasaki was aangekomen
(p. Hl).
De vorst van Hirado ontving de Nederlanders vrien-
delijk en kocht hun hunne lading, met een verlies voor
hem van fl. 1200, af, uit vrees dat anders de gouverneur
van Nagasaki dat slaatje zoude genieten.
Deze gouverneur verschafte echter toch den Nederlanders
de gelegenheid naar het Jap. hof te reizen, ten einde den brief
van prins Maurits te kunnen overhandigen en een vriend-
schaps- en handelsverdrag met Japan te sluiten (p. 112).
1) De waarde der lading van dit schip werd door Specx op 8
millioen ducaten geschat.
20
284
Gedeeltelijk werd dit doel bereikt , en na hunne terug-
komst in Hirado besloot de Groote Scheepsraad den 20
Sept. 1609 een brandvrij gebouw in Hirado te huren,
en tot opperkoopman der factorij Jacques Specx te be-
noemen. DgzQj die reeds als knaap de gedenkwaardige
driejarige belegering van Ostende (1601 — 4) mede gemaakt
had, telde toen niet meer dan 21 —22 jaren.
Weldra echter had hij zich door zijn ernstig wezen en
diplomatischen tact eene geachte positie bij de wantrou-
wende Japanners verworven (p. 115).
Den 2 Oct. 1609 verlieten beide bovengenoemde schepen
Japan en kwamen 30 October te Patani aan. Van daar
vertrok De Leeuw met Pijlen naar Nederland, waar het
den 20 Juli 1610 te Texel landde en o. a. 9 kisten Japansch
lakwerk en 9227 stuk porcelein medebracht.
Hiermede was dus het vaste kantoor voor den Nederl.
handel in Japan gevestigd, dat tot onze eeuw toe heeft
geduurd en waardoor Japan , dat later zijn land voor alle
vreemdelingen afsloot , voeling hield met de Europeesche
wereld.
In het 4e Hoofdstuk geeft de heer Nachod ons nu eene
schets van den toestand van Japan ten tijde der eerste
betrekkingen met Nederland en de hervormingen door
Iyeyasu , een der grootste staatsmannen die Japan ooit
bezeten heeft, ingevoerd.
De buitenlandsche handel leverde vele voordeden voor
Japan op, en Iyeyasu was er steeds op bedacht die
handelsbetrekkingen zooveel doenlijk te begunstigen ;
want niet alleen dat hij met de Portugeezen en Hollanders
handelsverkeer had, hij liet ook in 1608, toen het Spaansche
schip waarop de gouverneur der Philippijnen Rodrigode
Vivero y Velasco naar Acapulco zeilen wilde, op de Ja-
pansche kust schipbreuk geleden had, een ander schip
285
voor hem door Adams bouwen, ten einde handelsbetrek-
kingen met Mexico aan te knoopen, vooral om geschikte
spaansche bergwerkers uit de mijnen van daar te krijgen,
ten einde de Japansche bergwerken te kunnen exploiteeren.
Maar hoewel de door Iyeyasu medegezonden Japanners
in Mexico schitterend ontvangen werden , kwam toch deze
overeenkomst niet tot stand (p. 131 —132).
De Japansche scheepvaart bepaalde zich tot kust- en
riviervaart , met uitzondering van verscheidene zeeroovers-
tochten op de Chineesche kust en de Philippijnen.
De groote wegen werden met zorg onderhouden en
altijd vol volks.
De verhouding van goud tot zilver was als 1 : 12 ge-
stegen tegen vroeger 1 : 9|, waarschijnlijk ten gevolge van
den uitvoer van goud door de Portugeezen (p. 133). De
heer Nachod schijnt Klaproth's Fransche vertaling van
het vertoog over den Rijkdom van Japan, in 1708 door
Arrai, vorst van Tsikoego, geschreven (Journal asiatique
Juillet, 1828), door Prof. Hoffmann uit het Fransch
vertaald 1), niet gekend te hebben. De 4 §§, die over
den uitvoer der edele metalen ten gevolge van het verkeer
met vreemde natiën van 1601 tot 1708 handelt, zijn vooral
lezenswaardig.
Het verbod tegen den Christelijken godsdienst en den
vreemden handel vloeide hoofdzakelijk daaruit voort dat
de bekeerde Japansche Christenen alle jaren verbazende
sommen buitenslands zonden om van de monniken de rust
hunner zielen te koopen. (Sic!)
Van het 3e jaar der periode Sjó-to (lees Syau-hau) 1646,
tot het 5e jaar der periode Foyei (lees Hau-yet) 1708,
dus in een tijdruimte van 61 jaren, waren 2,397,600 gouden
Kobans en 37,420,600 Kronen zilver uitgevoerd, en van
1663 tot 1708, of in 36 jaren, 1,114,498,700 ponden aan
koper in staven.
1) Tijdschrift voor Staathuishoudkunde en Statistiek, lle dl.,
6e stuk.
286
Van 1611 tot 1706 werd alleen uit Nagasaki 6,192,800
Kobans goud en 112,268,700 Kronen zilver uitgevoerd,
benevens 2,228,997,500 pond koper in staven.
De gouddorst der europeesche kooplieden en monniken
sleepte die rijkdommen naar Europa , waar zij de waarde
van het goud belangrijk deden dalen.
Een groot gedeelte daarvan vloeide 3 eeuwen later naar
China terug , waar de europeesche koopman zijne thee en
zijde met geld moest betalen, totdat de christelijk-vrome
Engelschen op het snuggere idéé kwamen de Chineezen met
opium te vergiftigen in plaats van ze met zilver en goud
te betalen.
Waarlijk , in alle betrekkingen der Europeanen met het
Oosten , stuit men op laagheid , gemeenheid en hebzucht.
Moet men zich dan nog daarover verwonderen, dat
geciviliseerde volken, zooals de Japanners en Chineezen
waren, ons als verachtelijke barbaren beschouwden, die
men zich zooveel mogelijk van het lijf moest houden?
De schrijver gaat nu voort met de beschrijving der
toenmalige in omloop zijnde Japansche munten (p. 134 —
135), verklaart den oorsprong der nederlandsche uitdruk-
king „eene ton gouds", die niet een vat met goud be-
teekent, maar eene som van honderdduizend gulden,
evenzooals in Japan eene kist zilver beduidde 1000 tahil =
fl. 3125 (p. 136). De Hollandsche gulden was tot 1681
slechts eene rekenmunt Als geld diende sinds 1542 de
Carolus-gulden van 20 stuivers of 40 grooten. Zij waren
van 19,06 gram fijn zilver en dus bijkans zooveel waard
als fl. 2,02 van den hedendaagschen gulden.
Maar de waarde ervan daalde spoedig , zoodat de Carolus
in 1610 nog nog slechts fl. 1,15 gold. Den 25 Sept. 1681
lieten de Staten guldens slaan van 9,61 gram fijn zilver,
die tot 1839 koers hadden en toen tot 9,45 gram verlaagd
werden.
Veel werd door de Nederlanders in de Oost gebruik
gemaakt van de Spaansche reaal, die van fl. 2,35 tot
287
2,50 gerekend werd, dus ongeveer gelijk aan onzen
rijksdaalder (p. 138).
In 't algemeen gaf dus de toestand van Japan , ten tijde
dat de Hollanders daar kwamen, een beeld van eenwel-
geordenden , welvarenden en bloeienden staat , daar er eene
levendige navraag bestond naar de voortbrengselen der
europeesche kuituur en de waren van Indië en China,
die hun door de Portugeesche schepen gebracht werden.
Het 5e Hoofdstuk geeft ons een overzicht der betrek-
kingen der Compagnie met Japan gedurende den duur
der factorij in Hirado, die sinds 2 October 1609 onder
beheer stond van Specx, waar hij bij gebrek aan koop-
waar zoo goed als niets uitrichten kon.
Het verlies van het rijk geladen portugeesche schip
met eene waarde van 8 millioen ducaten, bracht onzen
mededingers, den Portugeezen, een gevoeligen slag toe.
De Japanners nl., woedend over de doodstraf aan eenige
Japanners te Macao voltrokken , eischten dat de kapitein
van genoemd schip daarvoor voor eene Japansche recht-
bank zoude terechtstaan. Op de weigering des kapiteins,
vielen nu de Japanners in de baai van Nagasaki zijn schip
aan, en, na een verwoed gevecht, zag zich de kapitein
genoodzaakt zijn schip in de lucht te doen vliegen. Aan
boord bevonden zich 2600 pikol ruwe zijde en 150—160
kisten zilver, waarvan 7 jaren later nog 70 door een
koopman uit Miaco werden opgevischft
Specx, die tevergeefs op het beloofde hollandsche schip
wachte, zond in November 1610 zijne kameraden Hans
Verstreepen en Nicolaas Pietersz. met eenig Japansch
zilver en lakwerk naar den hollandschen opperkoopman
Heijn in Siam met eene dringende bede den Japanschen
handel te ondersteunen. Gelijk verzoek richtte hij ook
288
bij brief van 3 November aan de Heeren Zeventienen 1).
Laken, stoffen, glas, spiegels, geweren, lood, ijzer,
leder, tapijten en kleederen, dekens, kannen, noemt hij
als de meest gewilde nederl. artikelen. Voor alle Chineesche
waren, schreef hij, voornamelijk ruwe zijde, waren de
prijzen hooger dan ooit in Japan, waarschijnlijk wel ten
gevolge van den ondergang van het rijkgeladen schip,
waarvan wij zooeven spraken.
Het schijnt dat, kort daarop, Specx zelf naar Patani
ging om van daar koopwaren te halen, en in het begin
van 1611 met de jacht de Broek weder naar Hirado
terugkwam.
Specx was nu in staat gesteld de reis naar het hof te
aanvaarden, om zich bij den Sjogoen over het uitblijven
van de Hollandsche schepen te verontschuldigen en een
nader verkeer te verkrijgen. Hij verliet Hirado den 16
Juni 1611 en kwam medio Augustus te Soeroega, waar
Iyeyasu verblijf hield, aan.
Daar hoorde hij dat de Sjogoen een Portugeesch ge-
zantschap zonder antwoord had teruggezonden en een
spaansch gezantschap zeer ongunstig ontvangen had
(p. 144).
Specx werd echter , dank zij de voorspraak van Adams,
zoowel bij Iyeyasu, als later aan het hof te Yedo wel-
willend ontvangen, niettegenstaande hij slechts geschenken
van geringe waarde kon aanbieden (p. 146 — 147).
Het tegengeschenk van den Sjogoen bestond uit 2
japansche wapenrustingen, 2 japansche staatsierokken
(Kasane 2) of Kimono), door Montanus „hemden19 genoemd,
<ai een Cattava (?) voor Specx, en in een wapenrusting,
tien rokken en een Cattava aan Segerszoon. Nachod houdt
Cattava voor een soort zwaard. In dit geval moet men
1) Beide origineelen zijn in het Rijks Archief in Den Haag aan-
wezig.
2) De Kasane was eenc lange tuniek door de Keizers van Japan
en de Kuge of hofadel gedragen.
289
Katana lezen, dat inderdaad in 't Japansch een zwaard
beteekend. In handschriften zijn de n en de v dikwijls
niet van elkander te onderscheiden , en de v in Montanus
is wellicht eene drukfout voor n.
In Augustus 1612 kwam eindelijk het lang verwachte
schip uit Nederland de Leeuw met Pijlen in Hirado aan.
Hendrik Brouwer , bestemd om opvolger te worden van
Specx , had zich te Batavia in dit schip ingescheept , die dan
ook de gebruikelijke hofreis naar den Sjogoen ondernam,
waar de gebruikelijke geschenken van weerskanten werden
aangeboden.
De Sjogoen wenscht echter ernstig dat de Hollandsche
schepen voortaan in de aan den ingang der bocht van
Yedo gelegen haven Uragu zouden binnenloopen. Brouwer
echter weigerde aan dezen wensch gehoor te geven, en
Iyeyasu schijnt daarop ook later niet te zijn teruggekomen.
De weigering was zeer dwaas, want, zooals de heer
Nachod meent, zouden de Hollanders in dit geval niet
zooveel overlast gehad hebben van de roofzucht der plaat-
selijke gouverneurs, zooals later in Nagasaki (p. 151).
De Leeuw bracht ook het antwoord van Prins Maurits
aan den Sjogoen mede, waarin hij hem hoofdzakelijk
tegen de intrigues der Portugeezen waarschuwde ; maar de
Japanners hadden de laatsten te veel noodig, daar zij
hen van Chineesche zijde voorzagen , die de Hollanders ,
bij gebrek van directen handel met China, slechts uit de
tweede hand, dus duurder, konden leveren.
De onderlinge naijver dezer beide handeldrijvende natiën
die hen tot de belachelijkste verdachtmakingen voerde,
is voor beide later zeer noodlottig geworden.
Een geduchte concurrent voor den handel naar Japan
waren echter de Chineezen , die eveneens zijde naar Japan
brachten. In 1610 waren de prijzen daarvan nog zeer hoog,
maar thans klaagde Specx in een brief van 2 November
1612, in 's Rijks Archief te Den Haag bewaard, dat de
Chineezen met 30 jonken verschenen waren waardoor de
290
prijs van de ruwe en bewerkte zijde zeer gedaald was
(p. 155).
Brouwer was er dus op bedacht een directen handel
met China te verkrijgen en sloeg derhalve den Gouverneur-
Generaal in een, eveneens in 't Rijks- Archief bewaard
gebleven brief van 13 Febr. 1613, voor eene factorij op
Formosa te vestigen, daar onze scheepsmacht te zwak
was om het met de Portugeezen op te nemen.
Aan dit zeer verstandige voorstel werd echter eerst
tien jaren later gevolg gegeven (p. 156).
De concurrentie voor de Nederlanders werd nog scherper
doordat de Engelsche O.-I. Compagnie nu ook directen
handel op Japan ging ondernemen. John Saris, bevel-
hebber van het engelsch schip Clove^ verkreeg door tus-
schenkomst van zijn aan het japansche hof zoo invloed-
rijken landsman Adams, de meest gunstige voorwaarden :
onbelemmerd verkeer en handel in 't geheele rijk ; eeuwigen
vrijdom van in- en uitgaande rechten; verlof tot onmid-
dellijken verkoop hunner waren, zonder eerst verplicht
te zijn geweest de hofreis te ondernemen; stipte en
prompte betaling voor de gekochte goederen; bescher-
ming hunner schepen , lading en bemanning; eigen rechts-
pleging (and all offences committed by them, shall be
at the said merchants (het opperhoofd der factorij) dis-
cretion to punish; and our laws to take no hold, either
of their persons, or goods 1).
Ook mochten zij in het geheele rijk ontdekkingstochten
ondernemen. Als eerste opperhoofd der eng. factorij liet
Saris Richard Cook achter (p. 159).
In Augustus 1614 kwam eindelijk Specx weder naar
1) Sic! thans laten niet alleen de Engelschen, maar ook alle
andere in Japan vertoevende of handeldryvcnde Europeanen, zich
voor Japansche rechtbanken terechtstellen. Japan heeft de exterri-
torialiteit die de Europeanen in alle Oostersche landen genoten , hun
met geweld ontnomen. Om dit te kunnen beseffen moet men weten
wat Oostersche rechters zyn.
291
Japan terug, ten einde Brouwer af te lossen, die in
1617 tot directeur der Amsterdamsche Kamer benoemd
werd en in 1632 als G.-G. naar Batavia gezonden werd ,
vanwaar hij in 1636 terugkeerde. In 1641 werd hij tot
Gouverneur onzer West-Indische bezittingen benoemd ,
maar stierf reeds onderweg in 1642. Zijn portret kan
men nog in 's Rijks Museum te Amsterdam zien.
Op bldz. 161 verhaald ons de heer Nachod nu de be-
ruchte Christenvervolgingen, die in Japan in 1614 plaats
grepen. Die vervolging was hoofdzakelijk tegen de Ka-
tholieke geestelijkheid gericht, daar den Hollanders en
Engelschen geen overlast werd aangedaan, en zelfs de
handel met Spanjaarden en Portugeezen ongehinderd
werd voortgezet (p. 160—161). Trouwens de vervolging,
die alleen in verbanning bestond, was niet algemeen,
maar beperkte zich tot de roomsche geestelijkheid en
bevolking van sommige groote steden. Met den besten
wil der wereld zegt Nachod (p. 163), had de Keizer de
l3/4 millioen japansche christenen die het land reeds in
1605 telde, niet kunnen treffen.
Trouwens de vervolging had geen godsdiensthaat (daar-
voor is de Japanner te eclectisch), maar de politiek ten
grondslag.
Iyeyasu had den zoon van Hideyoshi, Hideyori,
uit het centraalbestuur verwijderd. Deze, die nu groot
geworden was, verzamelde in Osaka alle ontevredenen
over het strenge regiment van Iyeyasu. Hideyori's hof en
leger bestond hoofdzakelijk uit Katholieke inlanders en
de paters verzuimden derhalve niet dikwijls hunne op-
wachting bij hem te maken en hem geschenken te brengen
(p. 163). Iyeyasu, bekend met de onvoorwaardelijke ge-
hoorzaamheid die de Katholieken hunne geestelijkheid toe-
dragen, bekend met de plannen van den Koning van
Spanje zich van de wereldheerschappij meester te maken ,
gewaarschuwd door den Prins van Oranje dat Spanje
zich als christelijk vorst van Japan zoude meester maken,
292
begon met eerst die lastige geestelijkheid op te ruimen,
als voorspel van zijn strijd tegen Hideyori , wiens vesting
hij den 9 Juni 1615 vermeesterde , bij welke vermees te-
ring men zegt dat 100 000 menschen sneuvelden en Hideyori
met zijne moeder verbrandden. Alleen zijne vrouw ont-
kwam den dood (p. 165).
Iy eyasu schijnt , naar alles te oordeelen , een verstandig ,
hoewel gestreng regent te zijn geweest en zijne „100
wetten ", die hij slechts als leiddraad voor zijne opvolgers
bestemd had , zijn 200 jaar rechtskrachtig geweest , terwijl
alom in 't land welvaart heerschte (p. 165).
De Nederl. handel leed echter onder alle deze beroeringen
sterk. In 't jaar 1615 bedroeg de Nederl. invoer slechts
fl. 57,000, waaronder nog fl. 15 000 afkomstig waren
van eene gekaapte Portugeesche jonk. De uitvoer bedroeg
in 1615 slechts fl. 66 000 en in 1616 fl. 195 000 (p. 167).
Specx was echter zelf zoo overtuigd dat die vermeestering
eener Portugeesche jonk zuivere zeeroof was , dat hij zich
daaromtrent schriftelijk bij den Sjogoen verontschuldigde ,
onder voorwendsel dat de Hollanders alleen tegen de
Portugeezen en Spanjaarden aldus handelden, maar zij
nooit in dier voege zouden optreden tegen Chineesche en
Japansche vaartuigen (p. 167). Wij hebben uit Groenc-
veldt's werk „De Nederlanders in China" geleerd, dat
dit een klaarblijkelijke leugen was en de Nederlanders
zich ook in China als zeeroovers en slavenhaalders ge-
droegen 1).
De Sjogoen, wien de zaak waarschijnlijk totaal onver-
schillig was — wat ging het hem aan als die roodharige
barbaren met andere barbaren vochten — stond Specx
toe schip en bemanning te behouden , welke laatste konde
dienen om ze tegen de in Manila en de Molukken
gevangen gehouden Hollanders uit te wisselen (p. 168).
1) Vgl. ook Nachod, p. 169—170, waar sprake is van de ver-
meestering eener Chineesche jonk ter waarde van meer dan acht
ton gouds.
293
Toch had die daad van zecroof het gevolg dat de
Sjogoen een streng verbod uitvaardigde, waarbij den
Nederlanders verboden werd in de Japansche wateren
andere schepen te kapen, een maatregel waarover de
Nederlanders alles behalve gesticht waren, daar hun nu
de gelegenheid benomen werd de van Macao verwachte
rijkbevrachte Portugeesche karak buit te maken (p. 169).
De Nederlanders stoorden zich echter niet aan het
verbod, zooals blijkt uit den brief van 11 Oct. 1617 door
kapitein Jan Dirckz. Lam aan heeren Zeventienen ge-
schreven ; en toen hun tweede aanslag op de Portugeesche
karak mislukte, voeren zij naar Manila en beroofden
daar vele Chineesche jonken , wier lading eene handels-
waarde van meer dan 61/» ton gouds vertegenwoordigde
(P. A. Tiele, Bouwstoffen etc. Deel I, p. 182).
Interessant te lezen is de beschrijving van het tusschen
Nederland en Engeland op 2 Mei 1619 gesloten of- en
defensief verbond , dat feitelijk er op neer kwam alle niet
op Japan varende chineesche jonken en alle spaansche
of portugeesche schepen buit te maken (p. 174).
De herhaalde klachten der Portugeezen over den zeeroof
der Nederlanders , bracht de Jap. regeering er toe de vrij-
heden dezer laatsten aanzienlijk te beperken. O. a. werd
hun verboden verder Japanners als soldaten voor de
Compagnie te werven, en wij hadden die broodnoodig,
daar onze eigen legermacht te gering was , de inlandsche
troepen niet te vertrouwen waren, en de jap. hulptroepen
daarentegen uitstekende soldaten waren (Pompe van Meer-
dervoort, Vijfjaren in Japan, DL I, p. 90;Nachodp. 177).
Met de aftreding van Specx, die den 10 October 1621
Japan verliet , eindigt de eerste afdeeling van dit hoofdstuk.
De 2e afdeeling (p. 181 e. v.) bevat de voorvallen onder
Leonardt Camps en Cornelis van Neijenrode (1621 — 1632).
Onder het bestuur van eerstgenoemden geraakte de
Engelsche factorij in Japan op lager wal na een tienjarigen
duur ; hoofdzakelijk wegens de teleurstelling ten opzichte
294
der aldaar te verdienen winsten. Zij verloren in die tien
jaren , volgens Rein en Rundall , 40,000 pond sterling.
Camps mocht echter de vreugde daarvan niet lang beleven
en bezweek 21 Nov. 1623 te Hirado aan koortsen. Tot
zijn opvolger werd Cornelis van Neijenrode benoemd.
Oaderwijl waren de Nederlanders door de Chineezen
uit de Pescadores verdreven en hadden zich op Formosa
genesteld, waar toen reeds een levendige handel door
Japan met de chineesche kolonisten aldaar gedreven werd.
Deze nederzetting zou geen aanleiding gegeven hebben
tot verzet van de zijde van Japan , indien de altijd op de
dubbeltjes beluste Hollanders geen uitvoerrecht van 10 °/0
gingen heffen van alle Japanschc schepen die op Formosa
handel dreven; en die handel was zeer voordeelig voor
de Japanners ; zij hadden o. a. in 1625 voor een kapitaal
van 70 000 dukaten aan de in Japan zoo gewilde Chineesche
zijde besteed. Natuurlijk weigerden de Japanners opgrond
van den hun verleenden handelspas die rechten te betalen en
de Gouverneur Sonck liet toen 15 pikol van de door de
Japanners gekochte zijde wegnemen. De Jap. regeering
was daarover (en niet ten onrechte) verwoed, want Holland
had geene meerdere rechten op Formosa dan Japan. Voor-
loopig bepaalde zich de Sjogoen er toe aan Muyser en
Bogaert bij hun bezoek ten hove het hooge ongenoegen
der regeering te kennen te geven en hen aan te manen
de van Keizerlijke passen voorziene Japanners goed en
vriendelijk te behandelen, daar het anders den Hollanders
later mocht opbreken Het werd hun ten strengste ver-
boden van de Japanners op Formosa rechten te heffen
(p. 191). De Gouverneur- Generaal van N.-I. zond dan ook
in 1627 een bijzonder gezantschap naar Japan onder
bevel van Pieter Nuijts. De Japanners van Formosa,
geërgerd door het willekeurig optreden van den door
Nuijts op Formosa achtergelaten kommandeur de Wit,
vaardigden eveneens een gezantschap onder Fesodonno
naar Japan af om daar over de door hun geleden ver-
295
drukking van de zijde der Nederlanders te klagen (p. 195).
Ten gevolge hiervan mislukte de geheele zending van
Nuijts. Hij werd niet eens ten hove toegelaten en kreeg
bevel zoo spoedig mogelijk Japan te verlaten (p. 199).
Nuijts scheepte zich dan ook op 3 Dec. 1627 naar For-
mosa in.
Fesodonno met zijne Formosaansche inboorlingen werd
echter vriendelijk door den Sjogoen ontvangen, en hoewel
de Japansche regeering hun voorstel de souvereiniteit
op Formosa aan te nemen niet aannam , werden hun toch
geschenken gegeven en werden zij op de heen- en terug-
reis naar en van Yedo goed getrakteerd.
Zij hadden 7 punten van beschuldiging tegen de Nederl.
op Formosa ingebracht (p. 200—201) , en wij moeten tot
schande onzer natie erkennen, dat deze beschuldigingen
volkomen gegrond waren.
Uit woede over het mislukken van zijne zending, liet
Nuijts het van Japan teruggekeerde Formosaansche ge-
zantschap verbieden te landen. Hun kapitein Jaffioyedonna,
die met eenige zijner gezellen op het kasteel gekomen
was om daarover te onderhandelen , werd gegijzeld totdat
de jonken alle hunne wapens uitgeleverd hadden. De terug-
gekeerde Singkangers marcheerden in de gevangenis, de
hun verleende geschenken verbeurd verklaard en onder
de Hollanders verdeeld (p. 202).
Nuijts had echter buiten den waard gerekend en den
29 Juni 1628 overviel Jaffiioye hem in zijn vertrek en
bond hem. Toen Muyser, die ontsnapt was, van uit
het fort op de Japanners liet schieten, gelastte Nuijts
aan Caron om uit het venster te roepen „Schiet niet!
anders worden wij hier vermoord" .
Ook verder toonde hij een lafaard te zijn , en zag zich
gedwongen 4 Juli een compromis te sluiten , waarbij van
weerszijden vijf gijzelaars gesteld werden, die voor de
Hollanders uit het zoontje van Nuijts en de kooplieden
Muyser, Van der Haege, Mourcoert en Jan Hartman
'1
296
bestonden (p. 205). Deze tien gijzelaars zouden naar Japan
gezonden en aldaar uitgewisseld worden. Verder moest
Nuijts de gevangen Singkangers loslaten en de verbeurd
verklaarde geschenken teruggeven. Ten slotte moest hij
den Japanners 200 pikol zijde, plus de door Sonck ge-
roofde 15 pikol zijde, vergoeden en wel tegen 141 Tail
per pikol.
Wegens geleden verlies op de 200 pikol zijde moest
hij nog daarenboven 20 °/© bodemerij betalen. Nadat aan
alle eischen voldaan was, werd eindelijk Nuijts vrijgelaten ,
die zich terstond naar het fort begaf (p. 206—207).
Onderwijl werden de naar Japan gezonden Hollandschc
gijzelaars zoo streng gevangen gehouden, dat de
Gouverneur-Generaal Coen dit alleen te weten kwam
door eenige inw Macao gevangen Portugeezen. De Indische
regeering riep toen Nuijts terug en belastte hem persoonlijk
met de betaling der schadeloosstelling aan Japan. Ver-
volgens werd de Raad van Indië Willem Janszoon naar
Japan gezonden, ten einde de zaak in orde te brengen.
Hij kwam daar den 4 September 1629 aan en werd ter-
stond aan dezelfde vernederende gevangenschap als de
andere Nederlanders onderworpen 1).
Onderwijl was het Fesodonno gelukt de Japansche
regeering over te halen geen vrijen handel aan de Neder-
landers met Japan en Formosa toe te staan, tenzij dat
zij het Fort te Taiwan overgaven, daar hij de hoop
koesterde Gouverneur, ja wellicht Daimyo van Formosa
te worden (p. 210).
Na langdurige en pijnlijke onderhandelingen verkregen
de Nederlanders eindelijk, bij besluit van 6 Mei 1630,
verlof hunne schepen te repareeren en hunne handelsbe-
trekkingen weder te hervatten (p. 213). Niettegenstaande
de bezwarende voorwaarden maakten zij toch in 22
1) Brief van Jansz. van 17 Febr. 1630 naar Batavia, in 't Rijks
Archief te Den Haag aanwezig.
297
maanden eene winst van acht ton. Oorzaak van deze
gunst, was de dood van Fesodonno op 24 Juni 1630.
Zijne eerzucht had hem reeds 2 of 3 maanden te voren
tot volslagen krankzinnigheid gebracht, zoodat men ge-
noodzaakt was geweest hem in de ijzers te klinken (p. 213).
Ten einde echter de jap. regeering volledige voldoening
te geven , zag de indische regeering in dat zij Nuijts, tegen
wien de gramschap eigenlijk gericht was, diende op te
offeren. Hij werd in Juli 1632 met het schip Warmont
gevankelijk naar Japan gezonden , waar hij in September
aankwam en den dood vernam van zijn zoon, die des*
tijds als gijzelaar van Formosa naar Japan was gezonden ,
en die 29 December 1630 aan dyssenterie gestorven was.
Nuijts werd in zeer lichte gevangenschap bij een Ja-
pansch burger geïnterneerd.
Neijenrode, dien Jansz. een „ impotent en desolaat heer"
noemt, wiens boeken in de grootste wanorde waren,
zoude naar Nederland opgezonden worden, maar stierf
gelukkig op 31 Jan. 1632 in Hirado, vóór zijnvertrek.
Tot zijn tijdelijken opvolger werd de opperkoopman
Pieter van Santen benoemd (p. 221), die echter reeds
in hetzelfde jaar vervangen werd door N i c o 1 a e s
Couckebacker. Deze aanvaarde den 3 Oct. 1633 de
gebruikelijke hof reis.
Onder zijn bestuur begon de Nederl. handel bloeiend
te worden. In 1635 hadden zij reeds meer dan een millioen,
meer dan 100 °/o van de invoerwaarde, winst gemaakt
(p. 226). Maar de Nederlanders bleven nog steeds onder
lastige beperkingen bekneld, hoofdzakelijk door opsto-
kerijen van de zijde der Portugeezen.
Het gelukte ons echter een klein Portugeesch vaartuig
meester te worden, dat zeer bezwarende brieven over-
bracht. De gouverneur van Macao had namelijk een uit-
voerig relaas aan den onderkoning van Goa geschreven
omtrent een driedaagsch feest dat te Macao gevierd was
ter eere van den Portugeeschen jezuïet Vieira , die op
298
6 Juni 1634 in Japan levend verbrand was, omdat hij,
na eerst verbannen te zijn geweest, verkleed als een
Chinees, heimelijk teruggekomen was.
Dezen en andere brieven stelden de Nederlanders aan
de Jap. regeering ter hand, die daarover zoo vertoornd
werd, dat de Portugeezen nu nauw op het eiland Decima
opgesloten werden.
De heer Nachod bewijst in een uitvoerig betoog (p. 234 —
242) dat de beschuldiging tegen onze landslieden ingebracht
alsof wij een valschen brief zouden gefabriceerd hebben
waarin de Portugeezen oproer tegen de Japanners zouden
gepredikt hebben, volkomen lasterlijk is.
De vergoding van den, in de oogen der Japanners
misdadigen , jezuïet Vieira had ten gevolge , dat de maat-
regeien tegen roomsche priesters nog meer verscherpt
werden.
De doodstraf werd bedreigd tegen eiken Japanner , die
zijn vaderland verliet, als hij het waagde weder terug te
komen (Bijlagen CXXXIV— CXXXVI) 1).
Couckebacker ging einde 1635 naar Batavia terug en
l) Voor zoover wij weten is dit besluit nooit officieel ingetrokken
geworden, zoodat toen in 1860 de bemanning van eene door storm
verslagen Japansche jonk , die door een Spaansch schip opgenomen
was, naar Emoi gebracht werd, wij eerst een Chineeschen brief aan
de Japansche regeering schreven om te vragen of die Japanners
mochten terugkeeren zonder hun leven te verbeuren. W\j kregen
spoedig daarop een gunstig antwoord , eveneens in 't Chineesch
geschreven, dat die verouderde wet niet meer werd toegepast en
de Japanners vrijelijk naar hun vaderland mochten terugkeeren,
hetgeen door bemiddeling van den Spaanschen consul te Emoi ge-
schiedde. Als merkwaardigheid mag ik vermeiden, dat de Jap. kapitein
zijn Chineeschen koperen inktpot en penseelen uit de schipbreuk
gered had, en wij ons schriftelijk onderhouden konden. Deze men-
schen waren zeer verheugd onder de Nederlanders te Emoi personen
gevonden te hebben die Chineesch verstonden, daar zij behalve die
en hunne eigene taal gcene enkele andere kenden. Later schreven
zy uit Japan een harteljjken brief van dankbetuiging en deelden ons
mede dat zy in 't geheel niet gemolesteerd waren geworden.
299
liet onderwijl het beheer over aan den opperkoopman
Caron, die 24 Febr. 1636 de gebruikelijke hofreis ondernam
en zeer welwillend ten hove ontvangen werd, hoofdzakelijk
omdat onder de den Keizer aangeboden geschenken zich
een reusachtige koperen luchter met 30 armen, die 796
pond woog, bevond. De Sjogoen was daarmede zóó in-
genomen dat hij hem boven het graf van zijn vader in
het prachtige Mausoleum van de familie Tokugawa in
Nikko, nabij Yeddo, liet ophangen, waar hij zich ten
huidigen dage nog bevindt.
De Sjogoen scheen zóó ingenomen te zijn met dit ge-
schenk, dat hij Caron, die reeds weder vertrokken was,
nog een geschenk van 200 schuitjes zilver (ongeveer
fl. 3000) liet nasturen en bovendien Pieter Nuijts vrijliet
(p. 249). Deze ging naar Batavia terug waar hem echter
eene zware vergelding trof. Hij werd van alle zijne waar-
digheden ontzet, moest uit eigen middelen de aan Japan
betaalde schadevergoeding restitueeren en werd daarna
als eenvoudig particulier naar Nederland opgezonden
(p. 252).
Thans bedreigde echter Nederland een ernstig gevaar.
Het uitzetten der Portugeezen uit Japan scheen der regee-
ring niet voldoende , daar hunne priesters met graagte in
de Philippijnen waren ontvangen, en van daar gemakke-
lijk ondersteund konden worden om weder naar Japan
terug te keeren.
De Sjogoen besloot dus Lugon den oorlog aan te doen ,
de Spanjaarden er uit te verdrijven en die eilanden te
vermeesteren. Daartoe moesten de Hollanders hem helpen
door hem hunne schepen als transportschepen voor de
japansche troepen te leenen. In geval van weigering, zouden
zij eveneens uit Japan gezet worden.
Om dit gevaar te bezweren, boden de Hollanders te
Hirado 2 of 3 hunner schepen voor het beoogde doel aan
smeekende hunne overige schepen ten behoeve van hun
handel te mogen behouden. Van Diemen liet hun weten,
21
300
dat wanneer dit aanbod aangenomen werd, het toch nood-
zakelijk zoude zijn daaraan 4 i 5 kloeke oorlogsbodems
toe te voegen, opdat wij tegenover Spanje geen schande
zouden inleggen, of in ongenade bij de Jap. regeering
vallen (p. 258).
Gelukkig echter dat de groote christen- opstand in Shi-
mabara de oorlogszuchtige plannen der Japanners ver-
ijdelde, daar zij werk genoeg thuis hadden (p. 259—267).
In 1639 werd Caron definitief tot opvolger van Coucke-
backer benoemd (p. 268). De heer Nachod geeft ons eenige
belangrijke mededeelingen over eerstgenoemden , die als
scheepsjongen begonnen, zich tot deze aanzienlijke be-
trekking had weten op te werken (p. 269).
Hij deed in Juni 1639 de gebruikelijke hof reis en werd
zeer welwillend ontvangen. Op zijne verzekering dat al
mochten ook de Portugeezen uit Japan verdreven worden,
Nederland in staat was aan Japan alle benoodigde waren
te verschaffen, vaardigde de Sjogoen den 22 Augustus
van hetzelfde jaar het beruchte edict uit, waarbij den
Portugeezen voor eeuwig verboden werd naar Japan te
komen, onder bedreiging dat elk hunner schepen zoude
vernietigd en hunne bemanning om het leven zou gebracht
worden (p. 273).
Door dit edict werd Macao totaal geruïneerd en zoo
besloten dan toch de Portugeezen een specialen gezant
naar Japan te sturen om te smeeken dit besluit te willen
intrekken, belovende dat zij nooit meer eenig priester
naar Japan zouden brengen. Zij legden tot staving over
een door de regeering , de geestelijkheid en de burgerlijke
autoriteiten te Manila geteekend besluit, waarbij het op
poena van 4000 tail, of bij onvermogen, op straffe des doods,
verboden zou zijn priesters naar Japan over te brengen
(p. 276). Maar dit alles hielp niets. Hun verzoek werd
wel in Yedo in overweging genomen, maar weldra kwam
het bevel de wet in al hare gestrengheid toe te passen.
De 61 Portugeezen aan boord werden onthalsd, terwijl
301
de 13 zwartjes met eene chineesche jonk naar Macao
werden teruggezonden om de treurmare over te brengen.
Het portugeesche schip werd buiten de reede geboegseerd
en met zijn geheelen inhoud, ter waarde van 14,000 tail,
in open zee verbrand (p. 278—279).
De Japansche christenhaat keerde zich nu ook tegen
de Nederlanders , van wie de Japanners vroeger geloofden
dat zij een anderen Christus dan de Portugeezen aan-
baden. Zij kregen direct van den Sjogoen bevel al hunne
woningen waarop een christelijk datum stond af te breken
(p. 281).
Caron, die wel begreep, dat tegen zulk een pertinent
bevel geen tegenstribbelen hielp, liet dadelijk 200 man
van zijne schepen komen, en geholpen door 200 Japan-
sche burgers, gelukte het hem in eenen dag de factorij
te ontruimen en het dak er af te lichten. Het geheele
nieuwe steenen gebouw was weldra gesloopt (p. 283).
Het eenige wat de Nederlanders nog tegen het noodlot
der Portugeezen beveiligde waren de vrijpassen, vroeger
door Iyeyasu en Hidetata verleend en die de Sjogoen uit
piëteit tegenover zijne heilige voorvaderen niet dorst te
herroepen (p. 287). Maar de Jap. regeering zocht door
allerlei kwellingen en plagerijen de Hollanders te bewegen
uit eigen aandrang te vertrekken, o. a. door het besluit
dat in den vervolge de opperhoofden elk jaar moesten
vervangen worden, een besluit dat Caron dwong op 15
Febr. 1641 Japan te verlaten (p. 290). Hij werd opgevolgd
door Maximiliaan Lemaire.
Het zesde hoofdstuk behandelt uitvoerig de betrek-
kingen der O.-I. Kompagnie met Japan gedurende het
verblijf der Nederlanders in Desinta, een kunstmatig,
waaiervormig eilandje, vroeger gebruikt om er de Por-
tugeezen in op te sluiten , en waarin nu de Nederlanders
als eene soort van gevangenen geinterneerd werden en
302
nog bovendien de schandelijk hooge jaarlijksche huur
van 5500 tail te betalen hadden.
Zij mochten zelfs niet hunne dooden in de geheiligde
Japansche aarde begraven, maar deze moesten, met een
gewicht bezwaard, in zee geworpen worden (p. 298).
De wederwaardigheden der Nederlanders op Desima zijn
ons overbekend en is het dus niet noodig hier te her-
halen wat de heer Nachod ons daarvan mededeelt.
Op bldz. 435—444 geeft de heer Nachod zijne „Schluss-
betrachtung" en ontwikkelt de oorzaken van de opkomst,
den bloei en het verval der Nederl. factorij in Japan. Uit
alles blijkt , dat het streven der Japanners in vroeger tijd
hetzelfde was als dat van den hedendaagschen tijd : de vreem-
delingen voorkomend te behandelen , zoolang zij ze noodig
hebben, en ze meedogenloos er uit te werpen als een
uitgeperste citroen zoodra zij er alles uitgezogen hebben
wat voor hun doel noodig bleek te zijn. De vernederingen
waaraan zich de Nederlanders in de 17e eeuw onder-
wierpen, hebben niets gebaat. Zoodra Japan voor den
wereldhandel ontsloten was en dus de tusschenkomst van
Nederland niet langer behoefde, werden de Hollanders
eenvoudig ter zijde gesteld en traden de andere grootc
mogendheden daarvoor in de plaats, die echter eveneens ,
zoodra Japan hunne meerdere kennis niet langer behoeft,
op de eene of andere wijze zullen worden geécarteerd.
Een innige, vertrouwelijke band tusschen dit van groot-
heidswaanzin bevangen volk en het europeesche , gegrond
op wederzijdsche achting, zal altijd onmogelijk blijven,
en het onbekookte wierook toezwaaien aan Japan door
moderne schrijvers zoo ruimschoots toegepast , kan alléén
daartoe dienen den onverdraaglijken hoogmoed der Ja-
panners te vermeerderen; want zij hebben niet eens,
zooals de Chineezen, achting voor die Europeanen die
hunne taal en hunne instellingen bestudeerd hebben.
Moge het degelijke werk van den heer Nachod Europa
overtuigen, dat er slechts één middel bestaat op den duur
303
vrede met Japan te behouden, nl. hunne eischen met
dezelfde hooghartigheid te weerstaan als die waarmede
zij ze stelt, en eiken inbreuk op onze rechten onver-
biddelijk terug te wijzen — als het ten minste niet te
laat is. Ik moet mijne vroeger reeds uitgesproken waar-
schuwing herhalen , dat Japan geen rust zal hebben voordat
het de Philippijnen vermeesterd heeft en wellicht onze O.-I.
bezittingen bedreigen zal. Ik weet wel, dat op het oogen-
blik mijne stem als die des roependen in de woestijn is,
en hoop, dat men niet zal wachten er naar te luisteren
voor dat het te laat zal zijn geworden.
De onverschilligheid' waarmede de groote mogendheden
in 1894 de ongemotiveerde schending van het Chineesch
grondgebied door Japan heeft aangezien is de primitieve
oorzaak der donkere onweerswolken, die zich op het
oogenblik in het verre Oosten samenpakken en een niet
te vermijden conflict tusschen Rusland , Duitschland , En-
geland en Frankrijk zullen veroorzaken en China voor
goed van ons zal verwijderen. Ten volle beaam ik de
zonder stemming aangenomen motie van Sir Ellis Ashmead-
Barlett dat de handhaving der onafhankelijkheid van China
van het hoogste belang is voor den handel van Groot-
Brittannië (en ook voor dien der andere Europeesche
natiën).
G. SCHLEGEL.
Concubinaat bfl de ambtenaren van het binnen-
landsch bestuur in Nederlandsch-Indië.
In den z. g. Almanak der Indologische Vereeniging van
het jaar 1895 lazen wij tot onze verbazing een artikel
van den heer P. F. Laging Tobias, getiteld: „Enkele
korte wenken aan den a. s. O.-L Ambtenaar." Tot onze
verbazing , zeggen wij , want het kwam ons vreemd voor ,
dat een man als genoemde heer, iemand van naam en
beteekenis , zulke denkbeelden durfde te ontwikkelen als
in dat stuk , en zulks bij wijze van wenken , m. a. w. bij
wijze van goeden raad. In 't kort toch kwamen die wenken
daarop neer , dat het voor een jeugdig ambtenaar van het
B. B. even goed was een „huishoudster" te hebben als
gehuwd te zijn. Beide toestanden hadden volgens dat
artikel hun vóór en tegen.
't Is waarlijk erg , dat men de verantwoordelijkheid van
zulk een beweren tegenover jonge, onervaren menschen
vrijmoedig durft aanvaarden. Gemoederen en geesten
kneedbaar als was nemen zoo licht indrukken op, en
slechte raad kan zulke verstrekkende gevolgen hebben!
Een gansche levensopvatting, leidend tot een bestaan van
lichtzinnigheid en zonde, tot te laat berouw, wanhoop
en ellende, kan oorsprong nemen in slechte denkbeelden
opgedaan in die gistingsperiode van 't leven tusschen
305
vijftien en vijf-en twintig. Hoe weinig wordt in 't algemeen
beseft wat d&n, d&n vooral, goede leiding beteekent,
hoe verderfelijk te groote vrijheid en daarmee ongebrei-
deld inwerken van allerlei denkbeelden kan wezen.
Men is er in 't algemeen zoo ver van af, in te zien,
dat vrijheid en bandeloosheid zoo ganschelijk verschil-
lende zaken zijn , en men laat een jongmensch van even
negentien of nog jonger, letterlijk los, om, met een
maandelijksche toelage van zooveel, verder zijn eigen
gang te gaan, mits hij zich binnen de perken van die
toelage houde! Zoo is men „student". Alle weldadige
invloeden van huiselijk verkeer, omgang met beschaafde
vrouwen en meisjes en wat niet al , dat de jongeling
geniet vóór de intrede in de studentenwereld, dat alles
houdt plotseling op. En een tijdperk van wild rondtasten
in den blinde, van rollen, lollen en woest zijn, van
onverstand en dolheid, van vervallen tot barbaarsche
ruwheid is bij velen dier losgelatenen aangebroken.
Doch laten we dat daar : 't verband met ons onderwerp
is slechts middellijk.
Tot de invloeden, die wij bedoelen, behoort vooral
de opvatting omtrent cardinale punten van zedeleer, welke
in de meeste gevallen een jongmensch van zijn kameraden
— enkele toongevers — overneemt, of uit geschriften
put, die hij te hooi en te gras leest. Zelden zijn het de
ouders of voogden, die deze punten aanroeren, en nog
zeldzamer komt het voor, dat eenigszins uitgewerkte
denkbeelden daaromtrent den jongeling van die zijde
worden medegedeeld. Zoo iets is voor de meesten immers
te „kiesch."
Een merkwaardig verschijnsel dus mag het heeten , dat
een man van gevorderden leeftijd , van rang en aanzien
in de Indische ambtenaarswereld , aan aanstaande Indische
landsdienaren raad geeft op zedelijk gebied. Des te eerder
kan men derhalve aannemen, dat zulk een raad gretig
aangehoord, en waarschijnlijk door velen gevolgd zal
306
worden. En waar het bekend is, dat op 't punt van
sexueele verhoudingen de Indisch-Europeesche maat-
schappij vrij liberaal is, zal een jong ambtenaar, nauw
toegetreden tot die maatschappij, spoedig gewonnen
worden voor losheid van zcdelijkheidsbeginselen , indien
hij raadgevingen in zich opgenomen heeft als die van den
heer Laging Tobias.
Deze heer heeft evenmin als zooveel anderen , die zich
geroepen voelen als zedemeesters tegenover onervarenen
op te treden, het concubinaat aangeprezen als iets ver-
kieslijks boven 't huwelijk. O neen, maar te zeggen, dat
het moeilijk is uit te maken , welk van de twee beter is ,
komt op 't zelfde neer als te zeggen : w neem gerust een
huishoudster , je doet er absoluut geen kwaad mee." 't Is
een erkennen van 't concubinaat als iets natuurlijks en
gewoons.
En dat is het niet.
Wij zullen dat aantoonen, hoezeer wij vreezen, dat de
meerderheid van oordeelkundigen tegen ons zal wezen.
Het aantal van hen of haar boven de dertig , welke onze
meening deelen , zal in Indië wellicht niet groot zijn in ver-
gelijking met onze tegenstanders. Maar dat deert ons niet.
Laten dan de jongeren , wier oordeel nog niet gevormd
is — en vóór zijn dertigste jaar wijzigt men nog wel
zijn denkbeelden — onze argumenten nagaan. Wellicht
zullen er zijn, die met ons meegaan of tot ons overgaan.
Wij beweren, dat het voor den ambtenaar bij het bin-
nenlandsch bestuuur wen schel ijk, zeer wenscheiijk is,
dat hij gehuwd zij, en als dat voor hem onmogelijk is,
dat hij verstandig doet zich streng te onthouden van alle
geslachtelijk verkeer met inlandsche vrouwen.
Het argument van „in de schulden en zorgen komen
en daardoor afgeleid worden van diensttoe wijding" is
geenszins een argument tegen het huwelijk : het is er een
tegen den finanti ëelen toestand van den beginnenden
ambtenaar , die op zichzelf genomen het huwelijk belet.
307
Onze ambtenaren bij het B. B. worden «slecht betaald
tot en met den rang van assistent-resident. Ontving een
aspirant-controleur — een rang waartoe men onmiddellijk na
uitzending door den Minister benoemd diende te worden —
een maandelijksch tractement van minstens drie honderd
gulden, dan zou het huwelijk voor hem geen precaire
zaak zijn: hij zou gehuwd „uit kunnen komen". En als
dan zijn benoeming tot controleur niet vijf jaar uitbleef,
zooals thans op Java b.v. , maar binnen een drietal jaren
volgde, en als met die bevordering een opslag in trak-
tement van twee honderd gulden maandelijks gepaard ging ,
zou er bij de meesten van geldzorgen geen sprake zijn.
Na een diensttijd van zegge vijftien jaar moest dan
de assistent-residentsrang bereikbaar gemaakt, of een
daaraan evenredige trak temen tsverhooging toegekend
worden. Jonger dan vijf-en-dertig jaar is men , in 't alge-
meen gesproken, voor den gewichtigen post van hoofd
van plaatselijk bestuur als assistent-resident, onzes
erachtens, niet geschikt; maar daar staat tegenover, dat
een vijf-en-veertigjarig man, die pensioneering in 't ver-
schiet ziet , vaak de zoo noodige opgewektheid en levens-
kracht zal missen, om zijn belangrijke functiën naarbe-
hooren waar te nemen. En tegenwoordig, bij de slechte
promotie in 't ambtenaarscorps, is zulk een man geen
uitzonderiug.
Men make van den ambtenaar van het B. B. toch den
eersten , den voornaamsten ambtenaar ook uit een oogpunt
van wereldsch aanzien , d. w. z. men geve degelijke weten-
schappelijke opleiding, en make van zijn betrekking een
finantiëel voordeelige; want van hem hangt in de eerste
plaats de rust, de welvaart en het behoud onzer bezit-
tingen in O.-I. af. En men zal ten slotte zien, hoevoor-
deelig voor den lande zulk een weloverlegde mildheid
moet wezen.
Tot het aanzien van een ambtenaar, die tegenover de
inlanders de Europeesche beschaving moet vertegenwoor-
- 308
digen , behoort ook , dat hij gehuwd zij en niet in wilden
echt leve met een vrouw, die verre beneden hem staat.
Hoe komt men er toch bij te wanen, dat de inlander
den gehuwden staat volstrekt niet zoo zou eeren , dat hij
min neerzag op het leven in concubinaat? Dat doet hij
wel ter dege , al zal hij zich wel wachten er ronduit over
te spreken tot Europeanen, die anders denken. En wie
is dan wel de inlander? Meent men den Moslimschen
inlander, b.v. den Maleier, of meent men den half hei-
denschen Javaan s. v. v.? Of wellicht den z.g. christelijken
Alfoer ?
Kennis van den inlander is over 't algemeen genomen
bij Europeanen in Indië gering. Menschen, die zich zelden
of nooit de moeite gegeven hebben met hem over zijn
eigen aangelegenheden in zijn eigen taal te spreken,
menschen, die na twintig of dertigjarig verblijf in Indië
steeds ziende blind zijn gebleven en zoo bitter, och zoo
bitter weinig van den inlander, zijn karakter, denken
en gemoedsleven afweten, achten zich niettemin gerech-
tigd als deskundigen van ondervinding op te treden, en
dolheden te verkondigen, die kant noch wal raken. De
inlander heeft niets tegen 't concubinaat ! Ja , de inlander
van Boeroe en die van de binnenlanden van Sérang
(Ceram) wellicht, maar de Moslimsche Maleier stelt het
huwelijk natuurlijk verre daarboven. Natuurlijk, zeggen
wij: in de eerste plaats, omdat zijn eigen godsdienst
daarmee in overeenstemming is, en in de tweede plaats ,
omdat diezelfde inlander wel heel onnoozel moest wezen ,
om niet meer eerbied te hebben voor een geregeld , wettig
samenleven van ras- en beschavingsgenooten dan voor
een echt als die van de hondjes.
En dan 't onwaardige, dat er in ligt zich met een
inlandsche te verbinden op voorwaarde, dat ze behoorlijk
voor abortus zorg drage ! Of anders 't aanzijn geven aan
een ongelukkig ras, kinderen te krijgen, die men als
lastposten beschouwt, en die men — op enkele uitzonde-
309
ringen wellicht na — nooit zoo liefheeft, neen lief kkn
hebben, als de kinderen uit het huwelijk met een ras-
en bescha vingsgenoote , die men acht, eert en bemint!
Men prate wat men wil van goede behandeling van een
huishoudster: 't is en blijft een feit, dat men haar niet
eert, want, als men haar eerde, zou men haar ook maat-
schappelijk willen verheffen, en haar den rang van wet-
tige echtgenoote willen geven. Men doet dat echter niet ,
omdat men zulk een inlandsche eenvoudig als een „objet
k plaisir' beschouwt, meer niet. Dat men met een
inlandsche zoo iets lichtvaardig begint, en niet licht met
een Europeesche van eigen soort , bewijst wel zonneklaar ,
dat men die inlandsche minacht.
En wat het huwelijk op Moslimsche wijze van den
Europeeschen ambtenaar met een Moslimsche inlandsche
betreft, zeker, dat is voor haar geen schande (in haar
opvatting althans, en ook niet in die van haar geloofs-
genooten) maar is zulk een huwelijk waardig voor den
Europeaan, die het aangaat? Er zijn veel voorbeelden
van zulke huwelijken. In sommige streken van Sumatra
b.v. zal het voorkomen , dat een inlandsche op voorwaarde
van Moslimsch huwelijk er in toestemt sexueelen omgang
met een Europeaan te hebben. Zulk een huwelijk kan
dan gemakkelijk, weer op Moslimsche wijze, verbroken
worden. De kinderen worden dan Moslims , d. w. z. inlan-
ders, en de zaak is voor de vrouw volkomen „gezond".
Zoolang men zich echter Europeaan en kan het , Christen
voelt , moet , dunkt ons , ook zulk een echt een verachtelijk
element bevatten. Onze huwelijksregeling moge niet in
alle opzichten de wenschelijke , aan alle redelijke behoeften
van het sexueel verkeer beantwoordend zijn, die der
Moslims stuit öns tegen de borst als indruischend tegen
onze begrippen van zedelijkheid en onze denkbeelden
over de positie der vrouw. Men behoeft waarlijk geen
vurig „feminist" te wezen, om te vinden, dat bij het
Moslimsche huwelijk de vrouw schromelijk onrecht weder-
310
vaart: haar standpunt daarin zou zelfs door de meest
ouderwetsche sloofster in het huishouden als vernederend
beschouwd worden.
De gehuwde ambtenaar zou te veel aan zijn gezellig
tehuis bij „moeder de vrouw" denken , en daardoor onge-
negen worden om lange tournees te maken , altijd gaarne
„ thuishokken " enz., en de dienst zou daaronder lijden.
En heeft diezelfde ambtenaar een bruine linkerhands-
echtgenoote , dan is dat dus niet het geval ? Neen , natuurlijk
niet, om de eenvoudige reden, dat zulk een echtgenootc
hem geen gezellig tehuis verschaffen kkn, hij haar be-
schouwt als een bediende. Ook weer dus die hondsche
minachting voor iemand , met wie men het gemeenzaamst
denkbaar verkeer heeft!
Maar zou 't werkelijk waar wezen, dat de dienst er
onder lijdt, als de ambtenaar in zijn huis zijn heiligdom,
het centrum van al 't geen hem lief en dierbaar is, ziet?
Zou niet juist van dat huis — aangenomen dat er een
hartelijke verstandhouding tusschen de wettige echtge-
nooten bestaat — een veredelende, beschavende invloed
uitgaan , die den ambtenaar zedelijk beter maakt, en hem
dus juist geschikter doet zijn voor zijn taak ? Eén beschaafd
Europeesch echtpaar kan over een gansche bevolking van
inlanders een sterk zedelijk overwicht uitoefenen, dat
voor ons gezag onder hen waarlijk niet te versmaden is.
En wat het verlangen naar huis betreft: op Java zijn
de afstanden zoo groot niet. Als daar de ambtenaar gaarne
thuis is, weerhoudt hem dit van kroegloopen, dobbelen
en uitspattingen , met de treurige gevolgen daarvan — ook
voor den dienst.
Een huishoudster is maar een bijzit, evenals de „bajadere"
in Goethe's gedicht „kent zij geen plicht," d. w. z. acht
zij zich evenmin als haar heer door huwelijksbanden ge-
bonden. Er zijn natuurlijk uitzonderingen ; maar regel is ,
dat de „heer" zich zeer weinig gebonden acht. Laten
de vele binnenlandsche verloven naar Sindanglaja enz.
311
eens vertellen van de zegeningen der wilde echtverbondjes
bij de landsdienaren !
En 't is waardig, nietwaar, heeren verdedigers van
't concubinaat, dat de controleur, hoofd eener af deeling ,
magistraat enz. een medeminnaar heeft in zijn staljongen
of zijn huisknecht? En waardig ook als hij — zooals wij
ons een geval herinneren — een liefje overneemt van
een chef?
Een Europeesche vrouw houdt het in de eenzaamheid
niet uit, beweert men wel. Goed, als zulk een vrouw
zoo iets niet voor haar echtgenoot over kan hebben,
laat zij dan een ander zoeken , met wien zij op èen drukke
plaats kan wonen. Er zijn echter Europeesche vrouwen
genoeg , die uit liefde voor een man gaarne opofferingen
en ontberingen dragen. En, is de man door ambtsbezig-
heden afwezig, dan weet een degelijke vrouw ook wel
de hare thuis te vinden. Zijn er kinderen, dan is haar
taak op een eenzame plaats, ver van Europeesche be-
schaving, zelfs veel meer omvattend dan ze in 't moeder-
land wezen zou. De opvoeding en 't onderwijs harer
kinderen moet, waar scholen ontbreken, haar reeds de
handen en 't hoofd vol werk geven , of is 't dan niet zaak
voor haar, om alles te doen wat in haar vermogen is,
om ze Europeesch te maken en den sterkwerkenden invloed
der inlandsche omgeving zooveel doenlijk te neutralizee-
ren? En, al zijn er geen kinderen, rest haar dan niet
werk te over in 't zorgen voor haar huishouding , 't stre-
ven om haar huis te maken tot de plaats, waar haar
echtgenoot telkens nieuwe kracht en nieuwe opgewekt-
heid voor zijn taak kan opdoen?
En dan de taal, de inlandsche zeden en gebruiken?
zal men ons tegenwerpen.
't Gewone argument vóór het huishoudster-stelsel ! Men
leert de taal van 't land dan zoo goed! Men leert die dan
zeker 't best van iemand van de laagste volksklasse,
een waartoe de huishoudster gewoonlijk behoort? Neen,
312
waarlijk, als men liefde voor de bevolking zijner afdee-
ling heeft, kan men nog wel anders en veel beter haar
taal aanleeren. Wij kennen tal van gehuwde ambtenaren
van 't B. B. , die de landstaal hunner afdeeling vlot spre-
ken en ware genegenheid voelen voor 't volk waaronder
zij werkzaam zijn, en kennen ook heel wat ongehuwde
ambtenaren van 't zelfde corps, voorzien van de alom
geprezen woordenboeken van vleesch en bloed — wij
drukken ons maar eenigszins anders uit dan in Indië
gebruikelijk — wier bezit van zulke dictionnaires , ondanks
tal van herziene uitgaven, maar steeds niet tot de ge-
wenschte taalkennis leidde, wier onverschilligheid en
cynisme op dat gebied aan 't ongelooflijke grensden.
Als 't er op aan kwam eens namen en feiten te noemen,
zouden die dictionnaire- verdedigers meest leelijk verlegen
zitten. Wie toch zijn de ambtenaren van het B. B., die
door hun huishoudsters tot grondige kennis van taal en
volk gekomen zijn? Zij, die zich op dat gebied naam
gemaakt hebben , danken die kennis wel aan iets anders :
aan eigen lust tot onderzoek, aan ernstige belangstelling
voor 't lief en leed van den inlander.
Het huishoudster-stelsel — blijven wij die uitdrukking
voor 't gemak bezigen — geeft, om nog iets te noemen ,
aanleiding tot scheeve verhoudingen met de inlandsche
bevolking. Zoo weten wij een geval te noemen , waar het
hoofd van plaatselijk bestuur ergens op Java de zwager
was van den regent, doordat deze gehuwd was met de
zuster van eerstgenoemde. Die assistent-resident kon dat
natuurlijk niet helpen, maar hij dankte zijn aardsch be-
staan aan een inlandsche huishoudster zijns vaders. Op
een andere plaats maakten wij kennis met een gewestelijk
secretaris (vendumeester) , wiens inlandsche schoonbroeder
het ambt bekleedde van venduafslager ! Weer op een ander
oord was het districtshoofd de spruit van een vroeger be-
stuurshoofd in de residentie. En op een derde plaats —
op de Buitenbezittingen — vertelde een officier van ge-
313
zondheid aan ieder , die 't hooren wilde , dat hij een „linker
schoonbroer" had in den inlandschen officier van justitie
bij den landraad ter hoofdplaats.
Afgezien van dergelijke toestanden, schept bovendien
het vrijbuiten op sexueel gebied, waartoe de ongehuwde
ambtenaar — ook al heeft hij een huishoudster — veel
lichter vervalt dan de gehuwde, wanverhoudingen, die
nadeelig voor het Europeesche gezag moeten wezen. Is
het niet een treurig feit , dat b.v. ergens in de Padangsche
bovenlanden — velen zullen weten waar wij bedoelen —
zich nooit een inlandsch meisje of inlandsche vrouw
buiten durfde te vertoonen , wanneer mijnheer de assistent-
resident met zijn controleur voorbijkwamen, eenvoudig
omdat die beide vertegenwoordigers van onze beschaving
geregeld den Don Juan en Leporello uithingen wanneer
zij hun morgenwandeling deden ? Die heeren waren onge-
huwd en hadden waarschijnlijk een „ dictionnaire." Ge-
huwde ambtenaren zouden, ook al stond hun innerlijke
moraliteit nog zoo laag, niet licht zulk een voorbeeld
volgen, ware 't slechts om fatsoensredenen.
Nog een geval willen wij aanhalen , waar sexueele aan-
rakingen bij de bevolking kwaad bloed zetten. Een con-
troleur op een der Buitenbezittingen placht overal waar
hij een inlandsch meisje of jonge vrouw naar zijn gading
opmerkte , haar eenvoudig in zijn reisprauw mee te nemen.
Hij hield haar dan voor een week of iets langer in huis,
en zond haar met een flinke „fooi" weer naar de ouder-
lijke of echtelijke woning terug. Eindelijk beklaagde men
zich er over, en de ambtenaar werd overgeplaatst. Dit
feit werd ons meegedeeld door den inlandschen schrijver,
die bij denzelfden controleur in die functie had gediend.
Zijn afkeuring over zulk gedrag was slechts een flauwe
weerspiegeling van de algemeene, meestal verkropte ver-
ontwaardiging, die 's controleurs optreden in degansche
afdeeling had verwekt.
Doch genoeg, 't Is voor een ieder , die redelijk en be-
314
schaafd denkt en oordeelt, dunkt ons, duidelijk, dat de
aangehaalde gevallen — enkele naast vele , waarvan niets
wereldkundig wordt — strekken moesten om den Neder-
landschen naam op bedenkelijke wijze afbreuk te doen
bij de inlandsche bevolking. Daden en gedragingen als
bedoelde bederven dien naam voorjaren, tien tallen jaren.
En 't kost ontzaggelijk veel takt en beleid , om de slechte
indrukken daardoor gemaakt weg te wisschen.
De vertegenwoordiger van Westersche, Nederlandsche
beschaving moet zich op hartelijke wijze neigen tot de
bevolking in zijn ressort. Maar hij boude zich bij nóg
zooveel heusche belangstelling in haar lot , haar doen en
laten, op 't verheven standpunt, waarop zijn opvoeding
hem behoort te stellen. Welnu , dat standpunt zal hij , ge-
steund door een ontwikkelde, verstandige en liefdevolle
vrouw van zijn ras en zijn stand, veel gemakkelijker
kunnen blijven innemen, dan in concubinaat met een
inlandsche; want iedere sexueele verhouding tot de
inlandsche bestuurders leidt óf tot kuiperijen en gekonkel ,
óf tot encanailleering öf tot misbruik van gezag.
Er bestaat werkelijk een waardig standpunt van meer-
derheid zonder terugstooting en hooghartigheid , er bestaat
evenzeer een ingebeelde rasmeerderheid zonder spoor van
zedelijke superioriteit. De eerste bij den besturenden
ambtenaar werkt wonderen, steunt en sterkt ons gezag,
de laatste ondermijnt het grif.
En zoo lang wij op degelijk oud-Hollandsche wijze het
huwelijk eeren als het embleem van den geordenden staat,
moeten wij het concubinaat bij den ambtenaar, die in
't klein 't hoofd van dien staat is, veroordeelen.
ADELANTE.
De installatie van sultan Amangkoe Bowono II
van Djokjakarta.
Schets uit den Java-oorlog
DOOR
J. P. SCHOEMAKER.
Een der belangrijkste politieke maatregelen , gedurende
den Java-oorlog 1825—1830 genomen, was voorzeker
de herstelling op den Djokjaschen toon van den verban-
nen vorst Amangkoe Bowono II, in de Indische geschie-
denis meer bekend onder den naam van Sepoe (de Oude).
Diens verheffing tot sultan-regent heeft weliswaar
niet aan de verwachting beantwoord , welke de Regeering
zich er van voorstelde , doch wij mogen niet over 't hoofd
zien, dat Sepoe's regeering te kort was, om den invloed
te herwinnen, dien hij door eene langdurige ballingschap
verloren had.
Teleurstellingen leiden allicht tot onverdiende aanvallen ;
dit moest ook de commissaris-generaal Du Bus de
Gisignies ondervinden, dien men, na Sepoe's overlijden,
over de troonsverheffing heftig aanviel.
Wij laten buiten beschouwing, of de politieke maat-
regel den commissaris-generaal als een kortzichtigheid
moet aangerekend worden, dan wel, of de aanvallen,
welke hij te doorstaan had, meer 't gevolg waren van
zijn krasse maatregelen ter verbetering der ontredderde
22
316
financiën in Nederlandsch-Indië , welke velen ontevreden
stemden.
De commissaris-generaal was bovendien als Zuid-
Nederlander niet populair , vooral niet in hoogere kringen,
waar men — zooals generaal Knoop in zijne Herinnerin-
gen aan de Belgische omwenteling zegt — gewoon was,
de Indische aangelegenheden te beschouwen als zaken,
die uitsluitend tot de bevoegdheid der Hollanders be-
hoorden.
Om over de installatie van den sultan Sepoe billijk te
oordeelen , dient men de omstandigheden te kennen , welke
tot dien politieken maatregel leidden, en zich verplaatsen
in den moeielijken toestand van den landvoogd, wiens
eerste plicht was, om met alle kracht en middelen den
opstand te bedwingen.
In de nagelaten papieren van een ooggetuige van Sepoe's
installatie vinden wij eene belangrijke beschrijving van
die plechtigheid, en zulks gaf ons aanleiding die troons-
beklimming tot onderwerp te kiezen van een opstel,
waaraan, als inleiding, een kort overzicht van Sepoe's
verleden voorafgaat.
Amangkoe Boewono II was de zoon van Mangkoe
Boemi I, die bij acte van 13 Februari 1755, onder den
naam van Amangkoe Bowono I door de Regeering als
sultan werd erkend over de landschappen, welke zijnen
broeder, den soesoehoenan van Soerakarta, Pakoe Bo-
wono, hadden toebehoord.
De sultan van 't nieuwe Rijk koos het dorp Djokja tot
residentie en de vereenigde landschappen van het sulta-
naat werden Djokjakarta genaamd. *)
Amangkoe Bowono II (Sepoe) kwam in 1790 aan de
*) Ten einde het eertijds zoo machtige en uitgestrekte Ryk
van Mataram nog meer te verbrokkelen, waardoor de macht der
Compagnie versterkt en die der vorsten gebroken werd, bekwam
Mas-saïd, zoon van Mangkoe Segoe's verbannen broeder, van den
soesoehoenan eenige districten natyj het Zuidergebergte (Maart 1757).
317
regeering, in dien tijd toen de glorie der Compagnie
aan 't tanen was.
Sultan Sepoe, zooals wij hem gemakshalve zullen blij-
ven noemen , maakte van de toenemende onmacht gebruik ,
om zijn haat tegen de Europeanen op allerlei wijzen te uiten,
en het waren voornamelijk de residenten die het meest
van den ijdelen , schraapzuchtigen vorst te lijden hadden.
Alzoo duurde het tot de komst van maarschalk mr.
Herman Willem Daendels, die in 1808 door Lodewijk
Napoleon, koning van Holland, tot gouverneur-generaal
van Ned.-Indië werd benoemd.
Bij artikel 36 der nieuwe Constitutie van 1806 behoorde
het beheer der koloniën uitsluitend aan den koning,
derhalve ook het benoemen van een landvoogd.
Er wordt beweerd, dat die benoeming geschiedde op
aandringen van keizer Napoleon I, die een krachtig en
bekwaam krijgsman in onze koloniën noodig achtte , om
de Engelschen buiten den archipel te houden.
Men moge den ijzeren maarschalk van onverschoon-
baren willekeur beschuldigen en zijn financieel beheer
afkeuren, zeker is het, dat hij Neêrlands's onverganke-
lijke erkentelijkheid verdient, om de wijze waarop hij
in drie jaren tijds het wankelend gezag herstelde.
De hertog Bernhard van Saksen-Weimar noemde hem
„un homme supérieur", en de hertog, die zelf jaren op
Java verbleef, was wel bevoegd om over Daendels te
oordeelen.
Nog heden zijn , trots het Engelsch tusschenbestuur , de
onuitwischbare sporen van Daendels' regeering te be-
speuren.
Ofschoon hij niet — gelijk de meeste zijner voorgan-
gers — in Indië was geweest , wist de militaire autocraat
dadelijk op welk voetstuk hij zich als landvoogd te plaatsen
had , welk standpunt hij tegenover de inlandsche vorsten
en grooten behoorde in te nemen en wdar met stalen
vuist moest ingegrepen worden.
i
L
318
De correspondentie met de vorsten van Djokjakarta en
Soerakarta voerde hij van stonde af zelf, zonder tusschen-
komst van den gouverneur van Java's N.-O. kust. Verder
verbood hij niet alleen het vernederend ceremonieel , onzen
residenten aan de hoven der vorstenlanden opgelegd,
maar gelastte zelfs den ministers — zooals hij de resi-
denten noemde — den vorstelijken pajong te voeren , ten
teeken hunner waardigheid.
Over 't veranderd ceremonieel, door Daendels voorge-
schreven, dat onze ambtenaren voor vernederende en
honende behandeling vrijwaarde, betoonde Sepoe zich
hoogst onvergenoegd , en zulks kan zelfs als de hoofd-
aanleiding beschouwd worden van de botsing tusschen hem
en den maarschalk.
Sepoe verzekerde den resident Engelhardt, dat hij
zich nimmer zoude onderwerpen aan de nieuwe voor-
schriften van 't ceremonieel.
Maar de sultan, gewoon aan de meegaande politiek
van Daendels' voorganger, den gouverneur-generaal Wiese,
moest weldra ondervinden „qu'il fut mis en éclats, sans
qu'il eut lieu de se plaindre."
Het duurde niet lang , of Sepoe boog 't trotsche hoofd
voor den ijzeren maarschalk en herstelde op diens last niet
alleen den ons goedgezinden Rijksbestierder Danoe Redjo
in zijne waardigheid , maar vrees deed hem zelfs toestem-
men de regeering aan den kroonprins over te dragen
(31 December 1809).
Sepoe had evenwel de vergunning in den kraton te
verblijven , echter zonder de vergaderingen te mogen bij-
wonen. Dit was een staatkundige fout van Daendels , die ,
ware hij langer in Indië geweest , en dus beter bekend ge-
weest met de Javanen , zeker niet zou hebben plaats gehad.
Hij zou alsdan hebben geweten, dat onderdanigheid aan
de ouders, één hunner grootste deugden is, en bijgevolg
de kroonprins , uit kinderlijken eerbied voor zijnen vader,
zich niet aan diens invloed vermocht te onttrekken.
319
Nauwelijks was dan ook het Neder! andsch bestuur op
de Engel schen overgegaan, of Sepoe maakte van de ge-
legenheid gebruik , om zich op eigen gezag op den troon
te herstellen, waartegen zijn zoon zich niet verzette.
De Engelsche luitenant-gouverneur Raffles erkende
hem als sultan, trots het advies van den resident John
Crawfurd, die zich zeer ongunstig omtrent Sepoe
uitliet
Raffles zoude echter spoedig ondervinden in welke
handen hij de teugels van 't bewind had gelaten.
Sepoe's eerste regeeringsdaad was , den door Daendels
benoemden Rijksbestierder Danoe Redjo in den kraton
te doen wurgen, en met den soesoehoenan in het geheim
tegen de Engelschen samen te spannen.
Toen Java, door de expeditie naar Palembang, zoo
goed als van troepen ontbloot was, nam Sepoe de ge-
legenheid waar, om te beproeven, het Europeesche juk
voor goed af te schudden.
In weerwil der smeekbeden van zijne moeder en den
kroonprins, versterkte Sepoe den kraton en riep de
bevolking onder de wapens.
De Engelsche expeditionnaire colonne, onder kolonel
Gillespie, kwam echter spoediger terug dan de sultan
verwachtte.
Op den 18 Juli 1812 werd de kraton gebombardeerd
en twee dagen later ingenomen.
Door zich tijdig te onderwerpen wist de soesoehoenan
het gevaar voor zich af te wenden, maar Sepoe boette
zijn verraad als banneling op Poeloe Pinang, van waar
hij in 1816 naar Batavia werd overgebracht , daar Neder-
land, door de Conventie van Londen van 13 Augustus 1814,
in het bezit zijner koloniën was hersteld.
De Ned.-Indische Regeering achtte het evenwel raad-
zaam den vorstelijken banneling geen kwijtschelding van
straf te verleenen en liet hem naar Amboina overbrengen.
Aldaar ontmoette hem, 8 jaren later, de gouverneur-
320
generaal Van der Capellen op eene inspectiereis door de
Molukken.
De 70-jarige Sepoe was dezelfde niet meer; vernede-
ring, verdriet, teleurstelling en het verlangen naar zijne
kinderen hadden den grijsaard gebogen en geknakt.
Sepoe vroeg en verkreeg verhoor bij den landvoogd,
wien hij op hartroerende wijze smeekte zijn land, zijne
kinderen en kindskinderen te mogen terugzien, en begra-
ven te worden naast zijne voorvaderen.
De gouverneur-generaal, getroffen door den aanblik
van dien gebroken grijsaard, bleef niet ongevoelig voor
diens beden en stond hem toe zich te Soerabaja ter woon
te vestigen.
Niet lang na Sepoe's komst te Soerabaja trokken zich
onheilspellende wolken samen aan den politieken hemel
van Djokjakarta.
Sepoe's kleinzoon, Pangerang Dipo Negoro, oudste,
doch onechte zoon van wijlen Amangkoe Bowono III,
had de vaan des oproers ontrold en zich als „Messias"
en aanvoerder van den heiligen strijd tegen de Neder-
landers opgeworpen.
Op den 25 Juli 1825, 's namiddags te 31/* uur, dreunden
de eerste kanonschoten en daarmede nam de bloedige
strijd een aanvang, die 5 jaren aanhield en aan 15000
Europeanen en 200.000 inlanders het leven kostte.
Sepoe werd bij het uitbarsten van den opstand over-
gebracht naar Zr. Ms. wachtschip Melampus, omdat
de Regeering voor geheime verstandhouding beducht
was.
Weinig zal de vorst vermoed hebben , dat juist die be-
denkelijke gebeurtenis hem den weg baande naar den
troon zijner vaderen.
Reeds kort na het uitbreken van den opstand, had de
raad van Indië Muntinghe der Regeering voorgesteld,
Sepoe als sultan-regent op den zetel te herstellen, ten
einde door diens tusschenkomst de oproerige familieleden
321
en voormalige onderdanen tot orde en rust te doen
terugkeeren.
Dat voorstel vond veel tegenkanting, vooral bij den
commissaris-generaal Du Bus de Gisignies en den
generaal De Koek, die vreesden, dat Sepoe zich zoude
wreken op de ons welgezinde prinsen, vooral op onzen
trouwen bondgenoot prins Mangkoe Negoro, die onder
de Engelschen tegen hem had gestreden.
Maar het was juist deze prins , die ? onbaatzuchtig , een
jaar later generaal De Koek aanspoorde het voorstel
van den heer Muntinghe nogmaals ter sprake te brengen
en te steunen.
Daar het oproer steeds in omvang toenam en derebel
Dipo Negoro van geen onderwerping wilde hooren, maar
het gezag voor zich alleen eischte, was de Regeering
verplicht aan den toenemenden invloed van den hoofd-
muiteling eene macht tegenover te stellen en besloot zij tot
den politieken maatregel, sultan Sepoe als regent op den
troon van Djokjakarta te plaatsen.
De kapitein-ter-zee Steenboom, die den sultan als
Staatsgevangene geruimen tijd op het oorlogsschip had
bewaakt en voor wien Sepoe veel achting en vriendschap
had opgevat, werd verzocht hem op de Melampus te
bezoeken , maar het te doen voorkomen , als kwam hij uit
eigen beweging.
Steenboom wist van lieverlede het gesprek te brengen
op de gebeurtenissen te Djokjakarta en Sepoe den wensch
te ontlokken, dat hij gaarne weder den troon zou be-
klimmen, wanneer onze Regeering hem als gebieder wilde
erkennen.
Steenboom gaf hem den raad een verzoekschrift in te
dienen , zich bereid verklarende der Regeering dat smeek-
schrift over te brengen en al zijn invloed aan te wenden,
om zijnen sobat in diens waardigheid te doen herstel-
len , mits Sepoe plechtig beloofde steeds een trouw bond-
genoot te zullen zijn.
322
Reeds weinige dagen daarna, 11 Augustus 1826, kwam
de Melampus te Batavia, waar Sepoe met statie ont-
vangen werd en ten huize van generaal Holsman zijnen
intrek nam.
Den volgenden dag begaf de vorst zich naar Buitenzorg
ter verkrijging van eene audiëntie bij den commissaris-
generaal , aan wien hij het volgend schrijven had gericht :
„ Deze brief komt van mij, sultan Mangkoe Boemi Sepoe ,
„ Sempatie Hingnologo, Abdul Rachman, Sajidi, Penotrogno,
„Charifat, Allah van Djokjakarta Adingingrat, mij thans
„bevindende op het oorlogschip Melampus.
„Ik zend U mijne veelvuldige groeten en loftuigingen
„ aan den Doorluchtigen Heer Commissaris-generaal , welke
„gezeteld is te Batavia en daar de macht heeft over de
„Oostersche landen.
„Na het voormelde smeek ik van den Doorluchtigen
„Heer verlof om aan wal te mogen komen en, zoo het
„bestaanbaar is, naar Djokjakarta terug te keeren, ten
„einde in de nabijheid der graven mijner voorvaderen
„te zijn.
„Wat de zaken van Djokjakarta betreft, wil ik met al
„mijn vermogen het Gouvernement op alle mogelijke
„wijzen behulpzaam zijn, opdat het Rijk weder welvaart
„ geniete.
„Mijn kindskind, die thans Sultan is, erken ik als
„zoodanig, en ik ben zeer dankbaar, dat de Regeering
„hem beschermt, en onder Hare leiding tot dusverre in
„zijne rechten heeft gehandhaafd.
„Ik wensch, dat de Doorluchtige Heer mij vergunne,
„dat achterkleinkind weder te zien en op te voeden, en
„ten opzichte van den minderjarigen Sultan eenstemmig
„met het Gouvernement te handelen. Ik neem geen ge-
„ noegen , dat Dipo Negoro Sultan wil worden ; ook neem
„ik geen welgevallen in Mangkoe Boemi.
„Eindelijk smeek ik een verbond met het Gouverne-
„ment te mogen aangaan.
323
„Geschreven op Zaturdag, den 9en dag der maand
„Soero van het jaar 1242 (Augustus 1826) ".
De sultan, wien ten paleize eenige vertrekken waren
afgestaan , werd den volgenden morgen met groote plech-
tigheid ten gehoore ontvangen, en op de audiëntie her-
haalde hij zijn verzoek, in het request vermeld.
De commissaris-generaal deed den sultan antwoorden,
dat hij genegen was , het verzoek in gunstige overweging
te nemen en zijne beslissing ter rechter tijd zou laten
weten.
Na de gebruikelijke plichtpleging werd de sultan met de
zelfde statie naar zijne vertrekken teruggeleid.
Z. Exc. bepaalde dat 's namiddags ten 4 ure de hooge
Regeering zoude vergaderen , om eene beslissing te nemen.
Tot bijwoning der plechtigheid werden uitgenoodigd :
De raden van Indië S. Muntinghe en Chassé.
De oud-gouverneur en directeur van Java's N.-O. kust ,
Engelhardt.
De president van het hooggerechtshof Maurisse.
De directeur van financiën Goldman.
De procureur-generaal van 't hooggerechtshof Blom.
De algemeene secretaris Bousquet,
voorts de resident van Buitenzorg, de militaire com-
mandant en al de officieren van het garnizoen, alsmede
vele civiele ambtenaren.
Al de genoodigden verschenen in groot ornaat en waren
vóór 't vastgestelde uur ten paleize vergaderd.
De commissaris-generaal nam plaats op eene met goud
bestikte sofa, op eene verhevenheid aan het einde der
troonzaal; rechts naast diens zetel stond een tafeltje,
waar, op een gouden schenkblad, de acte lag, overdekt
met een kleed van geel damastzijde.
Aan weerszijden van den commissaris-generaal waren,
volgens rang en anciënniteit , de genoodigden geschaard.
Juist klokkeslag 4 uur verscheen de sultan, begeleid
door den resident van Buitenzorg, en eene eerewacht.
324
Ernstig, waardig en statig schreed de vorst door de
zaal. Vóór den commissaris-generaal gekomen kruiste hij
naar Oostersch gebruik, de armen over de borst en
bracht buigend zijne hulde aan den vertegenwoordiger
van Z. M. den Koning der Nederlanden.
Alle aanwezigen , met uitzondering van den commissaris-
generaal , rezen van hunne zitplaatsen en bogen voor den
sultan.
Op uitnoodiging van den commissaris-generaal nam
Sepoe vervolgens op de voor hem bestemde sofa plaats ,
waarna ook de overigen gingen zitten.
Sepoe was klein van gestalte ; zijn ovaalvormig gelaat
had het zuiver Hindoe- Javaansche type, met donkere,
diep liggende oogen; zijne gelaatsuitdrukking verried een
trotsch en vastberaden karakter.
Diepe groeven lagen op 't voorhoofd en aan de mond-
hoeken, voorzeker niet alleen als de onmiskenbare tee-
kens van ouderdom , maar daarop gedrukt door droefenis
en teleurstelling.
De commissaris-generaal opende de vergadering met
eene indrukwekkende rede. Z. Exc. maakte de aanwe-
zigen bekend met de aanleiding tot de plechtige bijeen-
komst en met het verzoek door den sultan gedaan.
Vervolgens gaf Z. Exc. te kennen, dat de acte van ver-
bond, door den sultan aangeboden, haar gebleken was,
overeenkomstig te zijn zoowel met de eer en de waar-
digheid van het Nederlandschc Gouvernement als in het
volkomen belang van het Djokjasche Rijk.
Daarna werd de acte, eerst in 't Nederlandsch , vervol-
gens in 't Maleisch, voorgelezen; zij bevatte in twaalf
artikelen het volgende:
I. De erkenning van den minderjarigen vorst als wettig
sultan van Djokjakarta en van zijn recht tot deelne-
ming aan het bestuur onder den titel van sultan
Anom (de Jonge).
325
II. De bekrachtiging van alle overeenkomsten van vroe-
ger en lateren tijd door het Ncdferlandsch en door
het Britsch tusschenbestuur met het hof van Djokja-
karta aangegaan.
III. Belofte van gezamenlijk met de Nederlanders en
hunne bondgenooten de opstandelingen te bestrijden
en alle pogingen aan te wenden de oproerige inge-
zetenen tot de erkenning van hunnen wettigen vorst
terug te brengen.
IV. In het bijzonder de bekrachtiging van allen afstand
van grondgebied en rechten, uit het bezit daarvan
voortvloeiende, weleer aan de Nederlanders en
Engelschen gedaan.
V. De belofte van eene regeling der grensscheiding
bij de eerste gunstige gelegenheid.
VI. De erkenning der verplichting van sultan Sepoe,
om voor de opvoeding van den minderjarigen vorst
de meest mogelijke zorg te dragen en aan dezen
nog gedurende zijn leven de opvolging en de re-
geering te verzekeren.
VII. De bevoegdheid van de Nederlandsche Regeering,
om, waar zulks voor de veiligheid geboden werd,
forten en stukken in het Rijk van Djokjakarta en
gedeeltelijk ten koste van dat Rijk aan te leggen.
VIII. De verplichting der Djokjakartasche Regeering een
grooten weg door dat Rijk naar het Cheribonsche
aan te leggen.
IX. De bevoegdheid der Nederlanders om in het Rijk
van Djokjakarta aan het zuider zeestrand een of
twee havens te kiezen en daar, gedeeltelijk ten
koste van dat Rijk, forten aan te leggen.
X. De erkenning van het recht der Nederlanders vrij
handel te drijven en alle Nederlandsche handels-
waren en fabrikaten vrij in-, door- en uit te voeren
wat betreft het gansche grondgebied van Djokjakarta.
XI. De bewilliging van het dragen der kosten van den
L
326
tegenwoordigen oorlog door het Rijk van Djokja-
karta, zoodanig dat de som van ƒ 26,000, welke
dit Rijk jaarlijks genoot van zijn aandeel in de
verpachting der Djabarankasche landen aan Neder-
land, die voortaan niet meer zou worden betaald,
zou worden beschouwd als eene rente van 6 pCt. ,
waarvan het kapitaal derhalve bedroeg ƒ 433,333,
welk kapitaal al dadelijk in mindering der bedoelde
oorlogskosten in rekening zou worden gebracht.
XII. De machtiging aan den luitenant-generaal De Koek
verstrekt, om met eene daartoe te benoemen com-
missie den oud-sultan werkelijk op zijn troon te
Djokjakarta te herstellen en met Z. H. aangaande
alle zoodanige huishoudelijke punten overeen te
komen , als waarvan de regeling door de uitvoering
van dit tractaat gevorderd werd.
Deze nadere overeenkomst zou , na door den com-
missaris-generaal bekrachtigd te zijn even verbindend
wezen, alsof zij in het tractaat zelf ware opgenomen.
Aan Z. H. werd gevraagd, of hij de artikelen alle
duidelijk had verstaan en de vervulling er van wenschte
na te komen.
Z. H. verklaarde, dat hij alles duidelijk had verstaan
en overwogen, en bereid was de voorwaarden te vervullen
en daarop den eed af te leggen.
Na deze verklaring werd de panghoeloe binnengeleid,
in wiens handen Z. H. den eed op den Koran aflegde.
Andermaal rezen alle aanwezigen , behalve de commis-
saris-generaal , van hunne zetels op , om den eed staande
aan te hooren.
Z. H. zwoer houw en trouw aan Z. M. den Koning
der Nederlanden; steeds in vrede en vriendschap met
het N.-I. Gouvernement te leven en hare verplichtingen
te erkennen en in acht te nemen; te trachten de rusten
den vrede in het Rijk van Djokjakarta te herstellen en
327
te handhaven; de verbintenissen met het N.-I. Gouver-
nement getrouw na te komen; naar de wetten van recht
en billijkheid te regeeren, kortom, al datgene te doen,
wat een goed vorst gehouden is te doen.
Na deze eedsaflegging heerschten er eenige oogenblikken
van plechtige stilte in de zaal; allen staarden ernstig
voor zich uit en wachtten met gespannen aandacht op het
woord van den commissaris-generaal.
Deze verklaarde volkomen tevreden te zijn met de
gedane belofte op den Koran en verzocht den resident
de acte aan Z. H. ter teekening aan te bieden.
Nadat Sepoe met eenigszins bevende hand het stuk
geteekend had , en dit door den commissaris-generaal be-
krachtigd was, werd hij door Z. Exc. met luider stem
in naam des Konings erkend en uitgeroepen ais wettig
sultan-regent van Djokjakarta, onder den naam van sultan
Sepoe (de Oude).
Sultan Sepoe werd met den koninklijken mantel om-
hangen, en op 't zelfde oogenblik deed de artillerie een
salut van 19 schoten.
De commissaris-generaal wenschte den nieuw benoem-
den sultan geluk met diens verheffing en bood Z. H. een
prachtige , met diamanten omzette kris ten geschenke aan ,
waarna Z. Exc, na de gebruikelijke plichtplegingen, de
vergaderzaal verliet.
Met eene uitdrukking van diepen ernst op het gerim-
peld gelaat en als overweldigd door het ceremonieel , dat
hem van banneling tot regeerend vorst had verheven,
was de grijsaard voor een oogenblik zijne ontroering
nauwelijks meester.
Hij was echter te veel diplomaat, om zich lang door
zijne aandoening te laten medesiepen, en geen der om-
standers vermocht in de diepliggende oogen te lezen,
welke snaar in hem het meest trilde , welke gedachten hem
beheerschten , noch welke plannen er in den geest van dien
heerschzuchtigen , trotschen Mataramer vorst sluimerden.
328
Maar zeker was er op dat oogenblik geen gelukkiger
sterveling op gansch Java , dan sultan Sepoe , ofschoon hij
meesterlijk zijne zegevierende blijdschap wist te verbergen.
Met waardige houding en echt Oostersche voornaam-
heid , ontving de sultan de gelukwenschen van de getui-
gen zijner verheffing; nu en dan plooide een glimlach
zijne dunne lippen, wanneer een bekende hem de hand
drukte en complimenteerde.
Volgens gebruik werden Z. H. door het Gouvernement
geschenken aangeboden, bestaande in prachtige versier-
selen in diamant en goud, mooie inlandsche wapens en
en kostbare stoffen.
Niet lang nadat de commissaris-generaal de zaal ver-
laten had, keerde ook de sultan naar zijne vertrekken
terug, doch thans onder een gouden pajong en geëscor-
teerd door eene grootere eerewacht.
De installatie van sultan Sepoe was, de politieke omstan-
digheden in aanmerking genomen, al zeer karakteristiek.
De waardigheid echter en ook de majesteit waarmede
desniettemin de plechtigheid geschiedde, bleven niet zon-
der indruk op Sepoe.
De commissie, samengesteld uit de heeren luitenant-
generaal De Koek, de raden van Indic Muntinghe en
Engelhardt, welke den sultan naar Djokjakarta zou
vergezellen, had tevens in opdracht de proclamatie af te
kondigen, welke op den 12 en September 1826 te Salatiga
met groote plechtigheid geschiedde.
Die afkondiging werd door vele prinsen en een groot
deel der Javaansche aristocratie met vreugde begroet,
maar ook een aanzienlijk aantal , dat vroeger met trouw
en liefde voor Sepoe had gestreden , bleef vijandig gezind ;
de opstand had familie- en vriendschapsbanden verbro-
ken, en door het fanatisme was een broederoorlog ont-
staan, die een deel der onderdanen had vervreemd van
den vroegeren heerscher, dien het jongere geslacht zich
nauwelijks meer herinnerde.
329
Wij zullen niet stilstaan bij eene beschrijving van de
luisterrijke feesten en den plechtigen intocht te Salatiga,
waar vele voorname inlanders met hun gevolg waren
samengekomen om den ouden sultan met vereerende
geestdrift te begroeten en hulde te brengen.
Het kon niet worden geloochend, dat Sepoe's aan-
hang, ondanks de scheuring welke Dipo Negoro had
teweeggebracht, niet zoo onbeduidend was; Sepoe stond
als hoofd van het Mataramsche vorstenhuis en als
grootvader van Dipo Negoro, in veler oog hooger dan
de kleinzoon.
Op denzelfden dag dat te Salatiga de proclamatie werd
afgekondigd , beproefden de aanhangers van Dipo Negoro
den jongen sultan (Anom) te ontvoeren, een aanslag, die
echter mislukte en welke aanleiding gaf Z. H. veiligheids-
halve naar het fort te doen verhuizen.
Terwijl de sultan te Salatiga verwijlde, trok generaal
De Koek aldaar eene genoegzame macht bijeen, om den
vorst naar Djokjakarta te begeleiden.
Den 17 en September kwam de sultan te Kalitan , alwaar
Z. H. door den resident van Solo, de voornaamste
prinsen van het Solosche hof en den pangerang Mangkoe
Negoro met betuigingen van eerbied en onverdeelde sym-
pathie werd verwelkomd.
Den volgenden dag kwam ook de soesoehoenan van
Solo te Kalitan, om den sultan geluk te wenschen, en
de oude vriendschapsbanden weder aan te knoopen.
Met genoegen bespeurden onze hooge autoriteiten , dat
wederzijdsch vertrouwen en welwillendheid de vorsten
bezielden.
Den 19en vertrokken de sultan en de Regeerings-
commissarissen naar Klatten; de reis werd ongestoord
volbracht.
Als eene eigenaardigheid van den heer Engelhardt zij
vermeld, dat ZHE.gestr., een man van hoogen leeftijd,
en die evenals de sultan per palankijn reisde, steeds
330
eene doodkist met zich voerde, welke met al die pracht
en luister een somber en schril contrast vormde.
Reeds lang vóór des sultans aankomst te Klatten had-
den zich duizenden gewapende inlanders onder hunne
hoofden als eerewacht langs den weg geschaard; achter
deze gelederen verdrongen zich de bewoners der omlig-
gende dessa's, allen in feestgewaad, en overal waren
gamelangs geplaatst om den welkomstgroet te slaan.
Niet ver van het fort, stonden drie temengongs met
200 volgelingen, allen in de fraaiste kleederen gedoscht,
om den sultan hunne onderwerping aan te bieden.
Deze waren partijgangers van Dipo Negoro, die, na
de verheffing van den voormaligen vorst tot sultan-regent,
tot het wettig gezag terugkeerden.
Toen de voorhoede van het militaire escorte voorbij
trok en men daarachter, bij de hoofdmacht, des sultans
palankijn en gouden pajong ontdekte, wierpen zich de
inlanders geknield ter aarde , en brachten in die houding,
naar 'slands gebruik, den vorst hunne hulde.
De gamelangs lieten in driftige slagen den feestmarsch
galmen; van 't fort donderden de saluutschoten en klon-
ken wijd en zijd de vreugdekreten der jubelende bevolking.
In het fort werd hij door den commandant met het
gebruikelijk ceremonieel ontvangen.
Na afloop der gewone plichtplegingen werden tal van
Prinsen, temengongs en dessahoofden tot den vorst toe-
gelaten; velen om Z. H. hulde te. brengen, anderen om
hunne onderwerping aan te bieden.
Het was een gedurig komen en gaan van voorname
Javanen en priesters, van oude vrienden en bekenden
voor den vorst een vermoeiende dag, doch, gestreeld
door zoovele blijken van belangstelling, behield hij eene
ongestoorde opgeruimdheid. Den volgenden dag, 20 Sep-
tember, werd de reis naar Djokjakarta voortgezet.
Gedurende dezen tocht was er een wanklank in de
algemeene feestvreugde.
.Mji »« "a-m
331
Niet ver van Klatten stuitte de voorhoede op versper-
ringen en vernielde bruggen; het geknal van geweer-
schoten bewees tevens, dat de veiligheidstroepen aan 't
schermutselen waren met de benden van Dipo Negoro,
die den stoet den doortocht trachtten te beletten.
Meermalen fronste de grijze vorst de wenkbrauwenen
vlamden zijne oogen van verontwaardiging en toorn ; die
aanvallen bewezen maar al te duidelijk, dat zijn klein-
zoon den kinderlijken eerbied met voeten trad , ja , zelfs
den grootvader het gezag betwistte.
Al vechtende, en meermalen opgehouden door ver-
nielde' bruggen , welke moesten hersteld worden , bereikte
de stoet Bantoelan, waar kapitein De la Monnaie het
gezag voerde.
De Rijksbestierder , vele prinsen en hoofden hadden
zich aldaar vereenigd, om den sultan feestelijk in te
halen en te verwelkomen.
Verscheidene hunner waren zeer aangedaan toen zij
den vorst terugzagen, dien zij met de meeste blijken
van diep gevoelden eerbied en sympathie begroetten.
Ook de sultan was niet in staat zijne ontroering te
bedwingen bij het wederzien van zoovele bloedverwanten
en vrienden.
Na een kort oponthoud werd de reis naar de hoofdstad
vervolgd.
Geheel Djokjakarta was met vlaggen getooid.
Langs den weg naar den kraton waren aan weerszijden
guirlandes van bloemen en palmtakken aangebracht, en
op verschillende plaatsen fraaie eerepoorten opgericht
met opschriften in vergulde letters.
Nauwelijks was men van des sultans komst verwittigd ,
of eene talrijke menigte verdrong zich op straat , om den
stoet op te wachten.
In den kraton waren al de Rijksgrooten en prinsen bij
elkaar gekomen om den sultan volgens het gebruikelijk
ceremonieel te ontvangen.
23
l
332
Eindelijk kondigde krijgsmuziek in de verte de nade-
ring der voorste troepen van den stoet aan. De trein werd
geopend door eene af deeling „ Djajang-secars".
Toen deze den ingang van de stad bereikt had, waar
een prachtige eereboog stond , gaven aller wege de groote
„gongs" het teeken, dat sultan Sepoe de grens zijner
voormalige hoofdstad wederom had betreden.
Bij de nadering van des sultans palankijn , hurkten de
duizenden en duizenden inlanders zwijgend en vol eerbied ,
om Z. H. de gebruikelijke „ hormat " te brengen ; de Euro-
peanen ontblootten buigend 't hoofd en werden handgroe-
tend door den vorst bedankt voor hunne blijken van be-
langstelling.
Toen de vorst het fort passeerde, dreunde Neêrland's
welkomsgroet hem uit de metalen vuurmonden tegen en
bracht ook onze driekleur den vasal het voorgeschreven
salut.
In den kraton, waar een golvende menigte den stoet
volgde, werd de sultan door de Rijksgrooten en familie-
leden niet minder hartelijk ontvangen.
Met 't oog op des vorsten leeftijd en de vermoeienis-
sen van de reis, hadden er op dien dag geen officieele
feestelijkheden plaats.
Den volgenden dag begaven zich de leden der commis-
sie in plechtstatigen optocht naar het paleis, om de rijks-
sieraden en 't rijkszegel den sultan aan te bieden, met
welke sieraden ook de teugels van het bewind in zijne
handen werden gesteld.
Bij dat ceremonieel waren bijna al de prinsen en Rijks-
grooten in het paleis aanwezig en werd aan de bevolking
bij proclamatie kond gedaan, dat de sultan het bestuur
had aanvaard.
De jonge sultan , die , gelijk wij zeiden , naar het fort
was overgebracht, keerde onder een escorte naar den
kraton terug en kwam onder de hoede van zijnen groot-
vader.
r
333
De kortstondige regeering van sultan Sepoe kenmerkte
zich door niets belangrijks.
In weerwil van zijnen loffelijken ijver en onvermoeide
pogingen vermocht hij Dipo Negoro's invloed niet geheel
te fnuiken; daartoe was trouwens zijne regeering te kort,
want hij stierf in de maand Januari 1827.
Zijn dood had geenerlei invloed op den gang van den
oorlog.
VARIA.
Generaal Vetter's telegram.
„In de laatste maanden mijner vorige Locomotief -
redactie — zoo schrijft de heer Brooshooft in De Loco-
motief van 18 Februari jl. — verdedigde ik met innige
overtuiging generaal Vetter tegen al de aanvallen, waaraan
hij, de tot dien tijd geëerde hoofdofficier, ten gevolge
van een enkelen onheilvollen nacht van alle zijden bloot-
stond.
Ik wensch dien strijd niet opnieuw aantebinden, maar
moet wel in 't belang van generaal Vetter weer de pen
opvatten , nu in den laatsten tijd al wat vroeger over hem
is verzonnen werd aangevuld met deze nieuwe onwaarheid :
dat hij na de ramp van 25 — 26 Augustus alle geestkracht
zoozeer zou hebben verloren , dat hij den Gouv.-Generaal
telegraphisch zou hebben voorgesteld, de troepen van
Lombok te doen inschepen en terugkeeren, omdat recon-
structie der expeditie, zelfs met versche troepen van
Java, onmogelijk zou zijn.
Te meer moet ik tegen deze dwaling opkomen wijl,
naar het schijnt, de Locomotief onder redactie van den
heer Scheltema haar het eerst heeft in het leven geroepen.
Althans ik vind in ons blad van 10 December 1897 deze
zinsnede : „ Het Bat. Nblad heeft het bericht . in dit blad
door den vorigen hoofdredacteur, den heer Scheltema,
medegedeeld, als zou generaal Vetter hebben verzocht de
335
troepen te Lombok na den overval weder in te schepen,
ook al „een infame leugen" genoemd".
Tijd en lust ontbreken mij om optescharrelen , waar
de heer Scheltema deze onjuistheid het eerst heeft gezegd.
Van de Locomotief schijnt zij in ieder geval haren weg
te hebben gevonden in andere bladen , waarvan de nummers
mij worden aangewezen door een entrefilet in de Java-bode
van jl. Maandag 14 Februari. Die bladen nagaande , vind
ik het volgende.
In een artikel „De Luitenant-Generaal J. A. Vetter"
schreef de Java-bode van 3 Sept. 1897 o. a. : „Na den
overval van Augustus beschouwde de generaal Vetter
onze zaak reddeloos verloren, en telegrafeerde hij om
schepen om den gedemoraliseerden troep terug te halen".
Het Bat, Nieuwsblad van 7 September scheen in de
algemeene dwaling medegevoerd, schreef althans in zijn
artikel In drie jaren van 7 September : „ Het was gebeurd,
en met het gehavend gedeelte der expeditionnaire macht
kon niet meer agressief worden opgetreden. Generaal
Vetter ', zegt men , wilde daarmee teruggaan , maar de Re-
geering, met name de Gouv.-Gen. Van der Wij'cé, wilde
dat niet en zond versterking"
Den 4den November was dat blad beter ingelicht en
meldde, als een staaltje van den „laster" die nog steeds
tegen gen. Vetter werd uitgestrooid, „het altijd weer
opnieuw geuit beweren , dat generaal Vetter van Lombok
uit zou getelegrafeerd hebben aan de Regeering om terug-
tetrekken". De redacteur voegde daaraan de volgende
ontkentenis — geen halven maatregel — toe: „Thans
kan ik mededeelen , dat het een infame leugen is , en zulk
een telegram niet door generaal Vetter is verzonden".
Den 8sten November sommeerde hetzelfde blad de Java-
bode, van deze tegenspraak tegen het, ook door de Java-
bode mede verspreide, bericht melding te maken.
De Java-bode zweeg hierop , maar daarentegen vind ik in
de Locomotief van 10 December , onder de interim-redactie
336
tusschen den heer Scheltema en mij, blijkbaar op gezag
van een (verkeerd ingelichten of de Java-bode napratenden)
Bataviaschen correspondent, o. a. het volgende gezegd:
„Het Nwbld. heeft het bericht in dit blad, door den
vorigen hoofdredacteur , den heer Scheltema , medegedeeld,
als zou generaal Vetter hebben verzocht de troepen te
Lombok na den overval weder in te schepen, ook al
een infame leugen genoemd.
„Het is ons uit zeer betrouwbare bron gebleken dat
generaal Vetter wel degelijk dit verzoek heeft gedaan.
„De tekst van 's generaals telegram luidt letterlijk:
„reconstructie expeditie onmogelijk, zelfs met versche
troepen van Java."
(De vette letters zijn van de redactie van 10 December).
„De redacteur der Soerabaia-Courant verklaarde daarop
13 December, dat deze woorden „ nagenoeg geheel over-
eenkwamen met hetgeen hem persoonlijk daaromtrent
bekend was".
En nu komt eindelijk de Java-bode van jl. Maandag
weer met een entrefilet, waarin zij het Bat. Nieuwsblad
sommeert om het bewijs te leveren, dat gen. Vetter het
voorstel van terugtrekken niet zou hebben gedaan.
Ware de Java-bode hierbij gebleven, dan zou zij in
zekeren zin recht hebben, want den 13den December had
het Bat. Nbld. beloofd, het bedoelde bewijs te zullen
bijbrengen, en aangezien sedert dien tijd 2 maanden zijn
verloopen was een „little hint" gerechtvaardigd.
Maar het blad houdt tevens een fanfaronnade op de juist-
heid zijner eigene informatiën tegenover het „er op los
schreeuwen en schelden ' ' van het Bat. Nieuwsblad (dat
inderdaad nogal un chat un chat had genoemd) en
houdt opnieuw met groot zelfvertrouwen staande, dat
generaal Vetter „na den smadelijken Augustusdag op Lom-
bok alle hoop had laten varen en eene reconstructie van de
expeditie onmogelijk achtte , zelfs met versche troepen van
Javar
337
Ik weet niet , wat het Nieuwsblad hierop zal antwoorden
en m hoever het materiaal bezit om het gevraagde bewijs
te leveren. Toevallig echter ben ik in de gelegenheid,
dit bijtebrengen. Ik ben in het bezit eener copie van den
officiöelen tekst van het door gen. Vetter , terstond nadat
hij van het desaster op Ampenan was aangekomen, ge-
zonden telegram aan den Gouv. -Generaal , dat door den
correspondent der Locomotief van 10 December ten eenen-
male onjuist is weergegeven,
Ik laat hier volgen den tekst van het geheele telegram,
voor de letterlijke juistheid waarvan ik insta met mijn
eerewoord.
Het werd afgezonden van Ampenan in den avond van
den 27sten Augustus , onmiddellijk nadat de generaal van
den terugtocht over Mataram aldaar was aangekomen;
van Boeleleng werd het geseind den 28sten Augustus te
7.30 's morgens.
„ 25 dezer elf uur 's avonds bivak Tjakra onverwacht
aangevallen, beschieting duurde voort ook den volgenden
dag. Baliërs vuurden o. m. door in den buitenmuur der
poeri des nachts geboorde schietgaten. Poeri vlak tegen-
over open bivak gelegen. Verliezen waren ontzettend en
bedroegen in den loop van 26 dezer reeds 14 dooden en
85 gewonden. Water niet te bekomen , dagelijksche foura-
geering van Mataram niet mogelijk , verliezen namen hand
over hand toe. Besloten op Mataram terug te trekken, om
daar vereenigd met zevende bataljon handelend op te
treden. Om drie uur namiddags afgemarcheerd. Alle goe-
deren moeten achterlaten om gewonden en wapens te
kunnen vervoeren. Langs weg uit schietgaten kleimuren
hevig vuur, groote verliezen.
„Te Mataram toestand aangetroffen zoo mogelijk nog
meer onhoudbaar , bivak-commandant had bivak met vivres,
goederen en geld , waaronder een kwart millioen, dat des
morgens van 25 dezer was afgedragen , moeten prijs geven
338
en zijn troep gelegerd in een door een muur omgeven
plein op 600 meter afstand van bivak. Des avonds ten
acht uur arriveerde colonne-Bijlevelt van Soekarara, had
eveneens zware verliezen geleden.
„ Troepen hadden dien dag niet gegeten , stonden opeen-
gehoopt, vivres ontbraken, bivak was niet meer te be-
reiken dan ten koste van zware verliezen. Gemeenschap
met Ampenan verbroken. Onder die omstandigheden en
ingesloten tusschen Tjakra en Mataram was van offensief
optreden geen sprake. Toestand was door de vele ge-
wonden onhoudbaar. Besloten den volgenden morgen 27
dezer te trachten door een verre omtrekking Zuidwaarts
Ampenan te bereiken. Om zes afgemarcheerd. Verliezen
onderweg betrekkelijk gering. Ten ongeveer half twee
aangekomen. Verliezen bedroegen: officieren , gesneuveld
generaal-majoor Van Ham, eerste-luitenant Abeleven,
tweede-luitenants Musquetier en jhr. Alting von Geusau;
zwaar gewond: luitenant-kolonel Van Bijlevelt, kapiteins
Fuhrop en Manders, ecrste-luitenants Ter Bruggen Hu-
genholz , Dooremans , Velds en Boerma , tweede-luitenant
Aussems; licht gewond: kapitein 'sGraeuwen, eerste-
luitenants Hardie en Timmer, tweede-luitenant Hanssen.
Vermist: majoor Hamerster, kapitein Kamerman , eerste-
luitenant-adjudant Kotting, eerste-luitenant Musch, tweede-
luitenant Jansen, officier van gezondheid tweede klasse
Jansen; minderen gesneuveld: drie en zestig; gewond:
honderd drie en vijftig; vermist: honderd acht en veertig.
„Voorts zijn de vier veldkanons te Mataram achterge-
laten moeten worden , zoomede vele goederen , archieven
enz. Officieren hebben absoluut niets dan hetgeen zij aan
het lijf hebben. De colonne-Van Lawick van Pabst, be-
staande uit twee compagnieën negende en een sectie
berg-artilleric, werd heden van Batoe-Klian terug verwacht.
Poging haar van den toestand kennis te geven en naar
de Oostkust te doen marcheeren mislukt. Of een offensief
optreden met de aanwezige troepenmacht en onder de
"iTT
sn.Vi.
339
gegeven omstandigheden , met het doel Mataram en Tjakra
met geweld te veroveren , resultaat zoude hebben , betwij-
fel ik, ook al werd daaraan een versch bataljon toe-
gevoegd. De expeditie zal opnieuw georganiseerd en
uitgerust en van veel artillerie voorzien moeten worden.
Opperbevelhebber
(w. get.) VETTER."
Ziedaar den letterlijken tekst van het telegram. Zooals
men ziet van inschepen , troepen terughalen , onmogelijke
reconstructie geen sprake. De generaal seint, na plicht-
matig zijn échec onomwonden te hebben medegedeeld
(Europeesche veldheeren doen wel eens anders), dat een
nieuw offensief optreden met de aanwezige gedemorali-
seerde troepenmacht, ook al voegde men daaraan een
versch bataljon toe, tot herovering van Mataram en Tjakra,
geen succes zou hebben , en zelfs dit betwijfelde hij slechts.
Hij vraagt daarom reorganisatie en nieuwe uitrusting der
expeditie, met toezending van veel artillerie. Is dit de
taal van een man, die verzoekt hem schepen te zenden
om met zijne troepen te kunnen terugkeeren?
Wie over het telegram schreven hebben het blijkbaar
slechts gedaan van hooren zeggen , zonder het te hebben
gezien, eenige uit hun verband gerukte woorden pasklaar
makende voor hun betoog. Dit is te verklaren uit het
feit, dat in de eerste ontsteltenis van de Lombok-ramp
een aantal lange halzen hebben getracht een blik te werpen
in de dépêche en werkelijk eenige woorden ervan hebben
opgevangen , die verdraaid en uit hun verband gerukt in
de pers schijnen te zijn verzeild. Zóó is de meening van
den generaal , dat „ een nieuw offensief optreden met de
aanwezige troepenmacht''1 niet tot verovering van Tjakra
en Mataram zou kunnen leiden (wat iedere deskundige
hem wel zal toegeven) verwrongen tot de uiting: dat
„ eene reconstructie der expeditie onmogelijk zou zijn ". De
r-1
■i
340
schepen om hem aftehalen enz. enz. zijn er, als gebrui-
kelijke persversiering, bijgemaakt.
Zonder bedilzucht meen ik te mogen opmerken , dat het
uitbrengen van zulk eene zware beschuldiging (demora-
lisatie en ontmoediging na een échec) tegen een krijgs-
bevelhebber , zonder dat blijkbaar iemand der beschuldigers
het stuk waarop hij zijne bewering grondde heeft in handen
gehad, minstens genomen lichtvaardig moet heetcn.
Maar tegenover generaal Vetter , den self made man ,
den stoutmoedigen en juist voor zijn karaktervastheid
bekenden Atjeh-officier, den heldhaftigen kapitein van Segli,
den latercn bekwamen hoofdofficier, kalmen aanvoerder
en krachtigen militairen commandant, mocht, na dien
ëónen ongelukkigen Augustusnacht , alles worden gezegd !
Wie tot de verspreiding dezer nieuwe dwaling hebben
meegewerkt zullen, hoop ik, ridderlijk genoeg zijn om
thans te erkennen dat zij zich vergisten."
Het toeval wilde, dat juist een dag nadat het boven-
staande in De Locomotief verscheen de heer Daum in het
Bat. Nieuwsblad het reeds zoo lang van hem gevorderd
bewijs kwam leveren. Hij schreef nl. in het nummer van
19 Februari, naar gebleken is geheel onafhan-
kelijk van de publicatie van den heer Broos-
hooft:
„Thans verheugt het mij, het toegezegde bewijs te
kunnen leveren.
„In het telegram van generaal Vetter, meldende den
overval en zijn treurige gevolgen, komt aan het slot de
beschouwing voor, dat hij „er aan twijfelt of met de
overgebleven troepenmacht en onder de gegevenomstan-
digheden een offensief optreden met het doel Mataram en
Tjakra te veroveren, resultaat zoude hebben, al werd
daaraan een versch bataljon toegevoegd, en dat daarom
de expeditie opnieuw georganiseerd en uitgerust en van
veel artillerie voorzien moest worden."
341
Natuurlijk heeft de Java-bode na dit alles ruiterlijk hare
beschuldigingen teruggenomen.
Zij schrijft:
„En nu wij kennis hebben kunnen nemen van den
waren inhoud, voor de openbaarmaking waarvan de
Locomotief dank verdient, aarzelen wij geen oogenblik
te erkennen dat wij hebben gedwaald; dat wij geloof
hebben geschonken aan de mededeeling uit een bron,
die geen enkele redactie niet als een onwraakbare zou
hebben geacht; maar wij ontkennen met alle kracht dat
ons kwade trouw mocht worden verweten; wij werden
misleid, onze goede trouw is verschalkt op een wijze,
die ons doet uitroepen: wat moet er dan toch, in de
allernaaste omgeving zelfs van den bevelhebber, een too-
melooze persoonlijke vijandschap hebben gewoed! In de
erkenning te goeder trouw te hebben gedwaald en dit te
erkennen, ligt nooit iets vernederends of onedels.11
De zending in de Bataklandcn.
Het Missions-Zeitschrift van Maart geeft het eerste ge-
deelte van een opstel over de ontwikkeling van de zending
onder de Bataks in de laatste tien jaren, van de hand
van den zendeling Joh. Warneck.
Hoe die zending steeds in ruimeren kring werkt, moge blij-
ken uit de volgende, daarmeegedeeldecijfers,overtwee jaren:
in 1886. in 1896.
aantal Christenen 10746 36136
schoolgaande kinderen 1329 6095
vrouwelijke scholieren onder deze. . 0 873
zendingsstations 13 22
aantal zendelingen 15 30
ongehuwde diakonessen 0 10
inlandsche voorgangers 56 148
geordende inlandsche predikers. . . 3 20
342
ouderlingen der gemeenten .... 147 660
filialen der zendingsgemeenten ... 50 127
In alle opzichten dus grooten vooruitgang. Geen wonder
trouwens, als men leest, dat telkens de grenspalen der
zending, met medewerking der bevolking zelve, werden
verplaatst; in de onderafdeeling Toba b.v., waar tien
jaren geleden nog menschenroof , slavernij en het ruwste
kanibalisme aan de orde van den dag waren, en dat
thans, met het reeds vooraf tot het Christendom ge-
brachte Silindoeng, het middelpunt en het zwaartepunt
van de Battazending vormt . . .
De Bataklanden zijn een gezegend arbeidsveld geweest
van de Rijnsche zending, die er in 1861 een aanvang
nam, en reeds na betrekkelijk korten tijd op schoone
uitkomsten wijzen kon. Een groot deel van dit succes is
te danken aan den ijver van den zendeling Nommensen,
die in 1864 zijn werk in Silindoeng aanving.
Een bezoek aan de Deli-zending.
Uit een vorig nummer van het Maandbericht van het
Nederlandsche Zendelinggenootschap hebben wij iets over-
genomen van het verslag, dat Br. A. Kruyt over een
bezoek aan de Deli-zending uitgebracht heeft. HetApril-
nummer bevat van dat verslag het vervolg en slot. Ziehier
eenige brokstukken er uit :
., Maandag 25 October bezochten wij Sibolangit en Tand-
joeng Beringin. De afstand van Boeloeh-Hawar Sibolangit,
bergop, is wel slechts l*/4 uur, maar de marschiszeer
afmattend. Sibolangit toch ligt op een hoogvlakte, aan
alle zijden door steil afloopende wanden begrensd. Ge-
lukkig wordt ook op dit plateau tabak geplant. Wij konden
dientengevolge gebruik maken van een koliepad, dat ons
nu zigzag naar boven, bracht
343
„ In het bosch vonden we een offerplaats van de hantoe's
(geesten). Primitiever zag ik tot dusverre iets dergelijks
niet. Een dozijn bamboe stokjes naast elkaar , van boven
| een weinig gespleten, zoodat er enkele sirihblaadjes als
offer voor de geesten, in vastgeklemd konden worden.
Ik kreeg den indruk , dat het bij de Bataks niet diep zit :
„Als we geen sirih bij ons hebben, dan steken we er
een blad tusschen , dat erop gelijkt. De hantoe's zien zoo
nauw niet ! " merkte een der Bataks onder algemeen gelach
op. Een ander wist te vertellen van een Europeaan, die
kwansuis een sigaar had geofferd. Een handige Batak
had haar opgerookt! „Zij smaakte best", werd er bij-
gevoegd. Nu is het wegnemen van een offergave als zoo-
danig geen kwaad. De geesten worden gezegd alleen de
fijne essence te genieten, de rest is van geen waarde!
Toch getuigt het van weinig eerbied als men zoo over
hen spreekt. Het zal wel met de Bataks gaan als met
vele Javanen, die desalniettemin blijven offeren, uitgaande
van het beginsel: „Baat het niet, het schaadt niet!"
„Goeroe (inlandsche zendeling) Pinontoan ontving ons
recht hartelijk. De vlag was uitgestoken, en een ruiker
prijkte, ons ter eere, in een glas. Ook had de njora voor
een compleet ontbijt voor ons gezorgd , en voor rijst voor
onze volgelingen. Dan, helaas, van den zendingarbeid zag
ik niets. De school was verloopen, tengevolge van een
feest ter eere van het tandenvijlen van eenige jongelingen,
waaronder ook de broeder van den penghoeloe van Sibo-
langit. Vier van de trouwste leerlingen der school hadden
mede de operatie ondergaan. „Daar zitten ze", zeide de
goeroe, „maar op het oogenblik is er met hen niets te
beginnen ! " En ja , daar zaten ze , en het was treurig ze
aan te zien, die verminkte tanden, dat gezwollen tand-
vleesch, die dikke lippen. Waarlijk, er behoort moed toe,
om zich zoo te laten pijnigen! Maar wat het treurigste
is , bij zoo'n gelegenheid wordt het volk als door razernij
aangegrepen, en dag aan dag wordt er gespeeld, soms
een maand en langer achtereen. Men houdt niet op. De
toegangswegen tot de kampong worden verbeterd, om
toch maar veel volk te trekken van buiten, en het spel
gaat voort , dag aan dag , totdat men er beu van is, en —
dan bloedt zoo'n feest dood. Misschien zou men het niet
zoo lang uithouden, wanneer de penghoeloe er geen be-
lang bij had , dat er veel gespeeld wordt. Van eiken dollar
toch die verspeeld wordt , ontvangt de penghoeloe 10 cent,
zoowel van den winner als van den verliezer. Geen on-
aardige bijverdienste dus. Door zulke feesten nu wordt
de moeitevolle arbeid van maanden teniet gedaan. Het
kuddeke schooljongens slinkt tot enkele getrouwen, en
naar de prediking des Evangelies luistert niemand. En
als de razernij heeft uitgewoed, kost het verbazende in-
spanning om de menschen weer te trekken. En zijn de
jongens eenmaal het schoolgaan ontwend, komen ze niet
licht weer terug!"
De tocht van Sibolangit naar Tandjoeng Beringin duurde
volle 3Vi uur. Tandjoeng Beringin ligt in een keteldal.
Het is er vochtig en ongezond. De goeroe houdt daar
ook een paar uren school. Hij had het reeds gebracht
tot een vijftiental leerlingen, maar èn doordat hij ziek
was geweest èn door feesten in het dorp was dit getal
tot vijf verminderd. Maar deze vijf zijn dan ook getrouwen,
die reeds op school zijn van het begin der vestiging , nu
5 jaar geleden. Van drie hunner is het bijna zeker dat
ze Christen zullen worden, aangezien de ouders reeds
toestemming gaven.
„ ... Na het avondeten hadden wij een lang gesprek
over den arbeid der zending onder de Bataks. Waarlijk,
aan de verkondiging van het Evangelie , tijdig en ontijdig,
bij de goeroe's aan huis of in de huizen der Bataks zelf,
in de djamboers en op het veld, ontbreekt het niet.
En de goeroe's weten zich zeer goed in het Bataksch
verstaanbaar te maken. En de Bataks zijn ontwikkeld
genoeg om te begrijpen wat de goeroe's zeggen. Maar
345
waar het op aankomt: zich te bekeeren, daarvan willen
zij niet weten. Ze willen alles toegeven, ja het zelfs nog
beter zeggen, dan de goeroes het deden; maar Christen
worden, willen zij niet. Veelwijverij , opium, spel, zij
zijn als met het volksleven saamgeweven.
„Den volgenden dag keerden we naar Boeloeh-Hawar
terug; in 2s/i uur tot Sibolangit, en in ruim één uur
van daar naar huis. Te Sibolangit hadden wij gelegenheid
den nieuw aangelegden rijweg te zien, die in de rots is
uitgehouwen. Het is een meesterstuk, waarvan de eer
aan den heer Van Gils toekomt. Niet minder bewonderens-
waardig is de daar aangelegde waterleiding, waardoor
deze geheele hoogvlakte van levend water is voorzien.
Te meer waarde heeft dit alles, omdat het te verwachten
is, dat de nieuwe strategische weg naar boven over
Sibolangit loopen zal. Na één dag rust te Boeloeh-Hawar,
aanvaardden wij 28 Oct. onze reis naar Pernangenen over
Pagar Batoe, een omweg weliswaar, maar de eenige,
die zonder gevaar te doen was. Hoewel de hellingen op
dit traject niet zoo steil zijn als b.v. tusschen Sibolangit
en Tandjoeng Beringin, zoo is toch de reis veel ver-
moeiender. Het is een bijna voortdurend klimmen en
dalen , soms meer dan een half uur achtereen . . . "
Hoewel de goeroe te Pernangenen een ernstig en ijverig
man is en bij de Bataks zeer gezien , heeft hij nog maar
één bekeerling gemaakt. „Hoe afmattend moet het zijn,
altijd door te werken — en geen of nagenoeg geen vruch-
ten te zien ! Datzelfde afmattende doet zich ook te Boeloeh-
Hawar gevoelen. Sedert 1890 is hier een zendeling ge-
vestigd en tot heden werden gedoopt 9 mannen , 1 vrouw
en twee kinderen. Bovendien behoort sedert eenigen tijd
een Tobo-Batak, door Br. Schütz gedoopt, mede tot de
gemeente. In het geheel dus 13 zielen.
„ Geen school heeft meer geleden , dan die te Boeloeh-
Hawar. Nauwelijks was men bekomen van de dubbele
feestelijkheden, die gedurende l1/, maand de oprichting
346
van het doodenhuis eischten; nauwelijks waren de lieden
wat uitgerust van hunne dansen , hanengevechten , schieten
en dobbelen, of opnieuw begon het lieve leven, nu in
den vorm van het zoogenaamde goeroe goeroe aroweno,
een soort mapaloes. Jongelieden en jonge meisjes gaan
dan samen werken. Van dien arbeid komen ze vrij op-
gewonden terug en vieren dan feest in de kampong. Bij
de bekende losheid van zeden onder de jongelui , behoeft
het geen betoog, dat zulke feestelijkheden alles behalve
dienen om het peil van zedelijkheid te verhoogen. Helaas,
de zending staat machteloos tegenover dit alles en
de arbeid staat stil!
„Nu loopen er weer geruchten, dat hier eerstdaags
een groote geestenbannerij in de kampong zal plaats hebben,
natuurlijk vergezeld van al de ellende , aan zulk een leven-
makerij verbonden! Dan, zou dit alles ook een bewijs
zijn , dat hier de waarheid kracht begint te ontwikkelen ?
Het heidendom toch openbaart zich soms zoo luide déér,
waar het zich de krachten voelt ontzinken.
„In de eerste tijden, toen het nog een nieuwtje was,
kwamen er velen des Zondags in de godsdienstoefening.
Nu is dat getal zeer geslonken. Den eersten Zondag sprak
goeroe Ponto. Er waren toen aanwezig 7 mannen en 2
vrouwen, terwijl een paar anderen om den hoek stonden
te luisteren. Den tweeden Zondag , toen Br. Joustra voor-
ging, was het kuddeke nog kleiner.
„Er zijn ook andere vruchten aan te wijzen. De zen-
deling toch begint meer deel te worden van deze maat-
schappij. Men leert nu zijne onbaatzuchtige handelingen
kennen, het wantrouwen maakt plaats voor vertrouwen,
en men nadert hem meer en meer onbevangen. In ziekte
of ongeval is hij de man die helpen moet! En zoo ont-
staat er een band, die met de jaren hechter wordt.
„ En dan is daar de hoogvlakte , waarmede voortdurend
de gemeenschap wordt onderhouden. Aan gene zijde van
347
de bergen is onze hoop op meerdere vrucht groot. Daar
woont het moedervolk, dat oorspronkelijk gebleven is,
niet zoo ontaard als de doesoen-Bataks , en werkzamer.
„ Daarheen nu richten zich de blikken in deze zending.
Dan, helaas! die hoogvlakte is nog voor ons gesloten!
Maar geen nood, eenmaal, wanneer Gods tijd daar is,
zal ook dier het Evangelie gepredikt worden , zullen ook
de Karo-Bataks ingaan, gelijk reeds zoovelen van hunne
stamverwanten onder de Toba's. De geschiedenis leert het
ons : de volheid der tijden is voor de Bataks aangebroken.
Laat ons dan niet aarzelen , maar voortgaan , ondanks tal
van bezwaren en moeiel ijkheden ! "
Den 25en November kwam Br. Kruijt te Módjó-Warnó
terug.
Het Maandbericht meldt nog:
„In ons Maandbericht van Januari mochten wij mede-
deelen, dat in de Minahassa voorloopig f5773.821/, was
ingekomen aan feestgaven. Thans mogen wij daaraan toe-
voegen , dat in het ressort van Br. Rooker f 2622.41 werd
bijeengebracht , en dat in andere ressorten aan nagekomen
giften nog f 629.10 inkwam. In het geheel kwam dus
f 9025.331/, bijeen."
De quarantaine in het Oosten.
De Semaine Médicale bepleit wederom een grondige ver-
betering van de quarantaine-inrichtingen in het Oosten,
die nu, niettegenstaande -alle conferenties en besluiten,
nog niet den minsten waarborg geven. De conferentie te
Venetië , in het vorige jaar , heeft ter kwader uur en uit
onbekendheid met den werkelijken toestand, aan den
Gezondheidsraad te Constantinopel de uitvoering opge-
dragen van de maatregelen, waartoe besloten was, en
hem geautoriseerd daartoe, zoo noodig, te beschik-
ken over een reservefonds, dat voor dit doel aanwezig
24
348
was. Naar alle waarschijnlijkheid bestaat dit fonds in het
geheel niet. De Turksche Regeering, die reeds twintig
jaar tot het betalen van eene jaarlijksche bijdrage ver-
plicht is , heeft die gelden wel trouw geboekt maar nooit
gestort. Bij gebrek aan geld komt er dus van alle ver-
beteringen niets.
In het station te Bayorah, aan de Perzische golf, dat
Europa moet beschermen tegen de pest, is de toestand
nog even treurig als destijds. De reizigers die er in ob-
servatie zijn, verkeeren nog steeds ongedwongen met de
buitenwereld. De eenige verbetering is, dat men een
stroomat, die voor afscheiding diende, heeft vervangen
door een fraaien rozenhaag. De drie bewakers gaan
's nachts naar huis, en overdag gaan de van pest ver-
dachte bewoners onder de hoede van een sjouwerman
uit visschen. Engelsche officieren gingen uit varen in een
inlandsche sloep met het opzettelijk doel de maatregelen
belachelijk te maken.
Evenwel, in dezen toestand schijnt toch eene verbete-
ring, eene verplaatsing van het lazaret, op handen te
zijn. Als men dan nog brak met de gewoonte om alleen
zeer jonge of zeer oude geneeskundigen aan te stellen,
zou er reeds veel gewonnen zijn.
Vereeniging „Het Buitenland".
Aan het verslag der Vereeniging Het Buitenland, te
Amsterdam, over 1897 ontleenen wij het volgende:
Ook in het afgeloopen jaar mocht de Vereeniging zich
verheugen in den steun der Regeering. Het rijkssubsidie
werd opnieuw door de Staten-Generaal bewilligd. De aan-
dacht der Vereeniging was in het afgeloopen jaar hoofd-
zakelijk gericht op Oost-Azië.
„Hetgeen wij daar hebben kunnen verrichten" — zegt
het verslag — „ danken wij hoofdzakelijk aan de krachtige
medewerking en het initiatief van de diplomatieke en
349
consulaire vertegenwoordigers onzer Regeering. Wij ver-
melden hier de heeren Knobel , minister-resident en consul-
generaal te Peking, F. J. Haver Droeze, consul-generaal
voor Zuid-China te Hongkong, E. D. van Walree, eerst
vice-consul te Yokohama , later fungeerend consul te Shan-
ghai , F. J. Domela Nieuwenhuis , consul-generaal te Pre-
toria, die onze reeds aanwezige en nieuw aangekomen
candidaten met raad en daad steunde, I. C. T. Reelfs,
consul-generaal te Melbourne, den consul-generaal Von
Düring en den vice-consul Bartels te Mexico, en consul
E. Speckter te Vera Cruz.
„Voor onze voorloopige plaatsingen in Europa onder-
vonden wij de gewaardeerde hulp van onzen consul-gene-
raal te Londen, den heer H. S. J. Maas, en van onzen
trouwen vriend en medewerker den heer A. Prins te
Hamburg."
Eenige bladen van het verslag zijn gewijd aan de can-
didaten der Vereeniging; vooral kan men tevreden zijn
over plaatsingen in China, Oost- Azië en Afrika.
„Wat onze in vorige jaren naar overzeesche gewesten
uitgezonden candidaten betreft, kan worden aange-
teekend, dat de berichten in het algemeen bevredigend
luidden."
Onze Nederlandsche jongelieden worden in het buiten-
land langzamerhand gewaardeerd , en de openbare handels-
school te Amsterdam krijgt eene goede reputatie.
Het verslag betreurt zeer, dat bijna nergens in Neder-
land handelsscholen bestaan en dat van Rijkswege bijkans
in het geheel niet wordt gezorgd voor de opleiding tot
een beroep, waarin een groot gedeelte der jongelieden,
welke middelbaar onderwijs genieten, hun loopbaan
moeten maken.
Omtrent de flnancieele uitkomsten van het laatste dienst-
jaar deelt het verslag mede, dat op kapitaalrekening is
geboekt f 16,145.42, waarbij kas-saldo f540.85. De reke-
ning over 1896 werd afgesloten met een tekort van
350
f 1102.79; van de toelagen, waarover nog niet beschikt
was, kwam vrij f 900; blijft nadeelig saldo f 202.79.
Hierbij zijn gekomen de volgende ontvangsten: aan rem-
bours van vroeger verleende toelagen f 3594.51 , rente
van de fondsen der kapitaal-rekening en deposito-renten
van de beschikbare gelden f 611.13, jaar-contributiën
f 4860, rijkssubsidie f 5000. Het totaal der middelen
bedraagt dus f 14,065.64. De onkosten zijn geweest : alge-
meene onkosten , als salaris secretaris , porto's , telegram-
men, drukwerk etc. f 1696.46; opnieuw verleende toe-
lagen f 12,851.09; nadeelig saldo f 202.79; samen
f 14,750.34; zoodat het nadeelig saldo der jaarrekening
blijft f 684.70.
Britsch-Guyana.
Uit het rapport van den gouverneur van Br.-Guyana
over het jaar 1897 blijkt, dat de inkomsten £ 555.774
en de uitgaven £ 590.616 bedroegen, terwijl op het eind
van het jaar de schuld van de kolonie £ 1,899.457 was.
De helft van de inkomsten vloeide voort uit voedingsstoffen,
in hoofdzaak meel en rijst , terwijl de uitvoer van suiker
en voortbrengselen van suiker het */8 van den uitvoer
bedroeg. Verder werd in hoofdzaak alleen goud geëxpor-
teerd; meer dan de helft van den invoer en van den
uitvoer was naar het moederland. Nog steeds is de kolonie
Voor werkkrachten afhankelijk van Indië, hoewel het
overbevolkte Barbados slechts 400 mijlen verwijderd is
en zoowel door particulieren als autoriteiten in beide
koloniën vele pogingen werden aangewend om een geregelde
emigratie te bewerkstelligen. De gouverneur beweert dat
de grootste moeilijkheden voortkomen uit het karakter
der Barbadiaansche arbeiders. Het is zeer moeilijk hen
te bewegen een contract voor een langen tijd te sluiten.
Hij wenscht te kunnen repatrieeren , wanneer hij dat ver-
351
kiest , is zeer gevoelig voor malaria en wenscht een eigen
woning, hoe klein ook, te bezitten.
Dit is een hinderpaal voor beide koloniën, die van zoo-
veel nut voor elkander konden wezen.
Het aantal Britsch-Indische immigranten in Br .-Guyana
bedraagt 116.700.
Men tracht deze immigranten door het afstaan van
stukken grond , in plaats van retour-passage , zooveel mo-
gelijk voor goed in de kolonie te houden, en naar het zich
laat aanzien zal dit vrij wel gelukken.
Koffie en cacao worden steeds geproduceerd slechts in
die mate, dat alles aan locale consumptie opging; van
kola, dat aan de Demerara-rivier groeit, werden enkele
verschepingen gedaan. De rijstcultuur belooft zeer uitge-
breid te worden, daar het is gebleken dat het terrein
achter de kustlanden bijzonder gunstig daarvoor is; ook
is een rijstmolen in Georgetown opgericht.
De goudproductie is steeds stijgende, maar het grootste
gedeelte is afkomstig van placers, hoewel 3 maatschap-
pijen machineriën aangeschaft hebben en kwartsen be-
werkten.
De totale bevolking bedraagt meer dan 285000.
Wat betreft de administratiekosten, welke in vergelijking
met de andere Br .-Indische eilanden hoog mogen genoemd
worden , wordt in het rapport er op gewezen , dat politie ,
rechterlijke macht, ambtenaren der belastingen en post-
beambten benoodigd zijn voor eene uitgestrektheid van
200 mijlen, langs de zeekust, en zoo meer dan 100 mijlen
in het binnenland der kolonie, terwijl somtijds de wet
moet worden toegepast buiten de grenzen van het Britsch
gebied. Met eene zoo verspreide bevolking moeten dus
de administratie-kosten hoog zijn. Afgelegen plaatsen
moeten b.v. ook hun magistraten, geneesheeren , geeste-
lijken, politie hebben en bovendien met de andere deelen
des lands communicatie.
NIEUWE UITGAVEN.
NJSDERLAND.
Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-lndië, onder redactie
van H. M. la Chapelle en D. F. W. van Rees. Dl. XXXII. Afl. 1.
Batavia, H. Prange & Co. ['s Gravenhage, Martinus Nijhoff]. Per
dl. (6 afl.) / 10.—.
OreuaesoL Op en om Soeka Sepi. Schetsen van een koffielandje.
Batavia, H. M. van Dorp & Co.
Gelder (Mr. W. de). Het strafrecht in Nederlandsch-lndië. 2e uit-
gave, bijgewerkt door mr..M. S. Koster. Batavia, G. Kolff & Co.
's Gravenhage, Martinus Nijhoff 2 dln. Geb. ƒ 15. — .
Kaart der tabaksondernemingen in Langkat, Deli, Serdang, Bedagei,
Padang, Batoe Bahara en Assahan (Oostkust van Sumatra). Schaal
1 : 200:000. 4e druk. Naar de nieuwste gegevens bewerkt door
P. de Vries & Zoon. Amsterdam, J. H. 'de Bussy. Plano f 10.—.
Opgepl. aan rollen f 12.—. Opgepl. in étui f 12.-—.
Moore (Oh. Tan der). Assam-thee, haar cultuur en bereiding op
Java. Batavia— 's Gravenhage, G. Kolff & Co ƒ 1 90.
Indische landbouwbibliotheek, 1.
Naamlijst der Europeesche inwoners van het mannelijk geslacht in
Nederlandsch-lndië, en opgave omtrent hun burgerlijken stand, 1898.
Batavia, Landsdrukkerij, ['s Gravenhage, Martinus Nijhoff] f 2.—.
Regeeringsalmanak voor Nederlandsch-lndië. 1898. Batavia. Lands-
drukkerij, ['s Gravenhage, Martinus Nijhoff]. 2 dln. / 5.—. Met
Naamlijst , . . . f 6. — .
Verslag over de burgerlijke openbare werken in Nederlandsch-lndië,
over het jaar 1896. 's Gravenhage, Gebrs. J. .& H. van Langen-
huysen f 3.—.
Verwijnen (J. J.). Historisch overzicht van het bestaan der militaire
school te Meester-Cornelis (N.-L). October 1852— Juli 1896. Haar-
lem, De Erven Loosjes. Samarang, G. C. T. van Dorp & Co. f 3.50.
353
ENGELAND.
Bonwiok (James). Australia's first preacher: the rev. Richard
Johnson, first chaplain of New South Wales 4/
Cumming (C. F. Gtordon). The inventor of the numeral type for
China, by the use of which illiterate Chinese, both blind and
sighted, can very quickly be taught to read and write fluently. 1/
Dyer (E. Jerome). The routes and mineral resources of North
Western Canada 6/
Gleichen (Count). With the mission to Menelik, 1897. With illusts.
by the author and from photographs 16/
Handbook for travellers in India, Burma and Ceylon. including the
provlnces of Bengal, Bombay and Madras, the Punjafc, North West
Provinces, Rajputana, Central Provinces. Mysore &c. theNative
States, Assam and Cashmere. 3rd ed. Witn 74 maps and plans. 20/
Holmes (T. Bioe). A. history of the Indian mutiny and of the dis-
turbances which accompanied it among the civil population. 5th
ed., revised throughout and slightly enlarged 12/6
Japan and the Japan mission of the Church Missionary Society.
3rd ed 2/
Maonab (Franoes). British Columbia .for settlers : its mines, trade
and agriculture 6/
Malabari (Behramji M.). India in 1897 1/
Morris ( J.). What will Japan do ? A forecast. With a map of the
Far East 3/6
Bowan (Airs.). A flower hun ter in Queensland and New Zealand 14/
Thomson (John). Through China with a camera. With nearly
100 illusts * 21/
Warner (W. Lee). The citizen of India 2/.
Windt (Harry de). Through the gold fields of Alaska to Bering
Straits. With a map and 30 illusts 16/
Young (Ernest). The ringdom of the Yellow Robe : being sketches
of the domestic and religious rites and ceremonies of the Sia-
mese. With illusts 15/
DTJITSOHLAND.
Ansichten der Republik Argentinien. 2 Hft M. 3.—
Bastian (Adf). Lose Blatter aus Indien. II. Batavia . . M. 10.—
Herrioh (A). Generalkarte v. Ostasien, Japan, Korea, Ost-China u.
dem südöstlichen Teil des asiatischen Russland 1 : 4,500,000. Mit
Nebenkarten. 1. Golf v. Pe-tschi-li u. die weitere Umgebg. v. Peking.
2. Umgegend v. Soul. 3. Umgegend v. Tokio. Ausg. m. Special-
karte Kiaotschau-Bucht M. 1.—
354
Jorissen (Dr. E. J. P.). Erinncrungeii an Transvaal 876—1896. Aus
dem Holl. übers. v. Sekr. A. Seidel . . M. 4.— ; geb. M. 5.—.
Karte der Kiau-Tschou-Bucht u. Umgebung. 1 : 750,000. [Aus : „Pe-
termann's geograph. Mitteilgn."] Mit Text M. — .40
Beiohard (Faal). Deutsch-Ostafrika. Das Land il seine Be wohner,
seine polit. u. wirtschaftl. Entwickelg. Mit 36 Vollbildern nach
Orig.-Photographien M. 5.— ; geb. M. 6. — .
Peters (O.). Weitherzige Kolonialpolitik M. —.50
Buge (Prof. Dr. BX Die Entdeckung des Seeweges nach Ostindien
duren Vasco da Gama 1497/8. Vortrag. (Mit 2 Karten.) . M. 1.50
Suriname (Niederl. Guyana). Culturgewachse, Plantagcnbau, Gold-
felder, Land u. Volkstypen u. s. w. 25 Naturaufnahmen M. 10. —
Zimmermann (A.). Die deutsche Kolonial-Gezetzgcbung 1893—1897.
M. 8.—
FRANKRIJK;
Buondelmonti (C). Description des lies de r Archipel, trad. par
E. Legrand. 52 partes. lre partie 20 fr.
Boutilly (V.). Le thé, sa culture et sa manipulation. Avec 15
fig. et 2 pi ' , . . 2 fr.
Ohandèse (G.). L'émigration : intervention des pouvoirs publics au
XlXe siècle 5 fr.
Code civil de 1'Empire du Japon. Livres I, II, III, trad. par J.
Motono et M. Tomii. 6 fr.
Ctunenge (E.) et Bobellas (P.). L'or dans la nature, mineralogie,
geologie. Etude des principaux gltes aurifcres. Statistique, Ier f.,
13 héliogr 10 fr.
Demour (V. P. J.). Du tabac Avec 21 fig 2 f r. 50
BoelB (Bdg.). Boers et Anglais : autour des mines d'or du Transvaal.
2 fr.
Sohuró (B.). Sanctuaires d'Orient, Egypte, Grèce. Palestine. 7 fr. 50.
De Nieuwe Drogistwinkel,
Mej. E. DE LEEUW,
9/t4ix;>eytt^x<xt -42. — SDen, dx&aa.
Somatose, Quina Laroche
en alle Binnen- en Buitenlanctache genees-
middelen.
SPECIALITEIT IN TANDPOEDER, TANDWATER
EN TANDBORSTELS.
Eau de Cologne van Boldoot enz.
VERZENDING NAAK INDIË.
Bij de Uitgevers-Maatschappij „PUBLICITAS" te Amsterdam verschenen:
EXZLS ZOLA, Voor een nacht v. liefde f 1.50
, Thérèse Raquin, geïll. - 2.25
, Madeleine Férat, „ -2.50
, Mevrouw Neigeon „ - 1.90
,Naïs Micoulin . „ -1.90
Dr. ?. 8. KAMP, De Sexueele Voorbe-
hoedmiddelen -0.75
Dr. P. XOULXN, Magnetisme en Som-
nambulisme -0.90
PIEBBE KEOPOTKINE, De Anarchie,
Philosophie en Ideaal -0.60
Dr. S. OLEHENT, Gezondheidsleer v.
het huwelijk f 0.90
Dr. E. OLEHENT, De ziekten van den
man f 0.90
Dr. OABL HENNXGr, De ziekten van
het kind - 2.90
A. B. WESTERHOUT, Marie Huising,
real. Novellen -1.90
OHAMPAGNE-KALENDEB 1898 1. pers - 0.50
BOUDOXB-KALENDEB 1898 ter perse - 0.25
XIOB OOBDAT, Kamer No. 3 . . -0.25
(Onschuld, geïll. Aan het Dessert, Op
advies van Mama, geïll. Brand! geul.
Bonbons, geïll.,) Dit deeltje is het Ie
van de Boudoir-Bibliotheek.
Voor franco zending naar Indië worden deze prijzen met 10 pet. verhoogd.
G. STREIT WOLF
Instrumentmaker,
Firma Wed. Bern. Klaassen,
Passage 26, Zontmaostraat 83,
'S GRAVENHAGE.
Brillen en Pince-Nez,
II
ii
Artikelen voor Ziekenverpleging.
pEVESTIGD:
Piet Heinstraat No. 21,
cl curnt CREMER
Gollecteur der Staatsloterij.
V
Heele en gedeelten van
loten in de 357e loterij ver-
krijgbaar.
M«. HAMBURG.
Uitzet-, Kapitaal- en Rente- Verzekering-Maatsch^.
DIRECTIE DER AFDEELING NEDERLAND EN BELGIË :
Amsterdam, Rokio 117. Brussel, 10 Boulevard Aupaek.
DIVIDEND aan de verzekerden uitgekeerd over 1896
18t/i °/0 der «Taarpreznïe.
Nadere inlichtingen zijn o. a. te bekomen bij den heer G. VAN
BLIJSWIJK SOMBEEK, Inspecteur der Maatschappij, Tasmanstraat 47,
's Gravenhage.
'S*.
©
«H
sa
u
O
MEL VAN RIN
Hoogstraat 29 en Stationsweg 71.
pa cd
es g
^ >
Interc. Telephoon
Steeds voorradig eene groote collectie
van A. J. REIJNVAAN, Amsterdam.
SPECIALE BLIKVERP: MET FRANSCHE SLUITING.
Export door de geheel© Wereld.
F. W. EINCK & ZOON.
Portretüjsten. Portefeuilles, Portemonnaiea, Sigarenkokera, Buvards en andere
artikelen, welke alle onder garantie voor deugdelijke bewerking en soliditeit
worden geleverd.
Artikelen, in onze magazijnen gekocht, worden kosteloos gerepareerd.
Ruimste keuze; uiterst billijke prijzen.
ALBUMS voor Indië, expresse bewerking.
S, Schaamburgstraat $t $en Staag.
H, H. KL A ASSEN, Prinsestraat 23 en 25,
'S GRAVEN MAGEJ
Meert uitgebreid Magazijn van r—t- •* Lax«p»pi«r , O rootste Magazijn van
Pakken Ctorais r»(|»>l«r( £40 Tel, ook geschikt voor Bruiloften, Verjaringen, Kinderpartijen, eni
TOOT de mafl, TOOT den spotprijs Tan »• «••«. %'»©rJr««h«««, Veraje», Aarrfighedaa, «as.
TOor_ poet in tweeën, blauw geroerd, FABRIEK VAN
j3loemen-/Vrtikelen,
Toor mmlt ■!•«»•■ te ■»*-•■.
Diverse soorten Bladeren, 5 et per
doz|jn, alle van linnen.
Export naar Oost- en West-Indiën
*• «•♦ per !•#. Kleinere formaten Tan af H% «•■*
•er MM>.
. t*% «rat per ■•♦.
lste kwaliteit, per gros (144 stuks),
t.
Pooien L*n« Papier, 50 Tel en 50 Couverten, blauw
niueid, ao **■*,
Prima Poum4«i, letter H. B., voor «oentfi «*■«
perdtwUo.
Verder
alle
hrijn«b«»«ftM, spotgoedkoop. Bollen
'Ctewt Papier !• cmi per rol, echt Engelsen.
Vraag Monsters en Geïllustreerde Prijscouranten.
Glas, Poréi h Airdnmt.
Het grootste en goedkoopste magazijn in
bovenstaande artikelen is
f assage 33-35-37
Emballeert, verhuurt en verzendt
door de geheele wereld.
O. 9reX7©88,
DEN HAAG.
Tandheelkundige Inrichting
VAN
H. HAMBURG,
TANDARTS,
van Krasbergenstraat 80,
DAGELIJKS TE CONSULTEEREH.
Heele Gebitten f 35. Tanden per stuk f 2.
Goud plombeeren f 5. Cement of Zilver
plombeeren f2. Tandheelkundige opera tien
zonder pyn f 1.
Zondags van 9 tot 3 uur.
Het Zuid-Hollandsch Venduehuis.
Uitgebreide lokalen: Ingang Prinsegr. hoek L Beestenmarkt,
DEN HAAG.
Is de beste inrichting tot aan- en verkoop van
Elke dag van 9—10 uur geopend en des Zondags van 9—5 uur.
VOOHDEELIGE CONDITIES VOOB PUBLIEKE VEILINGEN.
R. GLASTRA, Bierstraat 5, Dan Haag.
Billijke
Beste
Prijzen.
Bediening
VERHUIZINGEN en TRANSPORTEN door het geheele Rijk.
I). A. BACHOFNER,
Tailleur Civil & Militaire.
•BE8CBTSTB1AT 3» - 'S BHAt'ESHAGÜ.
Uitrustingen
OOST- & WEST-INDIE.
n, etc. etc.
EENIG ADRES VOOR
Solied Haarwerk.
Haarverf cenig geheel onscha-
delijk en vlekt niet de huid.
Maison T. Harteveld,
Coiffeur.
Speciaal Salon tow Duits n Heeren.
Prins Hendrikstraat 182,
nabij de Waldeck Pyrmontkade. k
H. C. J. VRIJTHOFF VAN DER TOORN.
Zoostraat 30 — Hen Haag.
Fabrikant van BANDAGES van ORTHOP. TOESTELLEN. Leverancier
aan verschillende Rijks- en Gemeente-instellingen.
Levert verder en gros en en détail:
Prima Eng. Rijwielen, voor Heeren f 100—130—160, voor Dames f 140,
Prima Amerikaansche Rijwielen, voor Heeren en Dames f 225,
alle met de meest omvattende garantie op machines en banden.
Prachtige Zwitsersche Muziekdoozen, Zelfspelende Piano's, Orgels, enz.
Electr. schel* en lichtgeleidingBn, om zelf aan te leggen, draagbare Electr.
flets- en huislannpen, Telefonen, enz. enz. — Uiterst billijk.
v\ » ;
INHOUD.
Bladz.
I. De oprichting van de eerste hulp- en spaar-
bank door inlandsche hoofden te Poerwokerto.
Door G. ROESSINGH VAN ÏTERSON .... 355
II. China in economisch opzicht. Door F. M.
Knobel 376
III. Stoomvaart- en spoorwegverkeer met Oost-
Azië 405
IV. Varia 418
De waarheid in zake de Lombok-telegrammen. —
Officieele statistiek van Suriname over 1897. —
Muntwezen in Britsch-Indië.
V. Nieuwe uitgaven 432
Bijdragen en brieven, de Redactie betreffende, ge-
lieve men te zenden aan den Heer H. A. LESTÜRGEON ,
villa „Catharina Francisca", N. Badhuisweg, Scheveningen.
Dit Tijdschrift verschijnt tusschen den len en den 15c"
van elke maand.
De abonnementsprijs bedraagt voor Nederland ƒ 13.—
per jaar. Voor het buitenland .wordt dit bedrag met de
porto's verhoogd. Tusschentijds aangegane abonnementen
worden ad ƒ 3.25 per kwartaal berekend.
Afzonderlijke nummers, voor zoover deze voorhan-
den zijn, ƒ 1.50 per aflevering.
Prijs der advertentiën van */« ? V4 5 V* en xl\ bladzijde
per plaatsing ƒ 1.50; ƒ 2.50; ƒ 4.50; ƒ 8.—.
Bij 12 achtereenvolgende plaatsingen van V$; V4? Vi
en 1/1 bladzijde ƒ 12.— ; ƒ 20.— ; ƒ 35.— en ƒ 60.—.
De oprichting van de eerste hulp- en spaarbank
door inlandsche hoofden te Poerwokerto.
Bij het behandelen in de Tweede Kamer der Staten-
Generaal van de begrooting voor Ned.-Indië over 1898,
werd onder de algemeene beraadslaging, den 17 Novem-
ber 1897, door den heer B. K. F. van Vlijmen, 1)
sprekende over den oeconomischen toestand van den
Javaan, aangehaald wat de heer F. Fokkens den 4<*en
Februari 1896 op ecne vergadering van het Indisch Genoot-
schap daarover had bekend doen worden en daarvan o. m.
gezegd :
„ dat het eenige middel om den Javaanschen landbouwer
uit de handen van woekeraars te houden daarin bestaat,
dat spaarkassen en kredietbanken worden opgericht,
waardoor deze in de gelegenheid worden gesteld tot
sparen, maar ook tot het leenen van kleine bedragen
tegen matige rente ; "
„ dat door den heer Fokkens voldoende was aangetoond ,
dat de Javaan ook wilde sparen en daarbij was gewezen
op een bestaande bloeiende spaarkas te Modjowarno,
opgericht door den Zendeling Jellesma , en op spaarkassen
voor inlandsche ambtenaren op verschillende plaatsen."
Die afgevaardigde gaf verder als zijn opinie te kennen
„dat het bij hem vaststond als een paal boven water,
dat het creëeren van hypotheek-, krediet- of landbouw-
banken en spaarkassen in dien oeconomischen toestand
1) Zie Handelingen 1897-1898, blz. 134 en 135.
25
356
verbetering zou aanbrengen en dat de Regcering dat
vraagstuk moest oplossen, als zij ten minste wilde
voldoen aan hare hooge roeping: bevordering van de
moreele en materieele welvaart van de Javaansche be-
volking die aan hare hoede is toevertrouwd."
Denzelfden dag werd door den minister van koloniën,
den heer I. F. Cremer, hierop geantwoord 1) „dat hij
het met den geachten afgevaardigde, den heer Van
Vlijmen, eens was dat er in Indië nog veel te verbeteren
viel, want dat daar ook armoede en gebrek werd ge-
leden ," maar deze deed daarbij de vraag : „ of er een land
ter wereld was waar dit niet het geval was?" en zeide
verder: „Laten wij te zamen overleggen wat wij kunnen
doen om dien toestand te verbeteren, en wanneer dus
de afgevaardigde uit Veghel, de heer van Vlijmen, zegt:
„wij moeten den inlander leeren sparen", dan moet ik
en passant daarop antwoorden, dat juist ten vorigen jare ,
op voorstel van mijn ambtsvoorganger, besloten is in
Indië een postspaarbank op te richten en dat ik het ge-
noegen heb gehad de reglementen daarvoor aan de goed-
keuring van de kroon te onderwerpen , zoodat de directeur
en onder-directeur van de spaarbank , die gereedstaan om
naar Indië te vertrekken, weldra hun nuttigen werkkring
zullen kunnen aanvangen."
Dat postspaarbanken in Indië noodig zijn en ook daar
een behoorlijken werkkring zullen vinden wil ik gaarne
aannemen, maar dat zij in den oeconomischen toestand
van den Javaanschen landbouwer verbetering zullen bren-
gen is mogelijk, maar gelooven doe ik het niet; althans
niet in den eersten tijd, want zeer zeker zullen nog jaren
moeten verloopen eer de inlander zoover zal zijn gekomen ,
dat hij van zijne verdiensten iets zal kunnen afzonderen
om dit in de postspaarbank te beleggen, ten einde daar-
over bij eventueelen nood te kunnen beschikken.
1) Zie Handelingen 1897-1898, blz. 142.
357
Voor dadelijke verbetering van dien toestand zijn andere
instellingen noodig en moeten andere maatregelen worden
genomen, en om dit aan te toonen diene het volgende.
Al spoedig na het bekend worden van het door den
heer Van Vlijmen gesprokene, vervoegde een mijner
vrienden zich tot mij, onder aanbieding van eenige
stukken, met het verzoek die eens in te zien en dit,
omdat hij vermeende dat het daarin voorkomende onder
meer algemeene aandacht behoorde te worden gebracht.
Dat denkbeeld werd ook al spoedig het mijne en daarom
begin ik met hier over te nemen een zich onder de
stukken bevindend, aan den schrijver toegezonden uit-
knipsel van een der te Amsterdam verschijnende dag-
bladen, luidende:
EEN SPAAR- EN HULPBANK IN INDIË.
Wat kunnen de ambtenaren van den burgerlijken dienst
in Indië toch veel nut doen, wanneer zij beide oogen
open houden!
Wij vonden daarvan dezer dagen weder een nieuw
bewijs in eene correspondentie aan de Locomotief uit
Poerwokerto, eene afdeelingshoofdplaats in de residentie
Banjoemas.
Gelijk overal op Java hadden daar vele inlandsche
hoofden moeilijkheden in geldzaken.
Jaren lang dienen zij zonder bezoldiging . . . vallen ge-
leidelijk in handen van woekeraars . . . hebben hun stand
op te houden . . . gaan onder schulden gebukt . . . zien
zich gedwongen den kleinen man te exploiteeren , pacht-
overtredingen door de vingers te zien. Hun integriteit
lijdt groote schade. De thans afgetreden assistent-resident
E. Sieburgh begreep dat maatregelen noodig waren om
in dien toestand verbetering te brengen.
Hiertoe moest allereerst getracht worden de bedoelde
hoofden uit de handen hunner woekeraars te verlossen
358
Om dit doel te bereiken bracht de heer Sieburgh „niet
zonder belangrijke verantwoordelijkheid op zich te laden"
een kapitaaltje van ƒ 8000. — bijeen , dat onder zijn opper-
toezicht werd beheerd door cene commissie van ver-
trouwde inlandsche hoofden , en strekte om tegen matige
rente op korten termijn en met behoorlijke zekerheid,
voorschotten te verstrekken.
Dat aldus in eene werkelijke behoefte voorzien werd,
bleek wel uit het feit, dat de jaarlijksche omzet niet
minder dan zeventigduizend gulden bedroeg. Menig
inlandsch ambtenaar werd aldus van lasten bevrijd die
hem jaren lang hadden gedrukt.
Na eene tweejarige ondervinding heeft het den heer
Sieburgh dan ook weinig moeite gekost, zijne instelling
te doen worden eene blijvende spaar- en hulpbank, die
tegen ten hoogste 15 procent per jaar voorschotten geeft,
en ten hoogste 9 procent aan de aandeelhouders uitkeert;
cijfers welke, gelet op de plaatselijke toestanden en het
onvermijdelijk risico, niet te hoog zijn en althans sterk
afsteken bij de 10 of meer percenten 's maands van de
woekeraars !
De bank , beheerd door eene geheel inlandsche directie,
met drie Europeesche commissarissen, zal er aldus
krachtig toe bijdragen om het peil der inlandsche ambte-
naren te verhoogen.
Wij hopen zeer, dat het te Poerwokerto gegeven voor-
beeld navolging moge vinden.
Wij zeggen het den schrijver in de Locomotief gaarne
na: als de ambtenaren aldus trachten het publiek belang
te dienen , gaat er van den bestuurszetel cene opvoedende
kracht uit, die onze heerschappij ten goede komt.
Waarom de heer Sieburgh tot het oprichten van be-
doelde bank het initiatief nam, werd in bovengenoemd
uitknipsel reeds aangegeven, doch eenige toelichting
daarop komt mij niet overbodig voor.
359
Van af zijn optreden als ambtenaar ter bcsehikking bij
het binnenlandsch bestuur op Java en Madura, had het
al spoedig zijne aandacht getrokken , dat hooge en lagere
inlandsche ambtenaren meestal onder een grooten schulden-
last gebukt gingen.
Regenten met schulden van 25 tot 50 duizend gulden,
Pateh's, Wedono's, Hoofd- en andere Panghoeloc's en
Djaksa's met schulden van tientallen duizenden guldens
vindt men allerwege. Verder assistent-wedono's en Mantri's
met schulden van duizende guldens ; zelfs schrijvers ,
magang's , politie-oppassers bij europeesche en inlandsche
ambtenaren, ja zelfs gewone pradjocrit's met honderde
guldens schuld aan woekeraars van allerlei landaard,
maar het meest nog aan amfioen-pachters en dito smokke-
laars, zijn op Java geen zeldzaamheden , en men kan
gerust zeggen dat inlandsche ambtenaren en beambten
zonder schulden met een Diogenes lantaarn te zoeken zijn.
Met het oog hierop is het dan ook niet te verwonderen
dat het politiewezen op Java slecht is en slecht blijft,
en het bestrijden van opium- en andere smokkelarijen met
zoo weinig goeden uitslag geschieden.
Hoe zulke schulden ontstaan en hoe zij noodwendig
grooter moeten worden, blijkt uit het volgende:
Menig Regent toch heeft bij zijn optreden den goeden
naam te redden van zijn vader of ander bloedverwant,
dien hij opvolgt. De woekeraars, bij welke deze in het
krijt stond, ontzien geen middel om den nieuweling in
de hooge positie te dwingen zich te belasten met de
overname der schulden van den overledene of ontslagene.
Zij gaan gewoonlijk daartoe over door de verleidelijke
verzekering om geduld te zullen oefenen als hun slechts
voor het bedrag van zulke schulden met de gekapitaliseerde
onuitbetaald gebleven woekerrenten enz. een onderhandsch
geschrift worde ter hand gesteld , bevattende de verklaring
dat de nieuwe titularis belooft voortaan, ten behoeve
van den crediteur, maandelijks een zeker bedrag van
360
zijn inkomen af te staan; en. is die belofte eenmaal
verkregen, dan wordt zelfs meermalen bovendien nog
een nieuw crediet geopend , dat den debiteur nog verder
onder de macht der geldschieters brengt.
Zoo gaat het ook met de mindere hoofden. Reeds voor
zij een noemenswaardig inkomen genieten hebben zij
kostbare behoeften te bevredigen en worden daardoor
zeer gemakkelijk een prooi van den al te ge willigen,
woekerenden geldschieter, die wel weet dat hij lang op
zijn geld zal moeten wachten, dat hij zelf langen tijd
daarvan de renten zal moeten missen, maar daarom niet
getreurd ! Zeker eenmaal en dan voor goed vallen zij hem
in de klauwen , en de toekomst van het slachtoffer is dan
meestal voor goed verloren- Nieuwe obligaties met ge-
kapitaliseerde renten zijn de eerste gevolgen van de op
den beklagenswaardige toegepaste dwangmiddelen, en al
spoedig volgen bedreigingen met civiel proces etc.
Dat onder zulke omstandigheden menig politiehoofd of
beambte, ten einde raad, zich lichtelijk laat omkoopen
en tot plichtverzuim komt, wien kan zulks verwonderen?
Bovendien is voor hen die nog niet in handen van
woekeraars zijn gevallen , de lombard steeds daar om bij
tijdelijk nijpenden nood de weinige preciosa's van die
personen voor een spotprijs in ontvangst te nemen, en
ofschoon telkens weder ingelost, zij eindigen met die
weinig waarde hebbende rijkdommen voor goed in de
macht van den lombardhouder te laten.
Zoo werkt alles te zamen om de Javaansche bevolking
te voeren tot den hulpbehoevenden staat, waarin de
meesten hunner verkeeren, daar toch de woekeraars
niet schromen voor de door hen verleende hulp eene
rente te berekenen van 60 tot 30 percent 's jaars , terwijl
de lombardhouders eene rente mogen berekenen van 90
tot 36 percent over gelijk tijdvak, waaruit gemakkelijk
valt af te leiden, dat de armoede onder die bevolking
nog voortdurend toeneemt.
361
Dat de lombardhouders tot het heffen van zulk een
hooge percentage gerechtigd zijn, blijkt uit het daarvoor
bij Indisch Staatsblad 1880, no. 83, vastgesteld tarief,
luidende :
BELEENINGEN.
RENTEN
TERMIJN VAN
AFLOSSING
van 20 cent of minder
. V» cent
^ 8 3 maanden dus 90 pCt
« •
» J
boven 20 „
tot
en
met 40 cent 1 „
00 ^
•j
»
90
»
»
» *o .
»
»
» 60 „
iVt ,
a-fef 3
»
ff
90
»
ff
» 60 „
»
»
» 80 „
2 „
voor
gaan ti
10
CO CO
ff
»
90
»
»
9 80 „
»
»
. 100 ,
2Vt .
n
»
90
»
9
. n
»
»
, ƒ25
6 pCt.
's maands 3
n
ff
72
»
ff
. /*25
»
»
, ƒ50
5 pCt.
6
ff
»
60
?»
ff
. f50
ff
»
„ ƒ75
4 „
9
»
»
48
»
ff
> f?5
n
»
n ƒ100
3 „
n 12
»
»
36
»
ff
Neemt men verder nog in aanmerking dat te belecnen
goederen zeer laag , meestal op de helft of op een derde
van de werkelijke waarde geschat, slechts tot op twee-
derde dier geschatte waarde kunnen beleend worden en
dat toch nog zoovele goederen ongelost op zoogenaamde
publieke venduties worden gebracht om dan gewoonlijk
den pachter, verre beneden het beleeningsbedrag , in
handen te vallen , dan is gemakkelijk na te gaan dat ook
dit een der redenen is dat de armoede onder de Javanen
steeds toeneemt, en zeer terecht wees meergenoemde
afgevaardigde er dan ook ter zelfder tijd op om, ter ver-
betering van dien toestand , o. m. de pacht der pandhuizen
af te schaffen. 1)
De heer S. wilde in dezen cllcndigcn toestand gaarne
verbetering brengen, maar de wijze waarop die ver-
l) Zie Handelingen 1897-1898, blz. 135.
362
kregen moest worden bleef lang een onopgelost vraagstuk.
Zijne vertogen en voordrachten werden door de hoofden
zijner afdeeling en andere belangstellende Javanen allengs-
kens met graagte aangehoord, met het resultaat dat hij
eindelijk zoo gelukkig was bij velen hunner den wensch
te zien ontstaan, hem in zijn pogen te steunen om aan
bedoelden treurigen staat van zaken een einde te maken.
Met bewilliging van de commissie bij welke in zijne
afdeeling het oppertoezicht beruste over de gelden van
den msdjid-kas , werd onder zijne persoonlijke borgstelling
een gedeelte dier kas ter beschikking gesteld van het
voorloopig bestuur der daarvoor bij wijze van proef
ondershandsch opgerichte en in werking gebrachte
hulpbank.
Al spoedig bood Raden Djaja Soemitra, assistent-
wedono van Karang-Kemirie en zwager van den Regent
van Banjoemas, eene som van ƒ 2000. — tegen billijke
rente ook daarvoor aan, waardoor de mogelijkheid ont-
stond de proef al dadelijk op ruimer schaal voort te
zetten , terwijl hij door op dusdanige wijze blijk te geven
van vertrouwen in de zaak te stellen, tevens de jonge
instelling steunde om hare werkzaamheden aanzienlijk
uit te breiden.
Deze storting was zeer zeker een groote stap in goede
richting gedaan. Raden Djaja Soemitra werd alzoo de
eerste inlegger van de opgerichte hulpbank en zijn voor-
beeld vond spoedig navolging, zelfs zoo, dat deze bij
wijze van proef opgerichte instelling al spoedig moest
worden omgezet in een wettig samengesteld, zedelijk
lichaam.
Hierbij werden echter nog bezwaren ondervonden , die
wel zijn kunnen worden opgeheven, maar die ik toch
zeer noodig vind in deze te releveeren.
Toen in Maart 1896 voor bedoelde bank rechtspersoon-
heid werd aangevraagd, kwam het request al spoedig
terug met de mededeeling „dat het verzoek zooals het
363
daar lag voor inwilliging niet vatbaar was, omdat de
wet alleen toelaat de erkenning als rechtspersoon van
zedelijke lichamen door Europeanen of Vreemde Ooster-
lingen gesticht en het onderhavige een zedelijk lichaam
zou zijn door Javanen opgericht."
Aan de Europeesche commissarissen werd daarom in
overweging gegeven op te treden als bestuurders der
vereeniging, en hieraan werd door die heeren gcreedelijk
voldaan; doch hierdoor geraakten de oorspronkelijke
Javaansche oprichters feitelijk op den achtergrond om
de hun toekomenden voorrang als zoodanig over te geven
aan Europeanen die, ten gevolge van dien, in strijd met
de werkelijkheid toen optraden als weldoeners van den
Javaan, omdat het dezen zelf niet gegund kon worden
als zoodanig op te treden voor eigen land- en geloofs-
genooten.
De Javaansche inleggers, met genoemden Raden Djaja
Soemitra aan het hoofd , lieten hunne gelden alle ten name
van dat nieuwe lichaam overschrijven, maar ook ver-
schillende ter plaatse bestaande instellingen gaven hunne
reservefondsen daarbij in deposito.
Spoedig sloten eenige Europeesche ingezetenen ter
plaatse zich daarbij aan , waardoor een kapitaal ontstond ,
dat min of meer voldoende was om aanvankelijk het
aangevangen werk niet alleen in stand te houden, maar
zelfs langzamerhand tot bloei te brengen, wat uit de
onderstaande cijfers blijkt.
Zooals hiervoor reeds werd gezegd bedroeg in 1896,
het eerste jaar van de oprichting, de omzet reeds cene
som van pi. m. / 70.000, terwijl het daarop volgend jaar,
gedeeltelijk ook onder den opvolger van den heer S. , de
omzet reeds was gestegen tot pi. m. ƒ 150.000.
Omtrent deze bedragen, zeer zeker belangrijk reeds
voor eene residentie-afdeeling , teeken ik hierbij aan dat,
na het in werking treden van onderwerpelijk bedoelde
hulpbank, heeren suikerfabrikanten niet langer genegen
364
werden bevonden voorschotten voor te verrichten werk-
zaamheden langer uit te betalen, waardoor de Loerah's,
ter verkrijging van de noodige gelden, toen bij de bank
aanklopten en dadelijk door deze, tegen billijke vergoe-
ding, werden geholpen.
Vandaar dat de omzet , vooral voor een pas beginnende
instelling, dadelijk zoo belangrijk was.
Al spoedig verspreidde zich het gerucht van het ont-
staan dezer weldadige instelling ook buiten de grenzen
der afdeeling Poerwokerto, en van verschillende kanten
kwamen aanvragen in, om afschriften te mogen ontvangen
van de statuten en ook van de verschillende boeken
dezer stichting.
Ter verduidelijking van een en ander voeg ik hierachter
afschrift van de notarieele acte waarbij bedoelde hulpbank
werd opgericht. In die acte zijn ook de boeken aangegeven
die daarbij voor een goed geldelijk beheer noodig werden
geoordeeld. Modellen van die boeken in deze ook aan
te geven vind ik minder noodig, zij die ze mochten
noodig hebben kunnen die te Poerwokerto zeker nog
steeds verkrijgen, even als de concepten der daar, bij
leening van gelden afgegeven wordende obligatiën. Een
en ander in de maleische taal gehouden of geconcipieerd
zoude zeer zeker maar eene matige belangstelling opwekken.
Met het oog op de discussie's die na het uitspreken
van in hoofd dezes bedoelde rede van den heer Fokkens
op de vergadering van het „Indisch Genootschap" nog
werden gevoerd , heb ik het noodig geoordeeld het boven-
staande bekend te doen worden , vooral ook omdat daaruit
blijkt dat, als de hoofden van plaatselijk bestuur daartoe
het initiatief willen nemen, de oprichting van spaar- en
hulpbanken niet zoo moeilijk is als toen werd voorop
gesteld.
Door het oprichten van de onderwerpelijk bedoelde
spaar- en hulpbank werd aan het woekeren in de afdeeling
365
Poerwokerto voor een groot gedeelte een einde gemaakt,
en zooals hierboven werd aangeteekend , voor het oprich-
ten van meer zulke instellingen werden de noodige
inlichtingen gegeven, zoodat mag worden aangenomen
dat meerdere inrichtingen van dien aard reeds in werking
zijn. De heer Fokkens sprak dan ook van meerdere
spaarbanken, voor inlandschc ambtenaren reeds opgericht,
en het staat bij mij dan ook vast dat, als de Regeering
de houding van ambtenaren als do heer S. weet te waar-
deeren, de oprichting van zulke instellingen zeer zeker
gaandeweg zal toenemen.
Ik laat verder nu nog volgen wat sedert de oprichting van
bedoelde instelling te Poerwokerto door de pers daarover
nog verder onder de oogen van het publiek werd gebracht.
Uit de Java-bode van 18 Augustus 1897, no. 189,
eerste blad; neem ik daartoe over:
„ De assistent-resident van Poerwokerto W. P. de Wolff
van Westerrode heeft met een daad getoond dat hij de
hem toevertrouwde belangen van den inlander begrijpt,
dat zoowel de hoofden als de kleine lieden bescherming
behoeven tegen de smerige woekerpraktijken van Chineezen
en Arabieren, maar vooral dat de inlander moet leeren
door economische zelfstandigheid zich zelf te beschermen ,
en dit doel zal binnen de grenzen der mogelijkheid zeker
het best bereikt worden door de door den heer de Wolff
in het leven geroepen Poerwokertosche hulp-, spaar- en
landbouwcrediet-bank , waarvan de strekking nader om-
schreven wrordt in artikel twee der Statuten, luidende:
Zij heeft ten doel:
1°. aan Inlandsche ambtenaren en hoofden in de af dee-
ling Poerwokerto, benevens andere ingezetenen dier af-
deeling, mits Inlanders of Europeanen zijnde, die in
geldverlegenheid verkeeren, tegen matige rente gelden
in leen te verstrekken en hen daarvoor te onttrekken
aan de handen der woekeraars ;
366
2°. aan dezelfde personen gelegenheid te openen om
hunne spaarpenningen zeker en tegen behoorlijke rente
te beleggen en aldus het sparen aan te moedigen;
3°. aan groepen van Inlandsche landbouwers in de
afdeeling Poerwokerto goedkoop landbouwcrediet te ver-
schaffen, wanneer zij daaraan behoefte hebben.
Hierop verscheen in dat dagblad van den 23cn dier
maand onderstaand schrijven:
Aan den redacteur van de Javabode.
Poerwokerto, 20 Augustus 1897.
Geachte Redacteur!
Naar aanleiding van een entrefilet in uw blad van 18
dezer omtrent de oprichting der „ Poerwokertosche Hulp-
Spaar- en Landbouwcrediet-bank " acht ik mij verplicht
u mede te deelen dat de mij deswege toegezwaaide lof
niet mij toekomt, doch mijnen ambtsvoorganger E. Sieburgh,
die alhier eene „ Hulp- en Spaarbank ", inzonderheid voor
inlandsche hoofden, oprichtte. Deze instelling, welke tot
dusverre alleen als hulpbank voor inlandsche ambtenaren
gewerkt had, is door het tegenwoordige bestuur gereor-
ganiseerd en ingericht zoowel tot aanmoediging van het
sparen als tot het verschaffen van goedkoop landbouw-
crediet, en thans onder den bovenvermelden nieuwen
naam als rechtspersoon erkend. 1)
Met de opneming dezer rectificatie zult u mij zeer ver-
plichten.
Onder dankbetuiging voor uwc vereerende belang-
stelling, teeken ik mij
Hoogachtend ,
(get.) De Wolf van Westerrode,
Assistent-resident.
1) Bij besluit van 11 Augustus 1897 no. 9, Indisch Staatsblad no. 205.
367
Mocht de heer Van Vlijmen willen medewerken om
ook de tweede hierboven genoemde oorzaak van de
voortdurende achteruitgang van den inlander te neutra-
liseeren , n.1. door te trachten de pacht op de pandhuizen
afgeschaft te krijgen , zeker zou ook hij dan medewerken
om het welzijn van den inlander te bevorderen.
De opbrengst van die pacht toch over het jaar 1898 is
geraamd voor Java en Madura op eene som van / 1.095.000,
en voor de Buitenbezittingen op een bedrag van ƒ 117.000 ,
of te zamen op ƒ 1.212.000, en dit geld wordt bijna
uitsluitend opgebracht door de armsten onder de armen
der inlandsche bevolking in Nederlandsch-Indië.
Nu moge de minister van Koloniën er op hebben ge-
wezen 1) dat er overal armoede en gebrek wordt geleden
en dit beweren moge volkomen juist zijn, om echter die
armoede dienstbaar te maken aan het stijven der schatkist,
en tot vulling der zakken van meedoogenlooze woeke-
raars is even zeker niet overal het geval.
Na hetgeen hierboven daarover werd aangeteekend kan
men toch wel nagaan, dat daar waar de pacht zooveel
geld wordt waard geacht, de pandhuishouders in hun
bedrijf zeker nog een winstgevende zaak zien.
Daarom is een betere regeling in déze meer als urgent
en daar de heer Cremer te gelijkcr tijd overleg heeft ge-
vraagd om slechte toestanden in Indië te verbeteren,
hoop ik dat het oogenblik spoedig zal aanbreken waarin
een onderzoek in deze worde bevolen en dientengevolge
de pacht op de pandhuizen spoedig tot het verledenezal
behooren.
En is die Minister eenmaal aan het verbeteren — Zijne
Excellentie was het immers met de heeren Van Kol en
Van Vlijmen volkomen eens, dat in Indië nog veel te
verbeteren viel — welnu dan zullen die verbeteringen,
waardoor gelijktijdig veel zal worden bezuinigd , ook wel
1) Zie Handelingen 1897-1898, blz. 142.
368
een equivalent aanwijzen waaruit de gelden kunnen worden
gevonden die door de afgeschafte pacht op de pandhuizen
daardoor minder in 's lands kas zullen vloeien.
En mocht dit onverhoopt eens niet geheel het geval zijn ,
dan zal dat wat blijkt te ontbreken dan zeer zeker wel
opwegen tegen de met die afschaffing dadelijk optredende
verbetering van de moreele en materieele welvaart van
de inlandschc bevolking in onze O.-I. bezittingen.
tt. ROESSINGH VAN ITERSON.
's Gravenhage , Maart 1898.
In marginc stond de volledige
Malcische vertaling.
ACTE van oprichting van een zedelijk
lichaam genaamd Poerwokertosche hulp-
en spaarbank van Inlandsche hoofden.
Artikel 1653 en volgende van het Burger-
lijk Wetboek voor Nederlandsch Indië.
Nummer Zes.
Heden Maandag den zestienden December achttien-
honderd vijf en negentig
verschenen voor mij Eugenius Sieburgh, Assistent-
Resident van Poerwokerto , Residentie Banjocmas , en als
zoodanig fungeerend notaris te Poerwokerto voornoemd ,
in tegenwoordigheid der na te noemen mij bekende getuigen
De vier Javanen:
Raden Wirio Atmadja, Pateh van het Regentschap
Poerwokerto;
Raden Atma Sapradja, Ondercollecteur der Afdeeling
Poerwokerto ;
369
Raden Atma Soebrata , Wedono van het District Poerwo-
kerto van gelijknamige afdeeling;
en Raden Djaja Soemitra, Assistent- Wedono der
eerste klasse van Karang Kemirie, district en afdeeling
Poerwokerto ;
allen woonachtig in de afdeeling Poerwokerto voor-
noemd, en mij fungeerend notaris bekend,
Dewelke comparanten verklaarden met elkander te 2ijn
overeengekomen om gezamenlijk voor vijf en twintig
achtereenvolgende jaren tot stand te brengen een zedelijk
lichaam onder den naam van „ Poerwokertoschc hulp- eh
spaarbank van Inlandsche hoofden", zooals geschiedt by
deze , en gezamenlijk op te treden als bestuurders daarvan.
De eerste comparant als president,
de tweede comparant als penningmeester,
de derde en vierde comparanten als commissarissen.
De comparanten verklaren dat het doel der vereeniging
is geenszins om persoonlijke voordeden te behalen , maar
om in staat te zijn hulp te vcrleenen aan een ieder die
in tijdelijke geldverlegenheid geraakt, en te voorkomen
dat deze in handen valt van woekeraars, die zich niet
ontzien buitensporig hooge rente te berekenen. Deze toch
eischen van twee tot vijf procent rente 's maands , terwijl
velen hunner bovendien een schuldbewijs vragen van
eenig bedrag in zilver voor een voorschot gedaan in koper.
Anderen vragen twee k drie procent 's maands van
eenig bedrag en laten de renten onveranderd, niettegen-
staande de schuld door gedane betalingen is verminderd.
De comparanten schromen niet de omschreven hande-
lingen als de meest afkeurenswaardige te brandmerken,
omdat zij de zoogenaamd geholpenen in het ongeluk
storten, en hen tot volslagen armoede doen vervallen.
Comparanten verklaren dat de reden, waarom zij zich
genoopt gevoelen deze vereeniging tot stand te brengen
is, dat het hun bekend is geworden dat een dergelijke
ondershands en met goedkeuring van het bestuur der
370
Masigit alhier gestichte vereeniging, die daartoe gebruik
maakte van de masigit kasgelden, op last van hooger
hand is moeten gesloten worden, wijl die gelden tot dit
doel niet mochten gebruikt worden, en het berekenen
van rente gezegd wordt niet te stroken met den Islam.
De nu door comparanten gestichte vereeniging heeft
daarom met die kas niets gemeen , doch wijl de commissie
van de opgeheven vereeniging winsten behaald heeft van
de uitgeleende gelden, en die commissie het geld van
genoemde kas renteloos had verkregen, zoo zal na
liquidatie der zaken van die vereeniging een saldo ver-
blijven in handen der commissie, die, wijl dit saldo niet
aan de masigitkas toekomt, en ook daaraan niet mag
geschonken worden wegens haren oorsprong, daarover
beschikt heeft ten behoeve van de vereeniging nu door
comparanten gesticht, zullende het besproken saldo na
volledige sluiting der boeken van de opgeheven vereeniging
door de oude commissie worden afgedragen aan de com-
paranten en daarvan aanteekening gedaan worden aan
den voet van het aan comparanten uit te reiken afschrift
dezer acte.
Behalve de omschreven gelden , welke de comparanten
namens de vereeniging in dank aanvaarden, verklaren
zij onder openlijke dankbetuiging, de door hun zeer ge-
waardeerde hulp te hebben genoten van hunnen mede-
commissaris , den vierden comparant , Raden Djaja Soemi-
tra, die bij dezen belooft een aanzienlijk bedrag aan de
vereeniging te zullen toevertrouwen, zullende de hoegroot-
heid van het door hem te storten kapitaal moeten blijken
uit aan hem door het bestuur uit te reiken obligatiën.
De comparanten verklaren verder dat zij gaarne zullen
in ontvangst nemen de gelden, van wien ook, welke
hun of aan de vereeniging zullen worden toevertrouwd.
En dat zij bereid zijn alle geschenken in geld, van
wien ook, ten behoeve van de kas der vereeniging aan
te nemen , omdat comparanteft bij dezen erkennen dat al
371
het geld en geldswaarden, in die kas aanwezig, niet
hun geld is, noch dat van eenigen anderen persoon,
doch beschouwd moet worden als een fonds toebehoorend
aan het algemeen, terwijl zij zich zelven alleen opwerpen
als de bestuurders van dit fonds , met de macht daarover
te beschikken in den geest der vereeniging, waarvoor
zij zich voornemen de rechtspersoonlijkheid binnen uiter-
lijk drie jaren na de oprichting aan te vragen.
Comparanten verklaren eindelijk dat zij voor de door
hun gestichte vereeniging de navolgende bepalingen en
voorschriften hebben vastgesteld.
Van de ontvangst van alle aan de vereeniging toever-
trouwde gelden zal het bestuur bewijsstukken afgeven:
voor bedragen beneden de eenhonderd gulden , geschreven
op gewoon papier voorzien van een plakzegel ad tien cent ;
voor bedragen van eenhonderd gulden en hooger, ge-
schreven op een gezegeld papier van eene gulden vijftig
cent, beiden in den vorm eener obligatie, met bekend-
stelling van de maandelijks te betalen rente en van den
termijn van voorafgaande wederzijdsche opzegging.
Het bestuur zal trachten deze gelden zoo goedkoop
mogelijk te verkrijgen, doch zal nooit meer dan negen
procent 's jaars mogen betalen.
Van alle de gelden welke zich in de kas der vereeniging
bevinden kan en mag het bestuur voorschotten doen aan
een ieder die het vertrouwen van het bestuur geniet.
Wanneer eenig lid van het bestuur zich daartegen ver-
klaart, zal de aanvrager worden afgewezen.
In den regel zullen die voorschotten niet hooger mogen
zijn dan tot zulke bedragen welke door den opnemer in
vier achtereenvolgende maandelijksche termijnen kunnen
worden terugbetaald.
Het bestuur is evenwel gerechtigd ook grootere bedragen
en op meerdere maandelijksche termijnen bij wijze van
uitzondering in voorschot te geven, bij voorbeeld voor
het bouwen van een huis of om gerechtelijke vervolging
26
372
van den aanvrager te voorkomen, niet om er feesten
van te geven of onnoodige weeldezaken van te koopen.
Kortom , het ligt geenszins in de bedoeling der vereeni-
ging om het schulden maken te vergemakkelijken, het
doel moet steeds zijn: hulp te verleenen aan wien hulp
behoeft.
In ieder geval zal zulk een voorschot dan moeten ge-
daan worden onder borgstelling.
Voor ieder uitgeleend bedrag zal de debiteur moeten
afgeven een schuldbewijs in den vorm eener obligatie
voor bedragen van minder dan honderd gulden geschreven
op gewoon papier, voorzien van plakzegel ad tien cent,
voor bedragen van eenhonderd gulden of meer , geschreven
op een zegel van een gulden vijftig cent.
In die obligatie zal de debiteur moeten bekend stellen
wanneer hij aanneemt het geheele bedrag te betalen of
in welke maandelijksche termijnen dit zal geschieden.
Ook het verschuldigde bedrag der renten moet worden
uitgedrukt.
Wanneer de schuldenaar een ambtenaar is, moet hij
in de obligatie den ondercollecteur machtigen om van
zijn tractement maandelijks een daarbij genoemd bedrag
in te houden en uit te betalen aan den houder der obligatie.
Wanneer de schuldenaar ter zekerheid van zijne schuld
geldswaardige goederen (welke altijd eene hoogere waarde
dan eenhonderd gulden moeten hebben) aan de vereenigings-
kas deponeert, zal hem daarvoor een schriftelijk bewijs
worden gegeven.
Die goederen mogen aan den schuldenaar ook niet voor
een oogenblik worden terug gegeven, zonder dat de
schuld is afbetaald, en het voormeld bewijs, na door
den schuldenaar voor ontvangst te zijn afgeteekend, aan
het bestuur is teruggegeven.
Van alle door het bestuur gedane voorschotten of
leeningen wordt rente berekend tot een maximum van
vijftien ten honderd 's jaars.
373
Het bestuur neemt zich evenwel voor die rente zoo
laag mogelijk te stellen; daartoe zal het bestuur in de
tweede helft van Juni en in de tweede helft van December
ieder jaar, op eene algemeene vergadering van bestuurs-
leden den rentestandaard vaststellen. Deze standaard wordt
voor het volgende semester allen debiteuren in rekening
gebracht , voor niemand mag daarvan uitzondering gemaakt
worden.
De gekweekte renten moeten dienen ter betaling van
de renten verschuldigd aan crediteuren , het loon van den
secretaris-boekhouder der vereeniging, de noodzakelijke
inkoopen van meubilair voor het bureau der vereeniging ,
eenige andere uitgaven in het belang der vereeniging en
ter bevordering van den bloei daarvan.
Het overschot diene ter stijving van het werkkapitaal
der vereeniging, opdat zij langzamerhand zich van hare
lasten moge kunnen ontdoen, daardoor mindere uitgaven
moge hebben, en in staat gerake de leeningen en voor-
schotten tegen een minimum rente te doen.
Het bestuur zal zich een of meerdere betaalde beambten
toevoegen voor de boekhouding, overeenkomstig het
welmeenen van dat bestuur.
De vereeniging zal hare eigene ijzeren geldkist of
kisten bezitten, ter opberging van de aanwezige gelden,
de schuldbewijzen der debiteuren , de geldswaardige goede-
ren der vereeniging of der aan haar bij wijze van zeker-
heid toevertrouwde goederen der debiteuren. Die geld-
kisten zullen, zoo daartoe van de bevoegde macht ver-
gunning kan verkregen worden, berusten in de geldkamer
van den ondercollccteur , en zullen steeds moeten voor-
zien zijn van minstens twee differente sloten en sleutels,
waarvan er een moet berusten bij den penningmeester en
de andere bij den president of een der commissarissen.
De kas mag niet geopend worden buiten de tegen-
woordigheid van twee leden van het bestuur.
De boeken moeten berusten bij den president.
374
Het bestuur zal minstens eens in de maand vergaderen
om de boeken der vereeniging na te zien en het nood-
zakelijke te bespreken.
Van iedere vergadering zullen notulen worden gehouden
en daarin vermeld worden welke bestuursleden aanwezig
zijn en welke besluiten zijn genomen.
De aanwezige leden teekenen deze notulen.
De vergadering zal niet kunnen plaats hebben wanneer
niet minstens drie bestuursleden , de president daaronder
begrepen, tegenwoordig zijn.
Bij ontstentenis of afwezen van den president zal het
oudste tegenwoordige lid als zoodanig optreden.
Wanneer het . aantal leden van het bestuur door het
overlijden, de verhuizing, of het genomen ontslag van
een der oprichters komt te verminderen , zullen de over-
blijvende tot de verkiezing van een nieuw bestuurslid
overgaan, want het bestuur dient steeds op eene sterkte
van minstens vier leden gehouden te worden, doch kan
ook worden uitgebreid tot zeven leden.
Daarom kan het bestuur aan eenigen inlegger, Javaan
of Europeaan , die minstens twee honderd gulden aan de
kas der vereeniging deponeert, het lidmaatschap van het
bestuur aanbieden, totdat het zevental zal bereikt zijn.
De aanbieding van dit lidmaatschap aan een of meerdere
Europeanen toch zal noodzakelijk zijn, om de rechts-
persoonlijkheid te kunnen aanvragen, wijl zuiver Javaan-
sche vereenigingen die niet verkrijgen kunnen.
Het bestuur zal de navolgende boeken aanhouden:
A. een kasboek;
B. een Debiteuren- en Crediteurenboek ;
C. een journaal ;
D. een pandboek; en
E. een notulenboek der vergaderingen.
De nu gestichte vereeniging zal hare werkzaamheden
aanvangen , zoodra zij daartoe in staat is , uiterlijk direct
na sluiting der boeken van de opgeheven vereeniging.
375
De namens het bestuur uit te geven obligatiën en
kwitanticn zullen door den President en een der commis-
sarissen worden onderteekend.
De comparanten, nu bestuurders der door hun opge-
richte vereeniging, verklaren ten laatste, dat zij zich
onder aanbod van eede aan elkander verbinden, en aan
elkander de belofte doen, dat zij de door ieder hunner
vrijwillig op zich genomen verplichtingen zullen naleven
zooals eerlijke en brave lieden hun eens gegeven woord
behooren te doen , ter eere van zich zei ven en ten voor-
deele van hunne medemenschen , hetgeen zij doen onder
aanroeping van Gods naam!
Aan de later te kiezen medeleden van het bestuur zal
bij aanneming van het lidmaatschap de uitnoodiging ge-
daan worden, het aan de vereeniging berustend afschrift
dezer akte te onderteekenen, ten bewijze dat het daarin
vervat reglement hun bekend is, en zij zich aansluiten
bij de belofte welke de oprichters aan elkander gedaan
hebben.
Alles onder verband als naar rechten, met domicilie-
kiezing algemeen en onveranderlijk ter griffie van den
Raad van Justitie te Semarang.
WAARVAN ACTE
Gedaan en verleden te Poerwokerto voornoemd, ten
dage voorschreven in tegenwoordigheid van enz.
China in economisch opzicht.
In no. 14 der Consulaire Verslagen en Berichten is
opgenomen het „Economisch bericht over China 1897 "
van de hand van onzen consul-generaal te Peking, den
heer F. M. Knobel.
Ook ditmaal bevat het verslag veel belangrijks, én
verdient de samensteller hulde wegens de groote zorg,
welke hij er aan heeft besteed. Een overzicht van het
rapport vinde hier plaats.
In breede trekken kan worden beweerd, dat in onzen
tijd drie groote velden de aandacht trekken van den be-
schaver en van den ondernemer.
Die velden zijn : Zuid-Amerika , Afrika en China. Het
laatstgenoemde is , naar het schijnt , het meest belangrijk :
het is het grootst; de schatten, welke het verbergt, zijn
het minst bekend; zijne bevolking is de talrijkste.
Op eene uitgebreidheid van ruim elf millioen vierkante
mijlen wordt China's bevolking, blijkens de jongste van
Russische zijde opgemaakte statistieken, verdeeld als
volgt:
Provinciën. Bevolking.
Sinkiang 1,286.584
Kweichow 4,840.900
Yunnan 6,114.150
Shensi 8,473.045
Kuangsi 8,527.378
377
i
i Provinciën. Bevolking.
Kansu . . . 9,750.645
Shansi 11,050.764
Tchekiang. 11,842.565
Honan 21,009.977
Kiangsi 21,974.098
> Hunan 22,120.648
! Kiangsiu 24,598.915
Fuhkien 25,235.184
Tschili 29,400.000
i Kuangtung 29,852.112
Hupei 34,339.524
Anhui 35,810.000
Shantung 37,437.672
Szechuen 79,493.058
423,157.219 1)
Hierbij komt:
Mantsjoerije met de prov. Kirin 626.232
Mukden 4,724.673
Heilungkiang 400.000
Tibet 1,500.000
Mongolië 1,990.000
Kuku nor 150.000
Totaal .... 432,548.125
Het staat thans vast, dat deze kolossale menschen-
massa voortbewogen wordt. Zij heeft, na eeuwen van
afsluiting en stilstand, zoo even het hellend vlak be-
treden, langs hetwelk zij voortglijdt naar de westersche
beschaving.
Van dat merkwaardig proces zijn de op het afgeloopen
jaar betrekking hebbende bijzonderheden zóó veelvuldig ,
1) De bevolking van China schijnt onder normale omstandigheden
toe te nemen met anderhalf millioen zielen jaarlijks.
378
dat de poging om daarvan een zeer oppervlakkig over-
zicht te geven eenigen moed vereischt.
In zijne hermetische afsluiting tegenover den vreem-
deling is China indertijd Europa vóór geweest bij ver-
schillende uitvindingen. Eenmaal op eene betrekkelijke
hoogte gekomen, zijn de Chineezen evenwel stil blijven
staan. Zij hebben geene pari ij getrokken van hunnen
vindingrijken geest. Deze behoefde, om tot zijn recht te
komen , het rusteloos streven van den westerling , om te
verbeteren, om te volmaken. Hunne nijverheid was ge-
grond op handenarbeid, de positie van de vrouw eene
zeer lage.
Intusschen kon het vraagstuk van millioenen menschen
gedurende eeuwen, zonder ontevredenheid, onder éene
en dezelfde wet te doen leven, door China als opgelost
worden beschouwd, zoolang het mogelijk was stoom en
electriciteit buiten zijne grenzen te houden.
Deze twee machten doen thans den troon wankelen,
vervangen het begrip van de familie door dat van den
individu, brengen den Cantonnees en den Mantsjoe bij
elkaar , doch onderwerpen zoowel den een als den ander
aan de voogdij van den westerling, die — hadde China
te juister tijd de bakens naar het getij verzet — het „gele
gevaar" met recht zou hebben moeten vreezen.
Ook was er een tijd, dat staatslieden in Europa ternau-
wernood notitie namen van hetgeen er in het Hemelsche
Rijk voorviel Engeland dreef handel met China in een
beperkt aantal havens, en, mits de Britsche koopman
bij dat verkeer niet al te veel belemmeringen ondervond ,
bekommerde men zich matig om China, dat beschouwd
werd als eene latente kracht , welke op haren eigen bodem
het best met rust gelaten werd.
Thans hebben onderhandelingen te Konstantinopel een
terugslag te Peking, en eene gebeurtenis in het Verre
Oosten is een evenement van Europeesch belang. De
vorsten van het Westen zoeken aan de andere zijde van
379
den wereldbol macht , de zendelingen zielen , de nijveren
vermogen.
Als politieke macht veroordeeld, als economisch veld
nauwelijks beploegd, ziedaar de toestand van China op
het einde van 1897.
Moet deze slotsom worden vooropgesteld , mijn streven
zal zijn den indruk te geven, dat, hoe groot ook het
aantal werkzoekenden van allerlei ras en slag moge
zijn , er nog plaats is in China voor eiken degelijken
arbeider.
De aanleg van spoorwegen , de handel , het mijnwezen ,
de nijverheid in het algemeen, zij allen verkeeren nog
hunne kindsheid , doch de boei , welke hunne ontwikkeling
tegenhield, is verbroken, en hun wasdom zal naar alle
waarschijnlijkheid een Oostersche zijn.
Tot de onderwerpen, welke het gebrekkige van het
Regeeringsstelsel krachtig aantoonen, behoort de aanleg
van spoorwegen. Met een gezond Gouvernement ware het
China niet moeilijk een systeem ten deze aan te nemen.
Het verkeert niet , zooals met zoo menigen Staat in Europa
het geval is geweest, in de noodzakelijkheid eene bij-
zondere spoorweg-politiek te volgen met het oog op
naburige landen, en het zou, na vergelijking van alles
wat er in de geheele wereld op spoorweggebied is tot
stand gebracht , het best passende voor zich zelf hebben
kunnen kiezen.
Onder de tegenwoordige omstandigheden valt het der
Chineesche Regeering moeilijk eenig stelsel te volgen.
Het denkbeeld van Staatsspoorwegen of van door den
Staat gewaarborgde lijnen kan niet in aanmerking komen ,
omdat , afgezien van alle andere redenen , de draagkracht
der bevolking niet eene zoodanige is, dat zij de rente
zou kunnen opbrengen der som, benoodigd voor het aan-
leggen der voornaamste lijnen, eene som welke zeker
niet minder dan 500 millioen taels zal bedragen. De lijnen ,
thans in exploitatie , staan onder Chineesch beheer , doch
380
voor de belangrijke zal men wel moeten overgaan tot
het geven van concessiën.
De geheele wording van den spoorwegbouw in China
is overigens merkwaardig genoeg om er een woord aan
te wijden. Een der personen, welke het meest daartoe
hebben bijgedragen, is de bekende Tchang-tschi-Tung ,
doch die medewerking geschiedde tegen zijn wil. Als
onderkoning van Canton sloeg Tchang-tschi-Tung, des-
tijds nog slechts bekend als een eerlijk ambtenaar van
den ouden Chineeschen stempel en een degelijk kenner
van de leerstellingen van Confucius, den Troon voor,
dadelijk eene spoorweglijn te bouwen van Peking over
Hankow naar Canton. Hij hoopte door de groote draag-
kracht van zijn voorstel de centrale regeering voorgoed
af te schrikken van den aanleg van spoorwegen. In
beginsel werd het denkbeeld hier intusschen niet on-
gunstig opgenomen, en het diende hun, die voor spoor-
wegbouw te Peking ijverden , als argument. Was Tchang-
tschi-Tung niet één der ijverigste apostelen van Confucius
en toch beval hij spoorwegen aan?
Tchang-tschi-Tung had in zijne memorie Wuchang
(tegenover Hankow) aangewezen als centrum van het
toekomstig spoorwegnet. Wuchang werd zijne residentie
als onderkoning der Hukwang-provinciën (Hunan en
Hupeh).
Hier werden mijnen geopend, in Europa werden ma-
chines besteld, groote fabrieksgebouwen werden opgericht,
vele buitenlandsche ingenieurs werden aangenomen, en uit
een moeras ontstonden de bekende Hanyang-ijzerfabrieken.
Een kleine spoorweg werd met goed gevolg aangelegd
naar eene steenkolenmijn in Hupeh. Toen kwam de oorlog
met Japan , en Hanyang ondervond daarvan de nadeelige
gevolgen. Tchang-tschi-Tung werd van Wuchang naar
Nanking verplaatst , zijn opvolger te Wuchang stelde geen
belang in de Hanyang-werken.
Van dit laatste had Tchang-tschi-Tung gelegenheid zich
381
te overtuigen toen hij in Febr. 1896 te Wuchang terug-
keerde. Tot zijne rechterhand maakte hij (den toenmaligen
taotai) Sheng-tajen, — gunsteling van Li-Hung-chang —
die reeds langen tijd aan het hoofd stond van de „China
merchants steam navigation company", en tevens veel
gedaan had voor den aanleg van telegrafen in China. Sheng
werd directeur van Hanyang.
De hem door Tchang-tschi-Tung gegeven instructie was :
„indien wij het zonder spoorwegen niet langer kunnen
stellen, dan alleen Chineesch kapitaal en Chineesch
materieel".
Sheng verdrong als spoorwegspecialiteit al spoedig
zijnen beschermheer. Binnen korten tijd werd bij „direc-
teur-generaal der keizerlijke spoorwegen". Intusschen is
het beheer der Chineesche spoorwegen ten noorden
der Gele Rivier in 1897 in handen gegeven van een
zekeren Hu.
Dat het devies: „spoorwegen door China alleen" niet
te verwezenlijken was, zal blijken uit de volgende bij-
zonderheden omtrent de lijnen , welke in de eerste plaats
vermelding verdienen.
Lijn Peking-Hankow. — Zij zal eene lengte
hebben van 650 Engelsche mijlen. De werkzaamheden
op de noordelijke sectie Peking-Paotingfu zijn reeds ge-
ruimen tijd geleden door het Chineesche Gouvernement
ter hand genomen. Ter constructie van de geheele lijn
heeft de Chineesche Regeering eene schikking getroffen
met de Société générale pour favoriser F industrie nationale
te Brussel.
Deze verstrekt eene som van vier en een half millioen
pond sterling tot een interest van 5°/0, op voorwaarde
dat zij de helft van het benoodigd materieel levere,
terwijl cfe andere helft in het openbaar zal worden aan-
besteed. De lijn moet gereed zijn in vijf jaren.
Reeds werden namens de Chineesche Regeering ver-
schillende inschrijvingen geopend voor benoodigdheden
382
voor deze lijn (veelal de „Lu-han" lijn , i. e. van Lu-kou-
chiao naar Hankow, geheeten). Zoo werd de levering
van 8 locomotieven gegund aan de fabriek Rogers te
New- York (vertegenwoordigers in China de heeren Fearon,
Daniel & Co) voor £ 20.200.
De zoogenaamde Kiangsu-spoorweg, nl. van
Nanking of van Tchinkiang naar Soochow,
Shanghai, Wusung en Hangchow. — Met den
bouw der sectie Shanghai-Woosung (lengte 11 Engelsche
mijlen) is in 1897 een begin gemaakt. Aanbesteed werden
drie tank-locomotieven met Westinghouse-rem. Gegund
aan Brooks Locomotive Works, Dunkirk te New- York,
vertegenwoordigd door de America Trading Co., voor
£ 5.260.
Zes bruggen worden geleverd door Harkort & Co. te
Duisburg voor £ 1.430.
Voor de bedoelde sectie van 11 Engelsche mijlen
werden evenzeer de rails aanbesteed.
Deze aanbesteding echter werd niet aan één der in-
schrijvers gegund. Besloten werd de rails te doen vervaar-
digen in de fabrieken van Han yang. De wagens , volgens
Amerikaansch systeem, worden gebouwd te Tientsin.
België levert de wissels, Amerika de dwarsleggers. De
ballast en andere steen komt uit de districten van Ningpo
en van Soochow.
Men hoopt dat de sectie Shanghai- Wusung in de lente
van dit jaar gereed zal zijn. Voorloopig is het eene lijn
met enkel spoor, doch de weg en de bruggen zijn zóó
ingericht dat de lijn gemakkelijk dubbel kan worden
gemaakt.
De voornaamste ingenieurs van het werk zijn de heeren
H. Hildebrand en zijn broeder P. Hildebrand , welke laatste
het voortdurend toezicht op den bouw heeft en wordt
bijgestaan door de heeren Unglaube en Rutenberg.
Lijn Peking-Tientsin. — De lijn is in exploitatie. De
kosten van haren aanleg waren ongeveer drie millioen
383
taels. Hare lengte is 80 Rngelsche mijlen , welke in vier
uren worden afgelegd.
Er zijn negen stations met inbegrip van Tientsin en
Peking. Aan billijke eischen van comfort wordt op deze
lijn voldaan. Tegen extra , doch redelijken prijs kan men
een geheelen wagen, een compartiment of een coupé
voor vier personen afhuren. Spoedig zal de lijn een
dubbel stel rails bezitten. De na te noemen technische
bijzonderheden aangaande de lijn Tientsin — Kirine zijn
voor een groot gedeelte ook op deze lijn van toepassing.
Het station zal worden gebouwd vlak onder den reus-
achtigen muur van Peking en men spreekt zelfs van eene
verlenging om de hoofstad heen naar de Tong shan-
steenkolenmijnen via Palikao. Ook wordt gedacht over
eene lijn van Peking naar Kalgan op de Mongoolsche
grens.
Voor een tramway door Peking zijn de noodige gegevens
verzameld door een Belgisch ingenieur.
Aangaande deze zaak bestaat echter mededinging
tusschen verschillende nationaliteiten.
Voorts heet het, dat spoedig een Decauville-spoorweg
zal worden aangelegd van Peking naar de keizerlijke
mausolea (ongeveer 100 kilometer). De raison <T ètr e \ oor
dezen aanleg zou zijn de hooge kosten van begrafenis van
elk lid der keizerlijke hofhouding : een lid der keizerlijke
familie van 3 tot 400.000 taels , een keizer of een keizerin-
weduwe ongeveer 2 millioen taels!
Lijn Tientsin via Shan-hai-kuan naar
Kirine. — Eene kleine reis naar Mantsjoerije en Oostelijk
Mongolië, ondernomen in den herfst van het afgeloopen
jaar, schrijft de heer Knobel, heeft mij in staat gesteld
kennis te maken met de eerst geëxploiteerde spoorweglijn
in China, nl. van Tientsin naar Shan-hai-kuan en van
de streek, welke zij doorsnijdt en welke hare verlenging
doorsnijden zal.
Het begin dezer lijn , thans nog geen twintig jaren
384
geleden, was een tien mijlen lange ijzeren weg van de
steenkolenmijnen van Kaiping (80 mijlen van Tientsin)
naar zee. De beweegkracht was handenarbeid : de wagens
werden voortbewogen door koelies, die een schamel
loon ontvingen van ongeveer fl. 0,15 per dag. Naderhand
werden de steenkolenwagens getrokken door eene zeer
primitieve ter plaatse vervaardigde locomotief, de
„Rock et" genaamd: een unicum, welbekend bij ieder die
zich ooit voor het spoorwegwezen in China heeft geïn-
teresseerd.
Thans is de lengte der lijn in exploitatie 214 Engelsche
mijlen, van Tientsin over 23 stations, waarvan de voor-
naamste zijn: Tongku, Tangshan, Kaiping en Shan-
hai-kuan, naar Chung Hou so.
Bij vertrek van Tientsin om 8 uur des morgens is
men des avonds om 7 uur te Chung Hou so. Tusschen
deze beide plaatsen vice-versa loopt één trein dagelijks
van Tientsin; naar sommige stations gaan in het geheel
zes treinen per dag.
Tongku ligt op 27 mijlen van Tientsin en op 6 mijlen
van de monding' der Pei-ho. Van daar gaat de lijn met
een bocht in noord-oostelijke richting naar de fabrieken
van Tangshan. Hier worden alle wagens vervaardigd,
welke gebezigd worden op de lijnen Peking-Tientsin en
Tientsin-Chung Hou so. Het aantal arbeiders is ongeveer
duizend. De administratie dezer fabrieken is Chineesch,
doch de technische exploitatie Europeesch (Engelsch).
Het volgend station is Kaiping, waar de bekende
steenkolenmijn ligt. De productie is thans 1500 tot
2000 ton per dag. Men noemt haar de schoonste steen-
kolenmijn der wereld.
Even vóór Tangshan is het station Lu tai. Dit is het
voorname militaire centrum in het noorden. Er is eene
militaire school met Duitsche onderofficieren als instruc-
teurs. Reeds wordt gezegd, dat de Keizer spoedig voor
de eerste maal Peking zal verlaten en, gebruikmakende
385
van den spoorweg, het kamp van Lu tai zal bezoeken.
De lijn rendeert goed tot aan het station Kuyeh op
94 mijlen afstand van Tientsin.
Van Kuyeh bereikt men spoedig Lan chou met een
spoorwegbrug van 250 meter lengte.
Op 152 mijlen van Tientsin wordt het station Peita-ho
bereikt, eehe badplaats in opkomst.
Even vóór Shan-hai-kuan gaat de lijn door eene vallei.
Eene rivier, in gewone tijden van geringen omvang , doch
in den regentijd niet zelden een ware stroom, heeft er
eene brug noodig gemaakt van 1.000 voet.
Bij Shan-hai-kuan. eene stad met 60.000 inwoners,
snijdt de spoorweg den grooten muur. Van daar tot
Chung Hou so is het nog 40 Engelsche mijlen.
De streek, door welke de lijn gaat, is alluviale grond.
Hier en daar wordt akkerbouw gedreven, doch de be-
volking is over het algemeen zeer arm.
De spoorwegvrachten zijn dan ook laag. Men gaat
lste klasse van Tientsin naar Chung Hou so voor onge-
veer fl. 7 N. Ct.
De loonen welke worden betaald aan inlanders zijn:
Arbeider. ... $ 4,— (fl. 5,20) per maand.
Stoker .... w 5 k 6 „ r
Machinist . . . van $ 14 tot 46 „ r
Klerk die Engelsch en Chineesch spreekt en schrijft
$ 80 per maand.
Een Europeesch machinist ontvangt $ 200 per maand.
Technische moeilijkheden heeft de aanleg weinig op-
geleverd. De rails zijn van staal 60 lbs. per yard en
afkomstig van de fabrieken te Barrow (Engeland) en te
Middlesbro' (Bolckow Vaughan & Co.). De houten dwars-
leggers werden aangevoerd uit Japan, Oregon en voor
een gering gedeelte uit Wiadiwostock.
De locomotieven kwamen alle uit Engeland en
Schotland.
De lijn zal, naar het schijnt, spoedig worden voort-
386
gezet in de richting van Moekden en Kirine, doch het
is te voorzien, dat het Engelsch karakter van hare
tegenwoordige inrichting verminderen zal ten gunste van
een meer Russisch aanzien.
De kosten van aanleg der verlenging van Chung
Hou so tot Kirine via Moekden worden geschat op
30 millioen taels.
Van Chung Hou so, eene stad van 10.000 inwoners
(de groote meerderheid is mohamedaansch), was ik ge-
noodzaakt te paard te reizen. Een tijdlang leidde de
weg langs het tracé van den spoorweg in de richting
van Kinchow, ten noordwesten van Newchwang. De
spoorwegvlag is in dit gedeelte geplant als het ware
langs de door de Golf van Liaotung besproeide kust.
Het landschap is dan ook vlak, nu en dan ziet men
met het bloote oog gemakkelijk de zee. Plantengroei is
er weinig; hier en daar eenigc pijnen en wilgen. Toch
wordt er in deze streken gebouwd: katoen, sorgho,
gierst, indigo en opium, hetgeen door de hevige warmte
in den zomer verklaard wordt.
Ning Yuen is eene stad van 30.000 inwoners, welke
evenals het op 20 kilometer verder gelegen Lien chang
door een spoorweg zal worden verbonden.
In vergelijking met andere Aziatische landen is de manier
van reizen in China misschien niet het ongeriefelijkst ,
doch zeker het meest langzaam. Postpaarden, welke b.v.
in Perzië voor den reiziger gereed staan , zijn niet be-
schikbaar. Men is dus genoodzaakt zijn eigen paard te
gebruiken, en bij reizen van eenigen duur is het onmogelijk
meer dan gemiddeld 40 kilometer per dag af te leggen.
Per muildier of per ezel reist men niet veel sneller,
en per kar het minst vlug.
Van de onzindelijkheid der Chineesche herbergen is
het niet wel mogelijk een begrip te krijgen, tenzij door
eigen ondervinding. Voedsel en legerstede moeten natuurlijk
door den Europeaan worden medegevoerd.
387
De zendelingen, welke in deze streken zijn gevestigd ,
leven meestal op Chineesche wijze. De „missions étran-
géres" hebben een staf van missionnarissen in Mantsjoerije
voor 22.000 katholieke bekeerlingen; de Brusselsche
missie „Schuyt" zendt hare missionnarissen (waaronder
een vrij groot aantal onzer landgenooten) naar Mongolië.
In het vicariaat van Oost-Mongolië (de bisschop Mgr. Abels
is Nederlander) zijn 10.000 katholieke Chineezen.
Protestantsche missiën bestaan te Kirine, Kinchow en
Kwan Chan (n. w. van Kirine).
De Oost-Chineesche spoorweg, — Detusschende
Russische en Chineesche Regeeringen bestaande verbin-
tenissen aangaande de verlenging van den trans-Siberischen
spoorweg door Mantsjoerije naar de Gele Zee, zijn in
1897 nader bekend geworden. Aangezien China op het
oogenblik kan beschikken noch over de noodige inge-
nieurs, noch ambtenaren, noch rails, noch ander mate-
rieel, spreekt het vanzelf dat de lijn door Mantsjoerije
metterdaad eene Russische zal zijn.
De lijn komt uit Siberië bij Tsurukhaitu op Mantsjoersch
grondgebied en verlaat dit bij Poltavskaja, om zich aan
te sluiten aan den Ussuri-tak der groote Siberische lijn.
De aanleg zal eenige moeielijkheden opleveren, o. a.
bouw van tunnels. Eene vermeerdering van scheepvaart-
beweging is te verwachten op de rivieren in Mantsjoerije
en oostelijk Siberië.
Aldus hoopt men voor het transport van een groot
gedeelte van het materieel de Sungari-rivier te kunnen
bezigen. Overigens wordt langs de rivier de Amoer een
weg voor voertuigen aangelegd. De kosten daarvan zijn
geraamd op elf millioen roebels.
Het gebied, door hetwelk de spoorweg gaat, heeft
groote natuurlijke rijkdommen. De bodem brengt voort:
tarwe, gerst, rijst, maïs, boekweit, enz. Er zijn vele
mijnen en er wordt goud gevonden.
Het aantal belangrijke steden in de streek , welke de lijn
27
388
doorkruist, beperkt zich tot slechts twee, n.1. Tsitsihar
en Ninguta. Desondanks zal zij de handelsbetrekkingen
tusschen Rusland en noordoostelijk Azië belangrijk be-
vorderen.
Ongetwijfeld zullen ook spoedig Port-Arthur en New-
chwang aan het Russisch spoorwegnet worden verbonden.
De Russisch-Chineesche Bank werd voornamelijk opge-
richt ten behoeve der bedoelde lijn, die in 1903 klaar
moet zijn. Zij vormde daarvoor in het bijzonder de Chi-
neesche Oosterspoorwegmaatschappij. Haar directeur
wordt benoemd door den Keizer van China, doch haar
onder-directeur — de nervus rerum — is een onderdaan
van den czaar. De aandeelhouders moeten van Russische
of van Chineesche nationaliteit zijn. Het Russisch Gou-
vernement waarborgt niet het aandeelenkapitaal van vijf
millioen roebel, doch alles wat daarboven benoodigd
(obügatiën) is, evenals den interest. Het behoudt zich
het recht voor , die obligatiën over te nemen tegen betaling
aan de maatschappij van een onderling overeen te komen
prijs.
De toestemming van den Russischen minister van Finan-
ciën is noodig voor alle administratieve en technische
benoemingen en instructiën.
Van zelf spreekt dat, hoe groot het belang der trans-
Siberische lijn ook op zichzelf moge geweest zijn in den
beginne, dat belang vermeerdert naarmate de toestanden
in China zich wijzigen.
De Peking-Hankow-lijn zal bijv. Rusland kunnen dienen
om zijne goederen tot in het hart van China af te zetten
en zijne benoodigdheden van daar te betrekken. De com-
municatie tusschen het vasteland van noordelijk Azië,
welke thans zeer gebrekkig is, zal ongetwijfeld worden
verbeterd. De reis van Wladiwostock tot Nagasaki duurt
thans ongeveer veertien dagen Men kan met een goeden
stoomer in twee etmalen van eerstgemelde plaats naar
Niigata en Hakodate komen, en deze dienst zal zeker
389
niet op zich doen wachten, zoodat men in een tiental
dagen van Moskou kan reizen naar Wladiwostock.
De Russische Regeering stelt alle mogelijke pogingen
in het werk om de haven van Wladiwostock open te
houden, ondanks het feit dat Port Arthur thans openlijk
wordt erkend eene Russische haven te zijn.
De scheepvaart in Wladiwostock is gedurende de laatste
twee jaren ten zeerste vooruitgegaan.
Terwijl Rusland op spoorweggebied in China alles ver-
kregen heeft wat het voorloopig kan wenschen, wordt
Tonking met het zuiden verbonden en overweegt men
(nog steeds) in Engeland , op welke wijze eene verbinding
kan worden tot stand gebracht tusschen de spoorwegen
in Birma en de zuidwestelijke en westelijke gedeelten
van China.
De lijn Phulang Thuong — Langson— Lungchau zal ver-
lengd worden in Kuangsi. Lungchau is het punt, alwaar
de navigatie voor groote jonken ophoudt. Het ligt aan
een zijtak van de Yii-rivier , die op hare beurt een zijtak
van de West-rivier is. De bouw van deze lijn werd gegund
aan de maatschappij Fives Lille, overeenkomstig art. V
der Fransch-Chineesche conventie van Juni 1895, waarbij
eveneens is bepaald dat China voor het openen van mijnen
in de provinciën Yunnan, Kwangsi en Kwangtung zich
bij voorkeur zal wenden tot Fransche maatschappijen en
ingenieurs.
Geene verwondering zal het baren , indien de eventueele
verlenging naar Canton (en naar Tonking) der Peking—
Hankow-lijn, waarvan de bouw in Belgisch-Fransche handen
is, mettertijd aan Fransch-Belgische industrieelen wordt
opgedragen.
Overigens heeft Frankrijk reeds thans het recht spoor-
wegen aan te leggen in Yunnan in de richting van
Yunnan fu.
Tot op zekere hoogte kan mitsdien de invloed van
390
Frankrijk in het zuiden vergeleken worden bij dien van
Rusland in het noorden. Doch , ofschoon Frankrijks prestige
in China verre van tanend is, zoo toont de vergelijking
toch groote afwijkingen aan. Evenmin als de Brit, kan
de Franschman zich gemakkelijk assimileeren , hij is in
het ongunstig klimaat van Tongking weinig thuis, con-
curreert met niet bijzonder gevolg op handelsgebied tegen
zijnen Engelschen mededinger en mist de volharding van
den Duitscher.
Uit het bovenstaande blijkt , dat , ondanks alle moeielijk-
heden, er op het oogenblik in China ernstig aan spoor-
wegbouw wordt gedacht. Behalve de trans-Siberische, de
Tongking- en Birmalijnen, welke, als zoovele kanalen,
wachten op de opening hunner sluizen, leveren de in
exploitatie en in aanbouw zijnde lijnen in China zelf
reeds een groot quantum stof tot bespreking op. De lijn
Tientsin-Peking werpt winsten af , waarvan de ontwerpers
niet hebben gedroomd.
De lijn Hankow-Peking moet in vijf jaren gereed
komen, en Shanghai zal aldus eene verbinding met
Europa hebben over land. In het begin der twintigste
eeuw zal men reizen van Londen naar Shanghai in 12,
naar Japan in 16 dagen.
In weerwil van dit alles en terwijl er eenige ken-
teekenen voorhanden zijn dat China zich wil hervormen ,
kunnen zijne vooruitzichten als zelfstandige mogendheid
moeielijk rooskleurig worden geheeten. Algemeen wordt
aangenomen, dat het Rijk in eenen staat van ontbinding
verkeert. De ontwikkelde Chinees, dit niet toegevende,
houdt staande dat de hervormingsgeest metterdaad is
ontwaakt , dat de Keizer en de Keizerin- weduwe het voor-
nemen hebben spoedig van den spoorweg van Peking
naar Tientsin gebruik te maken, dat in het programma
der staatsexamina de exacte wetenschappen en vreemde
talen zijn en weldra nog in uitgebreideren zin zullen
worden opgenomen, dat leger en vloot zullen worden
391
gereorganiseerd en dat in het algemeen gesproken elke
dag vooruitgang brengt.
Dit laatste zal door niemand , die eene zekere opmer-
kingsgave bezit , worden bestreden , mits die vooruitgang
slechts worde opgevat in strikt economischen zin. Want
al deed zich eene persoonlijkheid op, begaafd met genie
en bekleed' met voldoend vertrouwen van hen die op het
oogenblik de macht in handen hebben, om eene reuzen-
taak aan te vatten, als die van de redding van China
als mogendheid zou zijn , die taak ware onder de tegen-
woordige omstandigheden onuitvoerbaar; het Westen is
zóó zeer meester van de toestanden in het Hemelsche
Rijk, dat alle vrees voor het „gele gevaar", althans
uit een staatkundig oogpunt, voor goed is opgeheven.
China kan zich nog alleen opheffen in economischen
zin, doch onder Europeesche leiding en dienende de
belangen dier mogendheden, aan welke het verplicht is
geweest vasten voet op zijn grondgebied te verleenen.
Het regeeringsstelsel is nog steeds gebaseerd op de
beginselen, vastgesteld door Confucius: de verantwoor-
delijkheid berust bij één persoon, onverschillig of deze
bekwaam tot zijn ambt, nauwlettend, eerlijk en recht-
schapen is of niet. Het centraal Gouvernement houdt
alleen rekening met gevolgen, om oorzaken bekommert
het zich niet Breekt in eene provincie geen opstand uit,
dan is dit een bewijs dat zij „goed" bestuurd wordt. De
onderkoningen zijn ware satrapen, de Keizer is nooit
verder dan Peking geweest.
Een der groote gebreken van het tegenwoordig regee-
ringsstelsel is het beheer der financiën, en bij de hulp,
welke China meer en meer genoodzaakt is op financieel
gebied in het Westen te zoeken , schijnt het niet gewaagd
te voorspellen , dat mocht de Chineesche Regeering zelve
dit beheer niet spoedig aan westcrsche handen toever-
trouwen , de mogendheden verplicht zullen zijn de noodige
controle in dit opzicht door eene gemengde commissie
392
te doen uitoefenen. De tegenwoordige toestand kan zich
nog eenigen tijd rekken , op den duur is hij onhoudbaar.
Die toestand laat zich in korte woorden samenvatten
als volgt: Geen behoorlijk budget, geene boekhouding,
geene controle , omkoopbaarheid en verdere oneerlijkheid
der ambtenaren, verwarring, verspilling en verlies.
Tot aan den oorlog met Japan heeft het Chineesch
Gouvernement geleefd van den eenen dag in den anderen.
De gelden uit de provinciën, ongeveer tot een bedrag
van 60 millioen taels , kwamen jaarlijks in zoo goed of
liever zoo kwaad als het ging ; de opbrengst der „ customs"
was de eenige bron van inkomsten, op welke vast kon
worden vertrouwd ; men wist dat de grondbelasting licht
honderd millioen in plaats van 25 kon opleveren, het
inlandsche opium 1) zonder moeite tien millioen in plaats
van 2, het zoutmonopolie veertig millioen in plaats van
131/*; dat op het transport van de tribuut-rijst gemak-
kelijk een millioen kon worden bespaard, — doch het
Chineesche Gouvernement bekommerde zich om dit alles
niet, het had jaren aldus gesukkeld en het wilde verder
sukkelen.
Zelfs lang na den oorlog, toen het duidelijk bleek,
dat China verplicht was in belangrijke mate schulden
aan te gaan, waren de staatslieden te Peking nog blind
voor het ernstig karakter van den toestand.
In den laatsten tijd zijn zij wel gedwongen geworden
zich daarvan rekenschap te geven.
Het is er intusschen verre af, dat Chineesche regeerings-
lieden eenige notie van staathuishoudkunde zouden bezitten.
Wat handelspolitiek aangaat, kan de mandarijn tegen-
woordig les nemen bij den in de tractaat-havens geves-
tigden inlandschen koopman. In de oogen van eerstge-
noemde is invoer een euvel , dat geld uit het land sleept ,
l) Het buitenlandsche opium (verbruik l tegen 1 inlandsch) levert
5 millioen taels op.
393
uitvoer een kwaad, hetwelk de prijzen in het binnenland
duurder maakt , en handel met de barbaren eene ergernis ,
die alleen wordt getemperd op het oogenbïik dat Sir
Robert Hart de 22 millioen taels in de schatkist stort.
Dit oogenbïik is zóó aangenaam dat, in de oogen van
den mandarijn, alle middelen tot verbetering van den
financieelen toestand nog steeds culmineeren in verhooging
der invoerrechten van 5°/0 totl00/o> „ want ", zoo rede-
neert de fiscus, „alsdan zouden de inkomsten, voort*
spruitende uit den buitenlandschen handel, worden ver-
meerderd met 100°/0 en China verkeerde niet langer in
nood".
Voorloopig nog schijnt het voor den Europeaan een
onbegonnen werk , te trachten den Chineezen aan het ver-
stand te brengen dat de financieele quaestie voor China
veel dieper ligt dan in eene herziening, d.i. eene ver-
hooging der tarieven. De 5°/0 ad valorem, vastgesteld
bij het tractaat van Tientsin van 1858, zijn inderdaad
ten gevolge der daling van het zilver gemiddeld 3° /0 ge-
worden, doch in welke mate lijdt de buitenlandsche
handel door de likin en de loti shui (octrooi)? Worden
met deze binnenlandsche transportrechten niet de ambte-
naren betaald, die anders uit de schatkist zouden moeten
worden bezoldigd? „Verandert uw administratief stelsel
en houdt u aan de tractaten" dit is het eenig mogelijk
antwoord voorloopig, hetwelk aan China kan worden
gegeven, zoodra het de vraag der tariefsherziening op
het tapijt wil brengen, en dit zoowel in het belang van
den importeur van buitenlandsche goederen als in dat
van den theeplanter en zijde-exporteur ; want de uitvoer
lijdt niet minder onder het abusief stelsel van inlandschc
belasting dan de invoer. Het is op zijn uitvoer, dat China
moet steunen om den rentelast te dragen, welke thans
de schatkist bezwaart.
Geheel China moet noodzakelijkerwijs mettertijd geopend
worden voor den buitenlandschen handel. Het oogenbïik
394
dat zulks geschieden zal, scheen cenige jaren geleden
nog in de verre toekomst te liggen , doch waar de spoor-
wagen rolt, wordt afsluiting eene onmogelijkheid.
De spoorwegen zullen ook noodzakelijkerwijze moeten
leiden tot éénheid van munt in China.
Het is niet wel mogelijk aan den handel van China
gedurende de laatste jaren een woord te wijden zonder
melding te maken van het rapport des heeren Byron
Brenan, Britsch consul te Canton, dat onder den titel
„Report on the state of trade at the treaty ports of
China " in 1897 (Annual series No. 1.909, Diplomatic
and consular reports on trade and flnance) door het
„Foreign Office" is gepubliceerd.
De heer Brenan heeft door een bezoek aan nagenoeg
alle de tractaathavens den indruk gekregen, dat de
Chineezen „ are monopolising in an increasing degree the
commercial advantages obtained under the several treaties
which Foreign Governments have concluded with China".
De Britsche koopman in China schijnt te verdwijnen,
maar de belangen der fabrikanten blijven, en als eene
markt voor ontzaggelijke uitbreiding vatbaar heeft China
recht op meer aandacht, dan op het oogenblik (in
Engeland) daaraan geschonken wordt.
Van zelf spreekt, dat een belangrijk gedeelte van het
verslag gewijd is aan de heffing van likin en andere
rechten, welke van buitenlandsche goederen worden ge-
heven in strijd met de tractaten.
Meer en meer concentreert zich, volgens den verslag-
gever, de handel van China te Shanghai en te Hongkong.
Eerstgenoemde plaats verzorgt de Yangtsze- havens, Tientsin,
Newchwang en Chefoo , terwijl over Hongkong de buiten-
landsche goederen gaan naar Foochow, Amoy, Swatow,
Canton, Hoihow en Pakhoi.
Te Shanghai krijgt de arbeid des koopmans lang-
zamerhand het karakter van commissiehandel. „The
local foreign merchants are more and more ceasing to
395
be merchants in the true sensc of the word; and rather
than take their chanee of the market in China prefer
to settle their terms before the merchandise leaves
Europe".
De buitenlandsche koopman moet zoeken naar de
artikelen, welke China kan exporteeren. De Chinees
geeft zich daarvoor geene moeite. In verband hiermede
blijft de uitvoerhandel in Europeesche handen en heeft
niet, zooals de import, eene neiging om over te gaan op
Chineezen, ofschoon ook hierbij valt op te merken, dat
de tijd van de „merchant princes'1 voorbij is. Er zijn
thans vele kleine firma's, die uit Europa of Amerika
orders per telegram ontvangen en deze uitvoeren voor
eene kleine commissie zonder eenig risico voor hen-
zelven.
Aan het slot van zijn rapport bespreekt de heer Brenan
de vraag, wat er kan worden gedaan om den handel te
bevorderen. Hij beveelt aan de benoeming van een „ com-
mercial secretary", het onderzoek door den koopman
zelven van de vier vragen: 1°. wat heeft China noodig,
dat wij kunnen leveren? 2°. wat maken wij, dat China
zou koopen als het de artikelen zag? 3°. wat brengt
China voort, dat wij kunnen gebruiken? en 4°. hoe kunnen
wij het zien en het ons verschaffen? Voorts coöperatie
van fabrikanten, het doen bereizen van China door Chi-
neesch sprekende personen, het inrichten van monster-
kamers en het aanleeren der Chineesche taal door den
koopman of althans door één zijner bedienden.
De heer Knobel beperkt zich tot de bloote opsomming
van eenige der conclusiën des heeren Brenan , in de hoop
dat zijn geheel rapport ook door onzen handel moge
worden bestudeerd.
De zending van den heer Brenan is voorafgegaan aan
die der Britsche handelscommissie onder leiding van den
heer Bourne , Engelsch vice-consul. Voor zoover bekend,
is haar rapport nog niet verschenen: het zal wel hoofd-
396
zakelijk handelen over de westelijke grensprovinciën van
China en over de Jangtze- vallei.
Men weet overigens, dat aan l^et einde van 1897 een
„Bluebook" is verschenen , waaruit blijkt aan welke oor-
zaken vooral wordt toegeschreven dat in de Engelsche
koloniën in vele gevallen de voorkeur wordt gegeven
aan niet-Engelschc artikelen, boven goederen van Britschen
oorsprong. Aangezien deze opmerkingen ook China gelden
en onze handel en industrie daarmede wellicht hun voordeel
kunnen doen, worden die oorzaken hier geresumeerd:
de uiterlijke inrichting der goederen , ook voor die van
geringe qualiteit;
het niet voldoen aan den smaak des verbruikers ;
onvoldoende en toch niet goedkoopc verpakking;
dure vrachten onder Britsche vlag in vergelijking met
die berekend door continentale reeders.
Het is de Duitsche mededinging , waaronder de Engelsche
afzet lijdt. De cijfers over 1896 wijzen weder eene ver-
meerdering van den Duitschen uitvoer naar China en Japan
aan. De export is in dat jaar gestegen van 62 millioen
mark tot 82 millioen mark , en hij is steeds vooruitgaande.
Het jaar 1897 heeft in het Verre Oosten bevestigd : den
ondernemingsgeest, het taai geduld, het afgaan op het
doel, de algemeene bekwaamheden van den Duitschen
koopman.
Indien Engeland het Hemelsche Rijk nader heeft doen
navorschen met een handelsoogmerk door de zoogenaamde
„Blackburne-commissie", van welke de heer Brenan de
voorlooper was ; indien uit Frankrijk hierheen is gezonden
onder leiding van den bekenden reiziger in Yunnan , den
heer Rocher , eene commissie met het voorname doel om
na te gaan hoe het zuiden en het westen het best dienst-
baar zijn te maken aan de belangen van Frankrijk en
van Tongking , — Duitschland heeft eveneens een aantal
deskundigen naar China afgevaardigd, die meer in het
bijzonder hebben getracht de bestaande handelsbetrekkin-
397
gen tusschen China en Duitschland te versterken en uit
te breiden. Laatstbedoelde commissie bestond uit de hccren
dr. Knappe , Duitsch consul te Canton , Schanz (Chemnitz),
Götz (Mtilfort), Theussen , Crons en Jores (Crefeld), Herrig
(Dresden), en Keinhart (Worms). Deze heeren vertegen-
woordigen voornamelijk de Duitsche katoen-, garen-, zijde-,
leder- en metaal-industrieën.
Hare taak, gelijk zij nader door dr. Knappe bij zijne
aanwezigheid te Shanghai werd uiteengezet , was het onder-
zoek naar: 1°. den import in oostelijk Azië; 2°. den
export uit China, voornamelijk dien van ruwe stoffen;
3°. het scheepvaartverkeer tusschen China en Japan,
alsmede tusschen de Chineesche kustplaatsen; 4°. de be-
legging van Duitsch kapitaal in economische ondernemin-
gen in het Verre Oosten.
De commissie bezocht tot dat doel Hongkong , Shanghai ,
de havens der Yangtsze-vallei , de zijde-districten der
provinciën Kiangsu en Chekiang, voorts Tientsin, Peking,
Newchwang, Korea en Japan,
De kosten werden bestreden uit particuliere bijdragen
tot een zeker maximum; wat daarboven noodig mocht
zijn was gewaarborgd door de Duitsche Regeering.
. Ook de Amerikaansche invoer in China stijgt in belang-
rijke mate.
In de Vereenigde Staten is een „ United States National
Association of Manufacturers " gevormd. Deze vennoot-
schap telt 900 leden, welke door het bestuur geregeld
op de hoogte worden gehouden van alles wat er op
industrieel gebied in Oost-Azië voorvalt. De voorname
Amerikaansche machinefabrieken moeten door tusschen-
komst van dezen Bond reeds vele voordeelige contracten
in deze streken hebben afgesloten.
Overigens hebben Amerikaansche fabrieken dikwerf
een of meer ingenieurs onderweg, om betrekkingen met
overzeesche afnemers aan te knoopen.
Japan was op den goeden weg om voor de producten
398
zijner nijverheid een flink afzetgebied in China te ver-
krijgen, toen het op het denkbeeld kwam den gouden
standaard aan te nemen. Sedert Augustus 1.1. heeft de
import van katoenen goederen uit Osaka nagenoeg opge-
houden. De nijverheid van genoemde stad, ja van geheel
Japan , verkeert sedert eenige maanden in een toestand van
crisis. Dat deze toestand komen moest, was niet moeilijk
te voorspellen , evenmin als het duidelijk is voor elkeen ,
die de economische ontwikkeling van dat land volgt , dat
het nog menig kritiek tijdperk zal hebben te doorwor-
stelen alvorens zich te bevinden op het passend niveau.
Ook de industrie bewijst , dat China niets uit zich zelve
kan, dat het alles van het Westen heeft te leeren, dat
het daaraan alles in dit opzicht is verschuldigd.
De Chineesche rijstmolen is nog even zoo primitief
als die welke in Europa voor duizend jaren dienst moet
hebben gedaan; de ploeg is een kromme boomtak met
ijzer beslagen ; de pomp heeft wellicht gediend tot model
voor de oude Egyptenaren.
Het Chineesche katoenen goed is duurzaam , doch uiterst
grof; ook gaat de vervaardiging er van zeer langzaam. De
uitvoer van Chineesch katoenen goed , welke voorheen in
beperkte quantiteiten plaats had , heeft geheel opgehouden.
De vervaardiging van papier en van artikelen van hennep
en vlas is evenzoo primitief en levert evenzoo gebrekkige
producten. De eenige gunstige uitzondering als product
maken: zijden stoffen. De vervaardiging ook van deze
stoffen geschiedt evenwel sedert jaren op dezelfde wijze.
Dit is de toestand aangestipt, indien de Chinees aan
zich zelven wordt overgelaten.
Laat ons zien wat er van hem wordt, als hij in aan-
raking komt met den westerling.
De heer Brenan vermeldt in zijn rapport op bldz. 56,
dat er te Shanghai vier katoenfabrieken gereed waren.
Zij hadden 123.000 spindels en 1.800 weefgetouwen. Opge-
richt werden vier andere met 155.000 spindels. Te Ningpo
399
is eene fabriek met 11.000 spindels en te Hankow cene met
30.000 en eene andere met 50.000 spindels. Sedert de heer
Brenan dit schreef heeft de katoen-nijverheid in China zich
nog belangrijk uitgebreid , o. a. te Ichang en te Tientsin.
Terwijl nog niet lang geleden te Shanghai zich twee
op Europeesche wijze ingerichte zijde-weverijen bevonden ,
zijn er thans 34.
Van de bij het tractaat van Shimonoseki geopende
plaatsen, zijn Soochow en Hangchow van ouds bekende
centra der zijde-productie. Ook hier zijn moderne zijde-
weverijen opgericht; ééne, n.1. te Soochow, met een kapitaal
van Tls. 1,200.000.
Sommige statistici beweren, met het feit voor oogen,
dat Japan gedurende tien jaren zijnen export verdrie-
voudigd en zijnen import viermaal heeft doen toenemen ,
dat China een omzet zou kunnen hebben van twee honderd
millioen pond sterling jaarlijks !
Katoen, dat door Japan moet worden geïmporteerd,
groeit in China. De export van zijde, suiker, thee en
wol kon ontzaggelijk vergroot worden, zonder nog te
spreken van mineralen.
Wat den rijkdom aan steenkolen betreft, zoo schijnen
de geologen het er over eens te zijn, dat groote beddingen
vooral bestaan in : de zuidelijke helft van Shansi , zuidelijk
Hunan en westelijk Shantung. Dan volgen: noordelijk
Shansi , noordelijk Tschili , noordelijk Hunan , een gebied
in noordelijk Honan , het geheele centrum van Sze chuen ,
noordelijk Yunnan en een klein bekken bij het Poyang-
meer in Kiangsi.
Waar de steenkool aan de oppervlakte van den bodem
voorkomt, hebben de Chineezen de brandstof niet onge-
bruikt laten liggen. Hunne onbekendheid met de eerste
beginselen van bergbouw en tevens hun bijgeloof hebben
gemaakt dat het bij dat „afkrabben" — gelijk een tech-
nicus zich daarover tegen mij uitliet — is gebleven.
Eene reusachtige anthraciet-bedding is die van zuid*
400
oostelijk Shansi, welke ook cenigszins over de grenzen
van Honan gaat Reeds Von Richthofen beweerde, dat
men uit deze provincie alleen de wereld duizenden van
jaren van steenkolen zou kunnen voorzien.
Middelen van vervoer voor het product bestaan er
evenwel tot dusver niet in Shansi. Aan de groeve kost
de ton anthraciet ongeveer dertig cents Ned. Ct.
Niemand, die het tegenwoordig verslag heeft gelieven
ter hand te nemen, zoo besluit de heer Knobel zijne
interessante mededeelingen , zal wel verwacht hebben
daarin een volledig overzicht te vinden van al hetgeen
op economisch terrein gedurende een jaar in China is
voorgevallen. Wordt het jaarlijks door den consulairen
ambtenaar uit te brengen verslag over hetgeen in zijn
ressort is voorgevallen in het algemeen opgevat door de
Regeering als een toetssteen voor de wijze, waarop de
betrokken ambtenaar de voorschriften nakomt, door het
publiek als eene vingerwijzing, door den rechtstreeks
belanghebbende als eene soort van geruststelling, door
den ambtenaar zclven als een prikkel om op de hoogte
te blijven van aangelegenheden, voor welke hij anders
wellicht weinig of niets zou gevoelen: voor China
gelden alle deze overwegingen weliswaar evenzeer,
doch op volledige behandeling ook slechts van één onder-
werp valt niet te rekenen. Hier betreft het eene wereld op
zich zelve, hier wordt de aandacht gevraagd door eene
bevolking, wier aantal een derde bedraagt van alle be-
woners onzer planeet. Met opzet zijn dan ook de cijfers
dienaangaande vermeld op de eerste bladzijde van het
tegenwoordig bericht, en met het doel den lezer niet te
vermoeien noch door overgroote uitvoerigheid, noch
door eene bloote opsomming van „titels voor een hoofd-
stuk", worden hier een aantal onderwerpen achterwege
gelaten, welke vermelding zouden verdienen in eene
401
«
compilatie, als de tegenwoordige, betreffende elk ander
land ter wereld.
Ik hoop mij door het bovenstaande te vrijwaren tegen
elke eventueele opmerking aangaande leemten in het
tegenwoordig bericht. Van zelf spreekt, dat aan aan-
vragen om inlichtingen of nadere bijzonderheden over
elk onderwerp, China betreffende, zooveel mogelijk zal
worden voldaan.
Ten aanzien van mijn jaarlijksch bericht over 1896
is evenwel in de pers ten onzent de opmerking gemaakt,
dat daarin gemist werd een overzicht van hetgeen er ge-
beurd was ten opzichte van onze eigene Nederlandsche
betrekkingen met China.
Helaas ! in de doodenkamer spreekt men niet , hoogstens
wordt er gefluisterd; en een minder gedempte toon past
alleen op het oogenblik van hoop dat de oorzaak der
stilte slechts een schijndoode is.
Tegenover vierhonderd millioen inlanders, tegenover
11.000 Europeanen en Amerikanen kunnen wij in China
hoogstens honderd landgenooten stellen en daaronder is een
veertigtal katholieke zendelingen, dat in een economisch op-
zicht weinig of niet in aanmerking mag worden ge-
bracht.
In de statistieken der „Imperial Maritime Customs"
vond steller dezes bij aankomst in China eenige „Dutch
firms" vermeld. Het waren Chineezen, gedekt door de
Nederlandsche vlag, die firma's. Onder de ambtenaren
van de „indoor staff " der douanen was één Nederlander !
Onze suikeruitvoer , onze afzet van katoenen goederen,
onze immigratie van Chineezen in Indië waren in vreemde
handen; enkele onzer zuiver Nederlandsche producten
kropen nu en dan uit een hoekje van een vreemd schip
eene tractaathaven binnen; de in Holland gemaakte sigaar
b.v. was onbekend ; onze petroleumagenturen werden aan
buitenlandsche handelshuizen opgedragen; onze driekleur
werd neergehaald na eenc hcrnicuwe mislukte poging om
402
een hrug te sieren tusschen Insulinde en het Verre Oosten ;
onze technische krachten lieten China links liggen na er
tijd en geld te hebben verloren , en de Chinees had eene
flauwe herinnering van „dat volk waarmede men in
vroegere eeuwen wel eens iets te doen had gehad".
Dit alles is, in grove trekken, aldus gebleven tot op
dezen dag. Wij fluisteren nog steeds in China.
Maar het is de innige overtuiging van steller dezes,
dat onze toon binnen eenigen tijd iets minder gedempt
zal kunnen zijn, als wij willen. Tot hu toe gaan wij in
China niet vooruit in verhouding tot de vorderingen welke
andere natiën er maken, doch neemt men de absolute
waarheid, dan is er eenige verbetering te bespeuren.
Er zijn thans twee Nederlandsche firma's in
China, twee andere personen zullen , ieder afzonderlijk ,
zich er weldra vestigen. Onder het schrijven ontvangt
berichtgever een brief, blijkens welken in Nederland eene
vennootschap voor den afzet in China van een speciaal
artikel wordt gevormd ; in den loop van 1897 zijn eenige
Nederlandsche jongelieden naar China gekomen — dank zij
de bemiddeling van de Vereeniging Het Buitenland — en
hebben er plaatsing gevonden ; in Korea ontmoette steller
dezes twee aldaar gevestigde Nederlanders; een paar
landgenooten werden bij de „ Imperial Maritime Customs"
aangesteld; af en toe worden de tractaathavens door
enkele Nederlanders bezocht; men denkt in China aan
onze waterbouwkundigen , en de afzet van Sumatra-petro-
leum gaat goed vooruit.
Ofschoon 1897 voor den afzet onzer katoenen goederen
in China geen gunstig jaar was, zoo mag toch gezegd
worden, dat dat artikel nog steeds in betrekkelijk be-
langrijke hoeveelheden hierheen komt. In beperkte mate
heeft afzet plaats van de volgende artikelen uit Nederland :
sigaren, likeuren, kaarsen, verduurzaamde levensmid-
delen, kaas, gecondenseerde melk, cacao, verven, spiegels,
glaswerk, aardewerk, bloembollen en boter.
403
Er is dus eenige adem op den spiegel te bespeuren.
Doch de patiënt is van de genezing nog ver verwijderd.
China is waard, dat het in loco bestudeerd worde door
onze handelswereld , door onze technici , door onze finan-
ciers, door onze nij veren. Het is waard, dat men zich
opofferingen getrooste , zonder welke men er in den tegen-
woordigen tijd niet veel kan aanvangen, doch die in het
eind het werk zullen kronen. Het is dit waard, ook al
heeft de Chinees — gelijk de heer Clement Allen , Britsch
consul te Foochow , het geestig in zijn verslag over 1896
heeft uitgedrukt — geniest en gemerkt , door het
vallen van zijn hoofd, dat dit niet meer vast op den
romp stond. Eene verdeeling van dit ontzaglijke Rijk
gaat niet zóó vlug, althans in economischen zin, als
sommigen beweren.
Vóór alles moet er door ons gezorgd worden voor
goede stoomvaartverbinding : in de eerste plaats tusschen
Java en het Verre Oosten; de terminus dier lijn moet
langzamerhand zoo noordelijk mogelijk worden gevestigd,
want de groote Siberische spoorweg en de lijnen in
China zelf hebben „ feeders " noodig ; in de tweede plaats
komt in aanmerking eene goede verbinding met Nederland.
Voorts hebben wij er op te letten , dat onze producten
onder de oogen van den Chinees komen. Gelijk reeds
boven gezegd, zoekt deze niet naar artikelen welke op
de Europeesche markt kunnen worden verkocht.
Dit laat hij aan den Europeaan over. Hoeveel te minder
koopt hij de westersche artikelen , welke hem niet getoond
kunnen worden. De heer Brenan raadt monsterkamers
aan. Een ingenieur te Shanghai kon Sheng Taotai geen
spoorwegbrug, doch wel de teckeningen daarvan aanbieden.
Toen Sheng naar Peking ging, passeerde bij een ijzeren brug
over de Peiho. Hij bestelde zijne brug bij den leverancier ,
die de Peiho-brug had gemaakt. Illustratiën , teekeningen
laten den Chinees , die van geen perspectief weet , koud , ca-
talogi ziet hij niet in: hij wil de waar zelf , net verpakt en
28
404
liefst met kleuren die hem aanstaan: geel en rood, op
het etiket.
Een Amerikaansche zendeling, Rev. Gilbert Reid, is
voornemens te Peking een „International Institute" op
te richten, d. w. z eene inrichting tot beschaving der
Chineezen van hoogen stand. Het ligt in het plan om
onder de verschillende afdeelingen van dit Instituut er
eene te maken voor de tentoonstelling van producten
van handel en nijverheid van alle landen. De onderge-
teekende heeft reeds het noodige verricht, opdat Neder-
land en zijne Koloniën ten deze niet zullen worden uit-
gesloten. Alvorens over te gaan tot monsterzendingen
gelieven belanghebbenden ten onzent zich eventueel te
wenden tot steller dezes.
Onze eigen waren vervoeren onder Ncderlandsche vlag ,
hen toevertrouwen aan onze landgenooten , die hier thans
als ware pioniers zijn gevestigd, in persoon hierheen
komen , dit geldt ons als motto ten aanzien onzer werk-
zaamheid in China.
Nemen wij, het voorbeeld volgende van natiën als
Duitschland, België en Zweden, die niet in het bezit zijn
van een schitterend steunpunt als Insulinde, dit motto
van „ self help " aan als het onze , en handelen wij daar-
naar, dan kan het eene waardige plaats vinden naast het
aloude „ende desespereert niet".
Doch, eindigde mijn in 1895 uit Shanghai gezonden
verslagen met de woorden : „ het ijzer is meer dan heet ,"
het zij mij ditmaal veroorloofd te besluiten met de op-
merking, dat bekwame spoed voor zaken in China hoe
langer hoe meer onontbeerlijk schijnt.
F. M. KNOBEL.
Stoomvaart- en spoorwegverkeer met Oost-Azië.
De Nieuwe Rotterdamsche Courant bevat in haar
Eerste Blad A van 19 April jl. een belangrijk opstel
van onzen landgenoot F. Corsten te Tientsin, waarin hij
wijst op de gewichtige gevolgen , die de voltooiing van
den Trans-Siberischen spoorweg ook voor Nederland en
zijne koloniën zal hebben. Als Aziatische mogendheid
kunnen wij niet onverschillig blijven voor de wijzigingen ,
welke het handelsverkeer tusschen Europa en Azië zal
ondergaan , wanneer de kust van den Atlantischen Oceaan
per spoor zal verbonden zijn met de kust van den
Grooten Oceaan.
Ten einde eenigszins in het licht te stellen welk een
groote verbetering, en dus ook uitbreiding van het ver-
keer , men mag verwachten , geeft de heer Corsten eenige
cijfers met betrekking tot den tegenwoordigen duur van
het overbrengen der mails van Londen naar Shanghai.
In 1897 kwam de Engelsche mail te Shanghai aan:
4 maal binnen 32 dagen.
6 „
6 „
5 „
6 „
De gemiddelde duur
dus 34 dagen. Daartegenover staan de volgende gemid-
delde cijfers van vorige jaren:
w
33
71
n
34
n
n
35
n
n
36
»
van
den overtocht in 1897 was
406
1896 33»/,
dagen.
1895 34
n
1894 34
n
1893 33«/,
Yi
1892 341/,
V
1891 35
n
1890 35
Y)
1889 35
73
De Fransche mail kwam te Shanghai aan gedurende 1897:
1 maal binnen
30 dagen.
3 » »
31 „
^ „
32 „
4
33 „
g
34 „
3 y> »
35 „
*- n n
36 „
A %a •«
37 m
De gemiddelde duur van den overtocht voor 1897 en
vorige jaren was als volgt:
1897 en 1896 33 V» dagen
1895 en 1894 36
1893 361/, „
1892, 1891 en 1890 36
1889 361/, *
De Duitsche mail arriveerde in 1897 te Shanghai:
3 maal binnen 33 dagen.
^ n n 34 „
6 » » 35 „
1 » » 36 „
1 ■ „ 37 „
Gemiddelde duur van den overtocht in:
1897 en 1896 341/* dagen
1895, 1894, 1893, 1892 en 1891 35 „
1890 35J/4 n
1889 34*/4 ,
Uit de voorgaande cijfers ziet men dus, dat het een
407
uitzondering is , wanneer de mail uit Londen binnen dertig
dagen te Shanghai aankomt. Van Honkong naar Shanghai
is ongeveer drie dagen stoomen , en hieruit volgt weder ,
dat de mail uit Londen 26 k 27 dagen noodig heeft om
Hongkong te bereiken. Van Shanghai naar Yokohama duurt
de reis ongeveer zes dagen , en deze haven kan men dus
van Londen uit niet binnen 36 dagen bereiken.
Na het voorgaand overzicht van de reis naar Oostelijk
Azië, via het Suez-Kanaal, dient men nu na te gaan in
hoeveel tijd de bovenvermelde Aziatische havens zullen
kunnen worden bereikt na voltooiing van den Trans-
Siberischen spoorweg. Hierbij wordt aangenomen dat
Vladivostock de oostelijke terminus is, en dat van de
spoorweglijn door Mantsjoerije wordt gebruik gemaakt.
Het is noodig dit te vermelden , omdat er na verloop van
tijd een kortere route zal worden aangelegd, wanneer
namelijk Port Arthur of Talienwan met de lijn door Mant-
joerije zal zijn verbonden. Een nog korter traject zou
worden verkregen door den aanleg van de lijn Kiachta —
Peking , doch dit kan , voorloopig althans , buiten beschou-
wing blijven. De nauwkeurige lengte van het traject
Petersburg — Vladivostock kan niet worden opgegeven,
omdat het tracé der lijn in Trans-Baikalia en Mantsjoerije
nog niet geheel is vastgesteld. Men neemt echter zeker
een veel te hoog cijfer aan, wanneer men dien afstand
schat op 10.000 werst of 10,660 kilometer. Op grond
van dit cijfer kan men zonder overdrijving rekenen, dat
het traject Londen — Vladivostock door mailtreinen in
10 dagen zal worden afgelegd, wanneer namelijk de lijn
sedert eenigen tijd geopend en het vervoer volkomen
georganiseerd zal zijn. In den beginne zal het wel eens
15 k 20 dagen duren. Aannemende dat men dus Vladi-
vostock in 10 dagen kan bereiken, behoeft men nog
slechts na te gaan binnen hoeveel dagen men van daaruit
kan reizen naar de voornaamste havens in het verre
Oosten. Dit blijkt uit de volgende opgave , waarin tevens
408
de duur der reis via het Suez-kanaal ter vergelijking is
opgenomen.
Van Londen naar: Via Suez.
Via Siberië.
Singapore . . .
. . 20
dagen.
25 dagen.
Hongkong . . .
. . 26
r>
19 »
Shanghai . . .
. . 30
7)
15 „
Yokohama . . .
. . 35
7i
15 „
Manila ....
. . 26
V
21 „
Haiphong . . .
. . 27
»
21 „
Uit deze cijfers ziet men dat voor de meeste havens
ten Oosten van Singapore de route via Siberië beduidend
korter is. Het vervoer van mails en passagiers zal dus
ongetwijfeld voor een groot deel den Trans-Siberischen
spoorweg ten goede komen. Doch dit zal niet alleen ge-
schieden wegens den korteren duur der reis, doch ook op
grond van de ongelooflijk lage tarieven der Russische
spoorwegen. Wanneer men het Russische zone tarief toe-
past op den Trans-Siberischen spoorweg, dan zou een
biljet eerste klasse van Petersburg naar Vladivostock
ongeveer ƒ 125 kosten. Ai voegt men hieraan nog een
beduidend bedrag toe voor sleeping car , maaltijden,
ververschingen , enz. , dan toch blijft men nog ver beneden
het bedrag, dat men voor passage met een mailstoomer
via Suez zou moeten betalen. Het verschil is zóo groot,
dat het overbodig is, dit door cijfers nader toe te
lichten.
Alvorens echter af te stappen van het vervoer van
reizigers en mails , moeten wij nog een oogenblik stilstaan
bij de verbinding van New- York met Oost-Azië. Van
New- York uit kan men onder de gunstigste omstandig-
heden, via Vancouver, naar Shanghai reizen in 25 dagen.
Van New- York, via Londen en Siberië, naar Shanghai,
zou 21 dagen vorderen. Hierbij dient in het oog te worden
gehouden, dat er dagelijks stoomers zijn, die van uit
Vancouver, San Francisco of Tacoma naar Japan en
China vertrekken. Bovendien is er slechts éen enkele
409
maatschappij, namelijk de Canadian Pacific Railway
Cotnpany wier stoomschepen het traject Vancouver —
Shanghai, via Japan, in 20 dagen afleggen. De andere
maatschappijen nemen veel meer tijd om den Grooten
Oceaan over te steken.
De conclusie ligt dus voor de hand, dat ook een ge-
deelte der Amerikaansche mails voor Oost- Azië via Siberië
zullen worden verzonden. Personenverkeer van New- York
via Siberië naar Oost-Azië is niet waarschijnlijk, omdat
men op dit traject dikwijls van transportmiddelen zou
moeten veranderen, en de reizigers dit te ongerieflijk
zouden achten.
Mocht het mij gelukt zijn in de voorgaande beschou-
wingen eenigszins te hebben doen uitkomen , welke wijzi-
gingen de Trans-Siberische spoorweg zal teweeg brengen
in het vervoer van mails en reizigers, zoo gaat de
heer Corsten voort, dan ziet men daaruit tevens, dat er
voor Nederland een groot voordeel in gelegen is, wanneer
het mocht gelukken het vervoer van reizigers en mails
van New-York naar het Verre Oosten via Holland te
leiden. Het vervoer der mails is van beduidenden omvang.
Zoo de cijfers, die mij onder de oogen zijn gekomen,
juist zijn, worden jaarlijks van Engeland naar China
verzonden ruim een half millioen kilogram aan brieven
en ruim anderhalf millioen kilogram aan drukwerk, enz.
Hierbij komt nu nog de mail voor Japan en later een
gedeelte der Amerikaansche mails voor het Verre
Oosten.
Heeft dus Nederland er eenig belang bij de wijzigingen
te overwegen, die door den Trans-Siberischen spoorweg
in het wereldverkeer zullen worden gebracht, toch is dit
in veel hoogere mate het geval met Nederlandse h-
Indië. Dit zal blijken uit de volgende opmerkingen
aangaande het goederenvervoer.
Van Shanghai per Conference Lines werd in 1897 per
ton de volgende vracht betaald:
410
Naar Londen, Hamburg en de Noordelijke Europeesche
havens :
gemengde lading 35/0
zijde 37/6
thee 40/0
Naar Manchester:
gemengde lading 47/6
zijde 50/0
thee 52/6
Naar Koningsbergen via Londen:
gemengde lading 42/6
zijde 45/0
thee 47/6
Op deze vrachten ontvangen geregelde verschepers een
reductie van tien percent. De voorgaande cijfers zijn niet
het gemiddelde der vrachtkoersen voor 1897 , doch kunnen
als gewone raten worden aangemerkt. Men moet hierbij
echter niet vergeten, dat goederen, die voor export te
Shanghai aankomen , dikwijls reeds een zeer hooge vracht
hebben betaald aan kust- of rivierstoomers.
Voor goederen, die in de eerste klasse worden gerang-
schikt, bedragen deze kustvrachten van Hankow en
Tientsin naar Shanghai respectievelijk 13 en 18shillings
per ton.
Met behulp van de hierboven vermelde vrachten van
Shanghai naar Europa, vindt men nu dat gemengde
lading van Tientsin naar Koningsbergen aan vervoer kost
601/* shilling per ton, terwijl thee van Hankow naar
Koningsbergen een vracht van 60 shillings per ton betaalt.
De vraag is dus of de Trans-Siberische spoorweg met
deze vrachtprijzen kan concurreeren.
Wanneer men als basis aanneemt het laagste vrachttarief
der Amerikaansche spoorwegen, dan zou de vracht van
Vladivostock naar Koningsbergen ongeveer 50 shillings
bedragen. Wanneer dus goederen uit China of Japan,
bestemd voor Europa te Vladivostock kunnen worden
411
gelost met niet veel meer dan 10 shillings kustvracht
te hunnen laste, dan kunnen die goederen via Siberië
worden vervoerd tot aan de westelijke grenzen van
Europeesch Rusland, even goedkoop als per stoomer
via het Suez- kanaal. Hieruit volgt reeds, dat bijna alle
artikelen die Rusland uit Oost-Azië betrekt, hun weg
zullen nemen via Vladivostock. Daarbij komt nog, dat
de immigratie in Siberië met reuzenschreden vooruitgaat,
en dat de ontwikkeling van de landstreken door den
grooten spoorweg doorsneden, er veel toe zal bijdragen
om de koopkracht dier sterk toenemende bevolking be-
duidend te vermeerderen. Voor onze koloniale producten
zullen Siberië en Rusland dus binnen korten tijd een
goed afzetgebied vormen, dat wij via Vladivostock zullen
moeten bereiken.
Intusschen mag men op grond der laatste politieke ge-
beurtenissen in Oost-Azië ook verwachten, dat China in
meerdere mate voor den buitenlandschen handel zal worden
opengesteld. Onder deze omstandigheden is het in ons
belang opnieuw de oprichting van een stoomvaartlijn van
Java naar China en Japan en van daar naar Vladivostock
in overweging te nemen. De Trans-Siberische spoorweg
heeft behoefte aan stoomvaatlijnen als f ceders , en aan-
gezien het in het belang van Rusland is , het vervoer van
Oost-Azië naar Europa voor zoover doenlijk over Vladi-
vostock te leiden , mogen wij voor een eventueele stoom-
vaartlijn zeker wel eenige medewerking van Russische zijde
verwachten. Aangezien de Trans-Siberische spoorweg
bezwaarlijk vóór het jaar 1902 voor het vervoer kan
worden opengesteld, is er voldoende tijd beschikbaar om
de oprichting van een stoomvaartlijn onder Nederlandsche
vlag voor te bereiden.
Hierbij dient te worden in het oog gehouden, dat de
lijn een groot deel van haar inkomsten zal moeten ver-
krijgen door het vervoer van passagiers en goederen
van China naar Vladivostock en vice- versa, en tevens
412
door het vervoer tusschen de voornaamste Chineesche
havens onderling. Een nader onderzoek zal wellicht ook
de wenschelijkheid aantoonen om althans gedurende een
gedeelte van het jaar Saigon aan te doen, met het oog
op de beduidende verschepingen van rijst uit die haven
naar Java.
Doch het licht niet in mijn bedoeling in détails te
treden aangaande de richting van de lijn en de havens,
die mochten worden aangedaan. Naar ik vermoed , is het
voldoende opnieuw de aandacht te vestigen op de wen-
schelijkheid van het tot stand komen der hedoelde stoom-
vaaart verbinding. Het fiasco, dat wij in 1896 hebben
gemaakt met onze Java—China — Japanlijn, kan ons nog
ten goede komen, wanneer wij ons de opgedane onder-
vinding ten nutte weten te maken.
In de eerste plaats blijkt dan de wenschelijkheid om
aan een eventueele lijn van Java naar China , Japan , enz.
een regeeringssubsidie te verleenen. Gaat men na , welke
groote sommen er jaarlijks , zoowel in Nederland als in
Nederlandsch-Indië , worden besteed tot onderhoud, ver-
betering en uitbreiding der binnenlandschc verkeersmid-
delen , dan is het opvallend hoe weinig wordt uitgegeven
tot verbetering der verkeersmiddelen met het buitenland ,
en toch zijn vooral deze laatste het gemakkelijkst dienst-
baar te maken aan de uitbreiding onzer handelsbetrek-
kingen in vreemde landen.
Men kan bezwaarlijk beweren, dat de toestand van
handel , nijverheid en landbouw in Nederlandsch-Indië zóo
rooskleurig is, dat men niet behoeft om te zien naar
middelen om daarin verbetering te brengen. Hiertoe dient
men echter de, onze koloniën omringende markten te
bestudeeren, en moet mën zich nauwkeurig rekenschap
geven van de groote veranderingen, die thans, zoowel
op politiek als op oeconomisch gebied, in Oost- Azië plaats
grijpen.
De heer Corsten vreest dat men in Nederland en in
413
Nederlandsch-Indië te weinig aandacht wijdt aan hetgeen
in dit gedeelte der wereld omgaat. Om te bewijzen welke
activiteit door andere natiën aan den dag wordt gelegd,
voert hij het volgende aan:
Van Russische zijde is in overweging een stoomvaart-
lijn met 16 stoomschepen ter verbinding van Chineesche
en Japansche havens met Vladivostock. Deze lijn zal
een belangrijk subsidie ontvangen.
Van Fransche zijde is in overweging een lrjn der
Messageries Maritimes van Vladivostock naar Shanghai
in aansluiting met de hoofdlijn dezer maatschappij van
Marseille naar Japan. Het aantal stoomschepen thans
varende onder Fransche vlag tusschen Hongkong en
Tonkin, zal binnenkort met 3 worden vermeerderd.
Duitschland blijft niet achter. Van het begin van
Februari af heeft de Hamburg- Amerikanische Paquetfahrt
Actiën Gesellschaft een maandelijkschen dienst op China
geopend. Voor dezen dienst zijn bestemd 6 stoomschepen ,
elk van ongeveer 8000 ton laadvermogen.
Denemarken, dat niet evenals Nederland belangrijke
koloniën in Azië heeft, schijnt toch overtuigd van de
voordeden van een eigen stoomvaartlijn. In het begin
van dit jaar vertrok het eerste stoomschip van de, ten
vorigen jare te Kopenhagen opgerichte, Aktieselskabet
Det Ostasiatiske Kompagni naar China en Japan.
Naar de heer Corsten verneemt , zal deze eerste stoomer
op de terugreis Rotterdam aandoen.
In aansluiting met deze lijn zal een geregelde dienst
met kuststoomers onder Deensche vlag worden ingericht
tusschen Bangkok en Singapore.
Japan, dat reeds eigen stoomvaartlijnen heeft naar
Europa en Amerika, naar Noord- en Zuid-China, Korea
en Vladivostock , gaat voort met uitbreiding. In de maand
Januari van dit jaar werd door de Osaka Shosen Kaisha
een nieuwe stoomvaartlijn geopend tusschen Shanghai en
de Yangtse havens. De maatschappij ontvangt voor deze
414
lijn een subsidie van 150,000 yen per jaar, doch heeft
sedert haar oprichting zulke goede zaken gemaakt, dat
het subsidie misschien spoedig overbodig zal blijken.
Japan betaalt aan de Nippon Yusen Kaisha voor het
onderhouden van haar verschillende lijnen een subsidie
van ongeveer 3l/a millioen yen per jaar.
Van Chineesche zijde bestaat het voornemen om een lijn
naar Europa te ondernemen met stoomschepen van de
China Merchants Steam Navigation Company. Reeds
sedert geruimen tijd zijn in overweging genomen twee
Chineesche stoomvaartlijnen ter eventueele verbinding van
de Chineesche havens met Vladivostock en een andere
lijn van China naar Saigon, Singapore, Java en andere
zuidelijke havens. In hoeverre die Chineesche plannen
tot uitvoering zullen komen, zal de toekomst moeten
leeren.
Eindelijk valt nog te vermelden Zweden en Noorwegen.
De tonnenmaat der in China in- en uitgeklaarde schepen
neemt voortdurend toe. Voor Zweden en Noorwegen vindt
men in de statistieken der Chineesche douane, als in-
en uitgeklaard in 1894: 471 schepen, metende 288,051
ton; in 1895: 595 schepen, metende 429,485 ton, en in
1896: 1126 schepen, metende 870,173 ton.
Naar het mij voorkomt , behoeft hieraan niets meer te
worden toegevoegd , dan dat tegenover dien alom te con-
stateeren vooruitgang, zelfs van landen, zooals Dene-
marken en Zweden en Noorwegen, Nederland als bedui-
dende koloniale mogendheid slechts kan wijzen op het
treurige fiasco der Java— China— Japan lijn in 1896. Al
is men ook verplicht hulde te brengen aan hen, die met
vaderlandslievende bedoelingen het kapitaal voor deze
lijn bijeenbrachten, toch moet men met leedwezen erken-
nen, dat wij voor de zooveelste maal een treurig figuur
hebben gemaakt. Men kan niet eens ter verontschuldiging
aanvoeren, dat in China geen vraag is naar onze koloniale
producten. Ten bewijze hiervan kunnen de volgende cijfers ,
415
betreffende den invoer in de jaren 1895 en 1896,
strekken :
Benaming. 1895 1896
Tin 2,169,835 2,357,212
Specerijen 564,159 614,773
Petroleum 6,615,297 9,083,321
Rottan 450,748 452,008
Sandelhout 607,014 1,209,438
Suiker, ruwe 3,691,776 3,912,805
Timmerhout 1,224,616 1,182,494
Totaal HK. Taels 15,323,445 18,812,051
De waarde van den Hai-Kwan-tael is op het oogenblik
ongeveer ƒ 1.65 k f 1.75. Het is niet alleen aan de groote
bedragen, dat men waarde moet hechten, maar vooral
aan het voortdurende toenemen van den invoer , die zelfs
bij de vergelijking van twee achtereenvolgende jaren zoo
zeer in het oog valt. Bovendien vergete men niet, dat
tal van artikelen uit onze koloniën hierboven niet zijn
vermeld, zooals b. v. koffie, betelnoten, vogelnestjes,
kinine, enz. enz. Ook sluiten de voor suiker vermelde
bedragen niet in de zoo belangrijke uitvoeren van Java
naar Hongkong.
Men moet dus wel erkennen , dat andere natiën , kleiner
dan Nederland en in veel ongunstiger omstandigheden
verkeerend, wat den handel in Azië betreft, ons de loef
afsteken. Dit is eerstens toe te schrijven aan meerdere
belangstelling in buitenlandsche handelsaangelegenheden
dan men over het algemeen in Nederland waarneemt, en
ten tweede aan de afwezigheid van enkele verkeerde
handelsbegrippen , die sommige personen in ons vaderland
er op na houden. Zoo werd mij onlangs door een mijner
vrienden uitgelegd, dat het toch geen verschil maakt of
de verkoop van Indische petroleum in China werd opge-
dragen aan Nederlanders of aan vreemdelingen, zoo-
lang de maatschappijen maar goede winsten maakten.
416
Dat petroleum met evenveel succes door Nederlanders
kan worden verkocht als door vreemdelingen , wordt niet
genoeg ingezien, en dat de petroleum het aangewezen
middel is om de vestiging van Nederlanders in de meeste
havens van Zuid- en Oost- Azië mogelijk te maken , wordt
te weinig overwogen Dat die Nederlanders tal van andere
Nederlandsche en koloniale artikelen zouden trachten te
verkoopen en dus onzen handel zeer zouden bevorderen ,
gaat nog altijd het begrip van enkele Nederlandsche
handelsgeleerden te boven. Het is daarom noodig bij her-
haling hierop te wijzen.
Wellicht zal het voorgaande er toch nog in eenige
mate toe bijdragen in Nederland wat meer de aandacht
te vestigen op de groote veranderingen , die thans elkander
zoo snel opvolgen in het Verre Oosten , en waarbij onze
belangen zoo zeer zijn betrokken.
Sedert eenige dagen wordt nu weder een besluit der
Chineesche Regeering tegemoet gezien , waarbij het stoom-
vaartverkeer op alle binnenlandsche wateren van China
zal worden opengesteld , zoowel voor Chineesche als voor
vreemde schepen. Mocht dit besluit werkelijk worden uit-
gevaardigd, dan zal het handelsverkeer binnen eenigen
tijd een zeer groote vlucht nemen. Het beteekent feitelijk
niet veel minder dan het openstellen van een half wereld-
deel voor den buitenlandschen handel.
Het wordt dus hoog tijd , dat wij maatregelen beramen ,
die zoowel onzen handel als dien onzer koloniën kunnen
bevorderen. Wanneer niet met overhaasting wordt te werk
gegaan , maar door bevoegde personen nauwkeurig wordt
overlegd , wat gedaan moet worden , dan zal zeker op dat
programma ook een flink gesubsidieerde stoomvaartlijn
van Java naar China, Japan, enz., voorkomen.
Voor de ontwikkeling van den handel onzer koloniën
met omliggende landen is nog zoo weinig gedaan, dat
verbetering in dit opzicht dringend noodig is. Zoodra
men echter spreekt van verbeteringen op handelsgebied ,
417
is spoedig deze of gene bereid om, met behulp van
talrijke retrospectieve beschouwingen , aan te toonen , dat
verbetering van den bestaanden toestand reeds is beproefd
en onmogelijk gebleken. De retrospectieve beschouwingen
stichten echter weinig nut , vooral als zij het bewijs leveren
van een beduidende afwezigheid van kennis aangaande
zaken van meerdere actualiteit. Een blik in het verleden
moet zich beperken tot hetgeen noodig is om het heden
volkomen te begrijpen. Wil men in handelszaken niet
voortdurend achter het net visschen, dan dient men de
gebeurtenissen van den dag nauwkeurig te volgen , want
daaruit moet worden afgeleid, welke maatregelen zijn aan
te bevelen tot uitbreiding van handelsbetrekkingen in de
toekomst.
In het belang van den handel van moederland en
koloniën verdienen daarom de tegenwoordige gebeurte-
nissen in Oost-Azië onze volle aandacht.
VARIA.
De waarheid in zake de Lombok-
telegrammen.
Na de opzienbarende mededeeling van mr. P. Brooshooft
in De Locomotief (zie de vorige aflevering van dit tijd-
schrift) over de Lombok-telegrammen van generaal Vetter ,
is nu de redacteur van het weekblad Imulinde, de heer
R. A. van Sandick, met zijne lezing van het geval
gekomen.
Hij schrijft in no. 17 van zijn blad:
„Op den voorgrond stellen wij, dat wij de goede
trouw van den sympathieken redacteur van De Locomotief
boven twijfel stellen. Evenzoo nemen wij op zijn gezag
gaarne aan, dat het telegram, door hem afgedrukt,
inderdaad door generaal Vetter uit Lombok verzonden is.
„Maar als een paal boven water staat, dat er dan
nog een ander voorafgaand telegram geweest
is: het eerste telegram door den Gouverneur-generaal
van generaal Vetter ontvangen in den morgen van den
28sten Augustus en door Z.Exc. het eerst gelezen aan
het station te Weltevreden, toen hij uit den trein stapte,
komende van Buitenzorg, was veel hopeloozer dan het
door mr. P. Brooshooft gepubliceerde telegram. In dat
laatste toch wordt T betwijfeld " of offensief optreden
tegen Mataram en Tjakra mogelijk is, zelfs met een
419
versch bataljon , en er wordt alleen gezegd dat „ de
expeditie opnieuw moet worden georganiseerd en uitge-
rust en van veel artillerie worden voorzien".
„Het door ons bedoelde telegram van generaal Vetter
kwam echter daarop neer, dat de expeditie naar Java
moest terugkeeren en in een volgend seizoen op-
nieuw georganiseerd worden. Wel degel ij k —
wij zijn verplicht om het vol te houden — wilde gene-
raal Vetter dus Ampcnan verlaten.
„De Gouverneur- generaal heeft toen persoonlijk een
rol gespeeld, die een bewijs is welk een buitengewone,
krachtige, energieke persoonlijkheid in Indië het bewind
voert. Hij decideerde onmiddellijk, dat wij te Lombok
zouden blijven, tegen het advies van Vetter. Hij
ontbood den legercommandant, Gey van Pittius, die zich
onmiddellijk bereid verklaarde het commando te Lombok
op zich te nemen. De Gouverneur-generaal vroeg hem,
of hij dadelijk versche troepen naar Lombok kon zenden.
De legercommandant antwoordde: „ja, mits de gouver-
neur van Atjeh er voor durft in te staan, dat hij geen
nieuwe troepen noodig zal hebben".
„Toen werd getelegrafeerd aan generaal Deijkerhoff;
en op zijn antwoord, dat hij daarvoor wel durfde in te
staan, werden onmiddellijk telegrafisch de noodige troepen
gemobiliseerd voor Lombok.
„Den legercommandant wilde de Gouverneur-generaal
echter op Batavia houden en niet naar Lombok zenden,
omdat hij van Batavia uit daar beter de te nemen maat-
regelen kon dirigeeren.
„Dienzelfden dag belegde de Gouverneur-generaal den
Raad van Indië. Hij opende den Raad met de mededeeling
dat hij den Raad bijeengeroepen had ter bespreking van
de maatregelen , die onmiddellijk te nemen zouden zijn als
gevolg van dit zijn vast besluit: „ik blijf op Lombok".
„Hij deelde verder mede, dat het hem beter voor-
kwam dat de legercommandant te Batavia was dan op
29
420
Lombok ; dat een vervanging , ontheffing of afzetting van
generaal Vetter hem in alle opzichten ongewenscht voor-
kwam, omdat de generaal alles verloren had en niets
meer te verliezen had , doch alles te winnen had.
„Daarbij legde zich de Raad neer. In dien zin werd
aan generaal Vetter getelegrafeerd: dat hij te blijven
had, en dat hem belangrijke versterkingen
zouden worden gezonden.
„De uitslag heeft den Gouverneur-generaal Van der
Wijck in 't gelijk gesteld. Hij heeft — laten wij er nog
dit bijvoegen — gehandeld op eigen verantwoorde-
lijkheid zonder advies af te wachten uit Nederland.
„Hij heeft den Minister gelukkigerwijs gesteld voor
een fait accompli.
„ Generaal Vetter heeft gehandeld , zooals Van der Wijck
verwachtte. Hij heeft zijn vreeslijk échec schitterend ge-
wroken. Eere aan den opperlandvoogd , die hem daartoe
de gelegenheid heeft verschaft!
„ Slechts eenmaal nog heeft Van der Wijck ingegrepen,
't Was na de inneming van Mataram.
„Generaal Vetter vreesde toen, met het oog op het
dreigende regenseizoen, dat het te laat zou zijn om
offensief op te treden tegen Tjakra Negara, en hij stelde
daarom voor tot het volgende seizoen te wachten.
„Toen heeft Van der Wijck het offensief optreden
tegen Tjakra Negara gelast, en de bloedige inneming
van dat laatste brandpunt van opstand en verzet heeft
een overwelkbare lauwer gevlochten om het hoofd van
den aanvoerder: generaal Vetter.
„Niet alzoo om dien verdienstelijken opperofficier
omlaag te halen deelen wij hier de waarheid mede , maar
om uit de schaduw in het volle licht te plaatsen de per-
soonlijke verdiensten van den Gouverneur generaal, aan
wiens energieke, snelle beslissing, toen menigeen te
Batavia „den kop kwijt was", het te danken is, dat
deze hoogst gevaarlijke tijd voor onze heerschappij in
421
Indic geëindigd is met een volslagen verdelging en ver-
nedering van den opgestanen vazalstaat. In plaats van
kwaad heeft de Lombok-expeditie ten slotte goed gewerkt
voor ons prestige in Indië. Dat heeft ons dapper leger,
aangevoerd door generaal Vetter, verricht; maar den
Gouverneur-generaal de verdienste dat leger en dien
aanvoerder in die richting gestuurd te hebben."
Naar aanleiding van dit stuk heeft generaal Vetter
eindelijk het stilzwijgen verbroken. De Amsterdatnsche
Courant publiceert in hadr nummer van 1 en 2 Mei jl.
het volgend schrijven van zijne hand , dat de mededeeling
van den heer Van Sandick zeer bepaald logenstraft:
Geachte Redacteur!
In het weekblad Insulinde , van Dinsdag 26 April jl.,
komt een artikel voor van v. S.: De waarheid over de
Lombok-telegrammen.
Daarin zegt de schrijver, dat hij op gezag van den
heer mr. P, Brooshooft, redacteur van De Locomotief,
gaarne aanneemt, dat het door hem afgedrukte telegram
inderdaad door mij uit Lombok verzonden is.
„Maar", zegt de schrijver van genoemd artikel, „als
een paal boven water staat dat er dan nog een ander
voorafgaand telegram geweest is ... ."
De inhoud van dit laatste telegram zou, volgens
schrijver, daarop neerkomen dat de expeditie naar Java
moest terugkeeren en in een volgend seizoen opnieuw
georganiseerd worden.
Naar aanleiding van deze onderstelling verklaart de
ondergeteekende dat zoodanig telegram niet door hem
verzonden is, zijnde het door mr. P. Brooshooft in De
Locomotief gepubliceerde *) het eerste en eenige telegram,
°) Ik tcckcn hierbij aan, dat ik aan die publiceering geheel vreemd
ben en tot op heden noch mr. P Brooshooft, noch een redacteur van
ecnig ander blad, rechtstreeks of zijdelings, eenigerlei inlichting of
gegevens betreffende de Lombok-expeditie heb verstrekt.
422
dat door hem op den 27en Augustus 1894 van Ampenan
is afgezonden.
Verder komt in bovengenoemd artikel van het week-
blad Insulinde nog voor , dat na de inneming van Mataram ,
met het oog op het dreigende regenseizoen, door mij
gevreesd werd dat het te laat zou zijn om offensief op
te treden tegen Tjakra Negara en daarom door mij zou
zijn voorgesteld tot het volgend seizoen te wachten.
In de maand October 1894 liet zich te Lombok inder-
daad het weer ongunstig aanzien Ik ontveinsde mij dan
ook niet, dat de regens en de branding op de kust,
indien zij aanhielden , een beletsel zouden kunnen worden
om de offensieve operatiën voort te zetten en ons zouden
kunnen noodzaken op Lombok te overwinteren.
Feitelijk werden in die maand de offensieve bewegingen
reeds belemmerd en moesten maatregelen genomen worden,
die ten doel hadden, ons op den regenmoesson voor te
bereiden ; daarbij steeds het doel : den aanval op Tjakra
Negara, in 't oog houdende.
Van een en ander werd de Regeering niet onkundig
gelaten.
Zoodra echter in de maand November het weer zich
gunstiger liet aanzien , werd door mij het initiatief ge-
nomen tot den aanval op Tjakra Negara.
Noch van de Regeering, noch van het Legerbestuur is
door mij last ontvangen tot bedoelden aanval, evenmin
als eenige andere last op de operatiën betrekking hebbende.
De Gouverneur-generaal liet mij daarin volkomen vrij ,
mij voortdurend zijn volle vertrouwen schenkende.
Met de plaatsing in uw blad van het bovenstaande,
zult u ten zeerste verplichten
Den gewezen opperbevelhebber der Lombok-expeditie ,
VETTER,
gep. luitenant-generaal.
's Gravenhage , 29 April 1898.
423
lnsiilinde, in zijn nummer van 3 Mei dit schrijven
overnemende , teekent er het volgende bij aan :
„ Dewijl generaal Vetter tot dusverre , hoe dikwijls ook
de Lombokzaak ter sprake kwam, en hoe vinnig zijn
beleid ook werd gehekeld , zich nooit genoopt heeft ge-
voeld tot eenige uitlating, schrijven wij dezen ommekeer
in zijn houding daaraan toe , dat hij terecht van ons stuk
den indruk gekregen heeft dat het ons alleen te doen
was om de zaken , niet om de personen, en om de waar-
heid te dienen.
„Wij zijn hem voor zijn antwoord dan ook zeer dank-
baar, maar wij mogen niet verhelen dat wij echter niet
geheel voldaan zijn. Het spreekt van zelf dat een ernstig
publicist niet de pen opvat alvorens zich zoo goed
mogelijk bij vertrouwde bronnen te vergewissen van de
juistheid der door hem te relateeren feiten. Zoo hebben
ook wij gedaan en ons niet tot schrijven neergezet, al-
vorens zeer geloofwaardige personen te raadplegen, die
de geheele Lombok-geschiedenis mede hebben doorgemaakt
en wier toenmalige ambtelijke betrekking ons een waar-
borg opleverde voor de juistheid hunner inlichtingen.
„Die waarborg van juistheid is voor ons zóó sterk,
dat we hem tegen ieder zouden volhouden. En alleen de
sobere, stellige verklaring van den opperoffleier , die het
telegram afzond , het woord van een man van eer , noopt
ons thans ons bij zijn verzekering neer te leggen.
„De tekst van het door mr. Brooshooft gepubliceerde
telegram, waarvan generaal Vetter de juistheid feitelijk
bevestigt, zij dus nu het uitgangspunt van onze rede-
neering.
„ Daarbij worde niet uit het oog verloren, dat het debat
altijd geloopen heeft over de vraag: of het al of niet
waar is dat generaal Vetter Lombok heeft willen ver-
laten na de bekende catastrophe ; en zoo ja, of het dan
niet de Gouverneur-generaal is geweest, die hem ge-
424
dwongen heeft te blijven. Hierover liep het debat — wij
herhalen het nog eens — , en de den generaal Vetter minder
goed gezinden antwoordden bevestigend , ten einde daaruit
af te leiden dat dien oppcrofficier de moed in de schoenen
gezonken was en hem dit te verwijten.
Wij komen nu al dadelijk tegen die conclusie op.
Niemand, die in dergelijke omstandigheden nooit verkeerd
heeft, kan het een veldoverstc euvel duiden , dat hij onder
zulke vreeselijke omstandigheden, onmiddellijk na een
zoodanige nederlaag, een oogenblik het spoor bijster is
geweest. Niemand, die het verder beleid van generaal
Vetter gevolgd heeft, zal bovendien durven volhouden
dat hij, indien hem eenige dagen rust gelaten was, niet
tot dezelfde conclusie als de Gouverneur-generaal zou
zijn gekomen. Te waardeeren valt het slechts, dat hij
onmiddellijk de waarheid onverbloemd heeft geseind.
„Dat punt in debat was eigenlijk beslist door het ge-
publiceerde en door generaal Vetter thans erkende tele-
gram. Want leest men de slotwoorden van dat telegram
goed en in onderling verband, let men op de tegenstel-
ling tusschen de mededeeling dat naar 's generaals oor-
deel te betwijfelen was, of een offensief optreden met de
aanwezige troepenmacht resultaat zoude hebben , al werd
daaraan ook een versch bataljon toegevoegd, en het advies
aan het slot om opnieuiv de expeditie te organiseeren en
uit te rusten, dan zal daaruit niets anders te lezen zijn,
dan dat de generaal betwijfelde te zullen slagen, ook al
werden hem versche troepen toegezonden, en dat hij
alleen heil zag in een opnieuw uitrusten en organiseeren
van de expeditie , wat natuurlijk op Java , niet op Lombok,
moest geschieden.
„Het zou ons zeer verwonderen als dit ook niet de
bedoeling van generaal Vetter geweest is bij het neer-
schrijven van dat telegram; zeker is het ten minste dat
èn de Gouverneur-generaal èn de Raad van Indië te
Batavia zijn telegram zóó hebben opgevat.
425
„{lebben wij generaal Vetter goed begrepen, dan is
zijn grief ook niet deze, dat inderdaad de opvatting te
Batavia , hetzij deze dan het gevolg was van dit telegram ,
hetzij van een ander uit Lombok afgezonden, verkeerd
was en dat het derhalve niet zijn bedoeling was geweest
naar Java terug te gaan en van daar uit met een nieuwe
expeditie weder te keeren , maar dat wij vermeld hebben
dat hij dit in een volgend seizoen sou willen.
„Nu generaal Vetter doet uitkomen dat het laatste
nooit van uit Lombok is getelegrafeerd, nemen wij dit
aan, maar wij blijven dan toch onze stelling handhaven,
dat het aan den grooten moed en het doorzicht van den
Gouverneur-generaal te danken is geweest dat we vóór
een groote knak in ons prestige bespaard zijn gebleven
en dat door zijn toedoen bereikt is het door generaal
Vetter betwijfelde resultaat: immers dat door aanvoer
van versche troepen wel degelijk krachtig tegen Mataram
en Tjakra Negara kon worden opgetreden.
„ En wat nu de andere quaestie betreft. Het is ons nu
uit het antwoord van generaal Vetter gebleken , dat onze
zegslieden ons vrij juist hebben ingelicht omtrent hetgeen
in den Raad van Indië behandeld is geworden en na de inne-
ming van Mataram en voor de inneming van Tjakra Negara
heeft plaats gehad , bijzonderheden , welke — voor zoover
wij weten — nog nooit gepubliceerd zijn geworden. Wij ne-
men aan, nu generaal Vetter dit zoo pertinent zegt, dat hij van
de Regeering nooit last heeft gekregen om Tjakra Negara
aan te vallen. Maar moeten wij deze mededeeling op-
vatten in denzelfden trant als deze andere dat de generaal,
nooit eenigen last heeft ontvangen op de operatiën betrekking
hebbende? Was niet reeds dadelijk de last om op Lombok
te blijven en het doel der expeditie , Mataram en Tjakra
Negara te nemen , te volvoeren , een last op de operatiën
betrekking hebbende? Als wij in aanmerking nemen, dat
in October 1894, toen, gelijk de generaal zelf erkent,
een overwintering op Lombok in het vooruitzicht lag, de
426
Tweede Kamer bijeen was en zoowel de Minister als de
Gouverneur-generaal in een heel moeilijk parket kwamen ,
indien zij tegenover de Kamer niet op een afdoend resul-
taat — zijnde de inneming niet slechts van Mataram, maar
ook van Tjakra Negara — konden wijzen en dat er dus
den Gouverneur-generaal alles aan gelegen was, mits hij
het bereikbaar achtte , coiite que coüte Tjakra Negara te
doen innemen, ligt het dan niet voor de hand, dat de
Gouverneur-generaal daarop met klem heeft aangedrongen ?
En nu moge dit niet in den vorm van een last gebeurd
zijn, hetzij van hem hetzij van het lcgerbestuur , onze
zegslieden blijven er bij, dat er toenmaals in dien zin nog-
maals en herhaaldelijk pressie is uitgeoefend op generaal
Vetter.
„Ons op de hoofdzaak gewonnen geven kunnen wij
dus niet. Een publicatie van de authentieke stukken,
vooral die der Notulen van den Raad van Nederlandsch-
Indie, die wij vurig zouden wenschen, en van de ge-
voerde correspondentie tusschen Batavia en Lombok,
zouden, indien wij goed ingelicht zijn, aantoonen dat
deze onze mededeelingen juist zijn."
De voormalige hoofdredacteur van De Locomotief, de
heer J. F. Scheltema, komt nu zegevierend te voorschijn
uit den hoek, waarin zijn opvolger hem had gedrongen.
In Insulinde van 10 Mei jl. verklaart hij de voorstelling
in dat blad , overeenstemmende met die welke hij destijds
in De Locomotief gaf, voor de „ beproefd-juiste."
Intusschen is de zaak er, na al dit geschrijf, niet
duidelijker op geworden. Men weet niet recht wat men
er van denken moet. Met den heer Scheltema vragen
wij : waar nu eigenlijk de leugen schuilt en wie nu eigen-
lijk het publiek knollen voor citroenen heeft verkocht?
427
Officieele statistiek van Suriname
over 189 7.
De Nieuwe RotterdamscJte Courant ontving mededeeling
van de volgende officieele statistiek van Suriname over
1897, die nog niet werd gepubliceerd:
Aangekomen 248 schepen, met een tonnenmaat to-
taal 107,153. (De ton berekend op 2.83 M3.)
Vertrokken 253 schepen met een tonnenmaat to-
taal 108,988.
LAND OF HAVEN.
Aangekomen.
Aan-
tal.
Tonnen-
maat.
Vertrokken.
Aan-
tal.
Tonnen-
maat.
Nederland
Groot-Brittannië
Londen via Britsch-Guyana .
Noord- Amerika
New-York via Curacao enz. .
Martinique via Demerary . .
Cayenne
Demerary
Barbados
Venezuela
Bolivar
Brazilië
St. Martin
Batavia.
Madeira
Fort de France
Trinidad
St. Domingo
Baltimore
St. Thomas
Berbice
Belire
25
8
14
13
18
11
28
83
30
1
9
2
1
1
2
2
248
23,505
3,508
14,774
6,075
20,015
5,916
8,966
10,145
6,658
57
1,521
785
105
1,991
410
2,722
21
5
9
15
20
11
41
82
34
107,153
253
22,742
1,421
9,503
7,603
22,271
5,855
13,424
12,058
8,446
338
150
839
392
473
237
2,424
812
108,988
428
De schepen behoorden tot de volgende natiën:
N A T I fc N.
Aangekomen.
Aan-
tal.
Tonnen-
maat.
Vertrokken.
Aan-
tal.
Tonnen-
maat.
Nederland. . .
Groot-Brittannië
Frankrijk . . .
Noord-Amerika .
Denemarken . .
Noorwegen . .
Portugal . . .
Venezuela . . .
Oostenrijk. . .
Zweden. . . .
Duitschland . .
89
72
63
15
2
3
1
1
1
1
54,748
21,364
21,813
5,953
547
1,011
150
57
245
265
89
72
63
15
3
5
1
1
1
1
2
55,655
21,060
21,813
6,814
784
1,430
150
57
245
265
715
De waarde van den invoer bedroeg ƒ 5,635,161 en die
van den uitvoer ƒ 5,241,671.
Het aandeel der verschillende landen in den invoer en
in den uitvoer is aangegeven in den volgenden staat:
LANDEN OF PLAATSEN.
Invoerwaarde
in
Guldens.
Uitvoerwaarde
in
Guldens.
Groot-Brittannië
2,927,715
744,249
1,023,416
35,060
324,209
163,021
11,631
24,714
285,843
873
94,430
1,378,588
628,596
2,793,327
21,742
Curacao
139,327
7,121
14,380
247,597
10,993
5,635,161
5,241,671
429
De voornaamste producten der kolonie en de gepro-
duceerde hoeveelheden zijn de volgende:
muscovado.
vacuumpan.
Suiker l
Melasie
Rum .
Cacao .
Bananen
heele . .
gebroken
Rijst
Aardvruchten
Koorn . . .
Kokosnoten .
Balata . . .
Goud . . .
Koffie
!
303,970
11,321,004
1,370,110
1,000,741
3,424,513
562,949
270,110
11,765
134,223
578,382
359,922
454,649
159,253
904.357.9
KG.
»
Liter.
KG.
Bossen.
KG.
Yi
»
Stuks.
KG.
Gram.
Van deze producten is het navolgende uitgevoerd:
producten.
Prijs per
eenheid.
Balata
Cacao
Goud
Koffie ( ^ei ' * i-,
\ m hoornschil
Melasie f muscovado
Aiciasie , vacuumpan
Rum en Diam
muscovado
Suiker { vacuumpan ie product .
„ naproduct .
159,253
KG.
3,584,715
n
859,905
Gram.
45,665
KG.
115,375
Yi
1,000
Liter.
826,360
k'6.
199,540
9,751,631
n
1,779,618
«
f
n
1.60
0.58
137
0.60
0.40
0.06
0.15
0.10
0.13
0.10
De waarde van den uitvoer van in de kolonie ge-
vonden goud heeft in 1897 bedragen ƒ 1,178,070, zijnde
859,905 gram , waarvan de prijs is berekend op ƒ 1 37
per gram.
In het jaar 1897 zijn geboren 1956 kinderen (1052
jongens en 904 meisjes) en overleden 1676 personen
(935 van het mannelijk geslacht en 714 van het vrouwelijk
geslacht.
430
Muntwezen in Britsch-Indië.
Er is thans eene Staatscommissie benoemd voor de
muntquacstie in Britsch-Indië. Voorzitter is sir Henry
H. Fowler. Leden zijn: lord Balfour of Burleigh (minister
van Schotland , later wellicht onderkoning van Indië) , sir
John Muir, sir Francis Mo watt (hoofdambtenaar bij de
Schatkist), sir David Barbour (gewezen minister van
Financiën van Indië), sir Ch. Crostwaithe en F. C. Ie
Manchant (leden van den Raad van Indië), E. Hambro
(commissaris van de Bank van Engeland) , W. H. Holland
(voorzitter van de Kamer van koophandel te Manchester) ,
R. Campbell (directeur-generaal van de Bank van Indië)
en sir Alfred Dent. Als secretaris der commissie treedt
op de heer R. Chalmers.
In een schrijven van den minister voor Indië, lord
George Hamilton, aan den voorzitter Fowler wordt de
taak der commissie in groote trekken omschreven. Onder
toezending van eene uiteenzetting van de maatregelen
welke naar het oordeel der Indische Regeering genomen
moeten worden om de in 1893 door de Britsche Regeering
aanvaarde politiek, welke ingeleid werd met de sluiting
der Munten in Indië, te doen slagen, en van het daarop
door lord Hamilton gegeven antwoord, zegt de laatst-
genoemde :
„ Het is u bekend, dat het aanvaarden van die politiek
het uitvloeisel was van een grondig onderzoek , ingesteld
door eene commissie onder voorzitterschap van lord
Herschell , welker rapport , met de daarop gevolgde brief-
wisseling tusschen den minister voor Indië in Rade en
de Regeering van Indië , aan het Parlement is overgelegd.
Ook is u bekend, dat in den herfst van 1897 bij Hr. Ms.
Regeering voorstellen voor eene internationale regeling
in onderzoek waren, welke betrekking hadden op het
muntwezen van Indië, en dat eene correspondentie over
dit onderwerp, waaronder een zeer belangrijk schrijven
431
van de Indische Regeering, onder de aan het Parlement
toegezonden stukken opgenomen en openbaar gemaakt is
zoodra er eene beslissing was genomen. Op al deze docu-
menten wensch ik uwe bijzondere aandacht te vestigen.
n Wegens de zeer groote beteekcnis van de voorstellen
der Indische Regeering, is besloten ze in handen te stellen
van eene commissie, welke zal hebben te onderzoeken,
of het door die Regeering beoogde doel zal kunnen worden
bereikt met de door haar voorgestelde maatregelen, of
op andere wijze. De commissie zal tot taak hebben ov^r
die voorstellen te beraadslagen en aan mij rapport ujt te
brengen, evenals over elk onderwerp dat naar hare
meening daarbij van belang zal zijn, met inbegrip van
het thans in Indië geldende muntstelsel, en de vermoe-
delijke uitwerking van voor te stellen wijzigingen op den
binnenlandschen handel en de belastingen daar te lande ;
en desgelijks de wijzigingen in de voorstellen der Indische
Regéering, of de denkbeelden die de commissie zelve
aanbevelenswaardig mocht achten om eene bevredigende
regeling van het muntwezen in Indië en, voor zoo veel
mogelijk, een vasten wisselkoers tusschen dat land en
het Vereenigd Koninkrijk tot stand te brengen."
De commissie zal vergaderen in het India Office,
evenals in 1892/93 zullen hare beraadslagingen niet open-
baar zijn.
NIEUWE UITGAVEN.
NEDERLAND.
Bose (C. M. E. B. O. van). Een en ander over het eiland Amboina.
Met 8 platen naar origincelc photographieën. Nijmcgen-Arnhem,
Gcbr. E. & M: Cohen / 0.90,
Fortanier (A. P.). Leer- en leesboek bij de beoefening der geschie-
denis van de Ncderlandsche bezittingen en koloniën in Oost- en
West-Indië. 3e druk, om- en tot op onzen t\jd bUgewerkt door
R. van Eek. Zwolle, W. E. J. Tjeenk Willink . . . . / 1.25.
Graaftand (N.). De Minahassa, haar verleden en haar tegenwoordige
toestand. Aft. 1. Haarlem, De Erven F. Bohn. Per afl. . f 0.80
Compleet in 17 a 18 afleveringen, 2 deelen.
Grashuis (Mr. G J.). Maleische spraakkunst, met vertaaloefeningen.
Zwolle, W. E. J. Tjeenk Willink f 2.90.
Grove (W. B. de). De cultuur en de bereiding van thee op Java.
Haarlem; H. D. Tjeenk Willink f 0.60.
Overdruk uit Eigen Haard,
Baoiboraki (M.). Die Pteridophyten der Flora von Buitcnzorg.
Leiden, E. J. Brill f 3.50.
Flore de Buitcnzorg publiée par lc jardin botanique de 1'Etat.
Ire partic.
Vorderman (A. G.). Toelichting op mijn beri-beri-verslag. Batavia,
Jav. Boekhandel en Drukkerij, ('s Gravenhage, Mart. Nijhoff.)
f 0.25.
ENGELAND.
Benyowsky (Count Mauritius Augustus de). Memoirs and
travels of, in Sibcria, Kamchatka, Japan, the Liukiu Islands and
Formosa. From the translation of his original manuscript (1741 —
1771) by William Nicholson, 1790. Edited bv captain Pasfield
Oliver. Illustrated ". 3/6
433
Bond (Catharine). Goldficlds and chrysanthemums. Xotes of travel
in Australia and Japan. Illustrated 7/6
Cantlie (James). Report on the conditions under which lenrofey
occurs in China, Indo-China, Malaya, &c. Compiled eüiefly
during 1894 3/é
Constable's Hand Gazettecr of India. Compiled under the directlon
of J. G. Bartholomew. Edited, with additions, by Jas. Burgens. 1Ö/6
Cox (8. Herbert). Prospecting for minerals: a practical hand-
book for prospectors, explorers, settlers and all interested in the
opening up and development of new lands. Being vol. 1 of tne
„New Land" Series 5/
James (Lionel) The Indian frontier war. Being an account of the
Mohmund and Tirah expeditions, 1897. With 31 illusts. from sket-
ches by the author and photographs, and 10 maps and plans. 7/6
Memoirs of the Geological Survey of India. VoL 27. Part 2. 6/
Merewether (F. H. S.). A tour through the famine districts of
India. Illustrated 16/
Review of mineral production in India, 1896. (Publication of the
Government of India) 1/
Soientiflo Memoirs by medical officers of the army in India.
Part 10. 1897. (Publication of the Government of India) . . 5/6
Seenes and life in the Transvaal. Complete album of photographs
and word pictures, illustrating and describing the objects of inte-
rest, the scenerv, and the life of the people 52/6
Yukon Territory (The). The narrative of W. H. DaU, leader of
the expedition to Alaska in 1866—1868. The narrative of an explo-
ration made in 1887 in the Yukon district by George M. Dawson.
Extracts from the reports of an exploration made in 1896—1897
by Wiiliam Ogilvie. Introduction by F. Mortimer Trimmer. With
map of the territory, 50 woodcuts and 22 full-page illustrations 21/
DTÜTSCHLAM) .
(Gust.). Am stillen Ocean. Erlebnisse in Honduras,
Kalifornien u. Alaska M. 2.—
(Dr. Bioh.). Leitfaden zur Erlernung der malayischen Um-
gangssprache (Küstenmalayisch. 2. Aufl M. 2. —
Stuhlmann (F.). Die wirtschaftliche Entwickelung Deutsch-Ost-
Afrikas M. 1.50
Zeitsèhrift fUr Ethnologie. Organ der Berliner Gesellschaft f. Anthro-
pologie, Ethnologie u. Urgeschichte. Red. v. M. Bartcls, R. Virchow,
A. Voss. 30. Jahrg. 1898. 1. Heft. Jahrl. 6 Hefte . . . M. 24.—
Zimmermann (Dr. Alft».). Die deutsche Kolonial-Gesetzgebung.
Sammlung der auf die deutschen Schutzgebiete bezügl. Gesetze,
Verordngn., Erlasse u. internationalen Vereinbargn., m. Anmcrkgn.
u Sachregister. 2. Thl. 1893—1897 . . . M. 8.— ; geb. M. 9 50
434
•
Fraser (J. Q-). Lc totémisme. Etude d'ethnographie comparée, trad.
de langlais, par A. Derr et A. van Gennep 2 fr. 50
La Grasserie (B. de). De l'individualisme et de ses conséquences
chez les Anglo-Américains (Essai de psychologie sociologique)
1 fr. 50
Beynaud (Dr. Q. A.). Considérations sanitaircs sur 1'expcdition de
Madagascar et quelques expéditions coloniales frangaises et anglai-
ses. Préface de M. Mahy 3 fr. 30
Sallós (A.). Voyage au Pays des Fjords. l carte et 28 photogra-
phies 4 fr.
Worms (EL.). Annalcs de Tlnstitut international de sociologie.
T. IV contenant les travaux du 3e Congres tenu a Paris en
juillet 1897 10 fr.
GELEGENHEID-ALBUMS.
Heteenigsteen
beste adres voor
artistique albums
en prachtbanden
in alle stijlen als-
ook met familie-
wapens er op ge-
werkt, is
JOS. JIKRMLB4GH , UTRECHT (MLUND\
Hofleverancier. Bekroond met Gouden en Zilveren Medaille*.
C. L. STEVENS — DEN HAAG.
Elke dag brengt drukte mee,
'k Ben daarover zeer tcrret)
Werken is mijn element;
Dat ik 't goed doe, i» bekend.
STEVENS wordt genoemd met eere,
Hij bedriegt zijn klanten niet;
Wat men Trage of begeere,
't Is ui tijd billijk en aolied.
%'ijfti«-« Stai%er« kust een VEER,
Kant en klaar is uw horloge;
't Kost, (ik zeg het onder 't roosje,)
U bij and'ren keel wat meer. —
Marmeren PENDUULS on COUPES.
Mei Driejarige garantie ,
Lever ik voor Z*«tiea pop,
Desverkiezeud op kwitantie,
ilEBfOXTOIRS van ZILVER Ze-,
GOUDEN DAMES Kif en HEBREN
.%«-httim fsultloi*, heel die les
Moogt gij wel van buiten leeren.
Zorg dat dit het eeiet geschiedt ;
Zorg dat ieder men.tch het weto :
Dat : Wat verder men vergete,
Breedstraat Honderd, zeker niet.
Zwitsersclic fal- en Mscb StrpiiÉlitiiig „RIJSWIJK".
Wetenschappelijk nagewezen volkomen deslnfeetle
Oorlogste mechanische slijtage. Geen knnstbleekerij, geen
Stamp-, IV ring - en Dorstelmachines.
Specialiteit in Snelwasschen.
TEXEPHOON 674
Telegram-Adres: Waschinrichting „RIJSWIJK".
m
ii
j
iot
■)
Prins Hendrikstraat 119.
2)e nieuwste romans
in alle talen.
Lezing per deel en per abonnement.
KANTOOR-, SCHRIJF- en SCHOOL-
BEHOEFTEN.
BIND- SN DRUKWERK.
Plaatsing van Advertentiën en Abonne-
menten op alle Dagbladen.
FINALE UITVERKOOP WEGENS
VERBOUWING.
MAX M. SCHILTE
Export
NAAR
Oost>& Westlndië
Bij F. J. VAN PAASSCHEN, te 's Gra-
venhage is verschenen:
PraÉclie Handleiding der Eng. Taal,
voor Postambtenaren,
DOOR
J. F. E. W. ZEIJ ,
Adjunct- Commies bij het Hoofd-
bestuur der Posterijen en Telegrafie.
Gediplomeerd in Engelsen {Midd.
ondetwijs).
Pvi|a f 0.75 fr. p. p. f 0.80.
Makanan Djawa.
Verzending van alle Ind. gerechten
Bezorging van kleine engroote
Ind. diners. — Diners k f 1 36 best.
uit 5 Ind. gerechten , vold. v. 2 pers.
GROOTHANDEL
in SAMBALS en BOEMBOES.
ECHTE JAVA-KERRIE
i/0.50, ƒ1.— en/2.— per1/, flesch.
Vrmttff Menu en F*rij*courm,nt.
Adres : P. VAN KEMPEN, Loosduinsche
kade 4, b/h. Westeinde, Den Haag.
DELFTSCHE R00MB0TER-1N1UCHTII
%
is
J
Verzending van Roomboter ruim 170OO KG. per week.
DE A^VONDJPOST,
Neutraal Nieuwsblad.
Van alle in de Residentie verschijnende dagbladen hel meest
verspreid , ook buiten 's Gravenhage ; bevat o. m. uitvoerige ver-
slagen der Staten-Generaal, artikelen over aetneele onder-
werpen en sociale vraagstukken, militaire beschouwingen,
Indisehe schetsen, brieven alt de Oost en causerieën, met
zorg gekozen feuilletons, ofUcleele berichten en benoemin-
gen van denzelfden dag, mailberichten, opgaven omtrent
verloven van Indisehe officieren en ambtenaren, enz.
Het Zondagsblad van De Avondpost
is hoofdzakelijk aan belletrie gewijd.
Abonnementsprijs voor Den Haag, Scheveningen en
Loosduinen f l.aö , Delft f 1.40, voor alle andere plaatsen in
Nederland fr. p. p. f l.SB,
Voor O. & W. Indië per jaar bjj vooruitbetaling / IC.
éBareaux: Se Wagenstraat 70t 'sSravenhage.
Het Zuid-Hollandsch Venduehuis.
Uitgebreide lokalen: Ingang Prinsegr. hoek L. Beestenmarkt,
DEN HAAG.
Is de beste inrichting tot aan- en verkoop van
Elke dag van 9—10 uur geopend en des Zondags van 9 -5 uur
TOOBS11LIG1 CONDITXEN VOOB PUBLIEKE VEILINGEN.
R. GLASTRA, Bierstraat 5, Oen Haag.
Billijke .
l Prijzen.
Beste
Bediening
VERHUIZINGEN en TRANSPORTEN door het geheele Rijk.
D. A. BACHOFNEB,
. Tailleur Civil & Militaire.
IBRUCfllSTRAAT 56 - 'S GR4VENH1GK.
Uitrustingen
OOST- & WEST-INDIE.
Livereien, etc. etc.
$ EENIG ADRES VOOR
jj Solied Haarwerk. *
t| Haarverf eenig geheel onseha- ij
* delijk en vlekt niet de huid. *ï
; Malson T. Harteveld, ] 1
*1 . Colifeur. j
*e Sptciul SaLon nor Dimes ei Bttm. fï*
ï Prins Hendrikstraat 182 , M
(i nabij de Waldeck Pyrmontkade. kl
H. C. J. VRIJTHOFF VAN DER TOORN
Zeestraat 30 — Den Haag.
Fabrikant van BANDA6ES van ORTHOP. TOESTELLEN. Leverancier
aan verschillende Rijks- en Gemeente-instellingen
Levert verder en gros en en detail :
Prima Eng. Rijwielen, voor Heeren f 100—130—160, voor Dames f 140,
Prima Amerikaansche Rijwielen, voor Heeren en Dames f ?25,
alle met de meest omvattende garantie op machines en banden.
Prachtige Zwitsersche Muziekdoozen, Zeifspelende Piano's, Orgels, enz.
Electr. schel- en lichtgeleidingen, om zelf aan te leggen, draagbare Electr.
fiets- en huislampen, Telefonen, enz. enz. — Uiterst billijk.
i MAlLBANKENenSTOELEN
| Bamboes, Theehout
I EOTTTKG HE0BELB»x^^>
| voor Serres S&$5r&
! waranda's^mR/'
f Tuinen, /f/ Volières
^£/ VKHLKOOIBN
-. "*/ Zietaslitlm 11 Banta
. 'V/' m,uin,1.km,c,„rh.„d,.
v/ 24, Groenmsrkt 24.
Sprrialiuit van fijn Mandenwerk
JAC. MOULIJN,
'ÏOéiffenstraat 95.
Eenig vertegenwoordiger voor den
Haag on Omstreken der
PHOENIX-Rijwielen.
Prima Hollandsen fabrikaat.
«BILLIJKE PRIJZEN. •:-
Repareeren, Emailleeren,
Vernikkelen en Rullen.
LOUIS KUIPERS,
v/h b/d firma LENDEN ROTH & Zn.,
PASSAGE 50-52
•583 DEN HAAG. 2&
Fabriek tam
MILITAIRE BOOÏDTOOISKLS
en Équipementen.
!'-
LATERS JJHto.1
; 't Beste adres voor
! Sport- en Reis-flrtikelen.
H. J. T. MATVELD,
WAGENSTRAAT 127 - DEN HAAG.
Teekenbehoeften.
SCHILDER-ARTIKELEN.
Grootste keuze.
Billjjkste prijzen,
PRIJSCOURANTEN en MONSTER-
BOEKJES op aanvraag franco.
GOOSEN e» R O Z A
PIANO'S •» ORGELS.
ril
1 M
* 1 5«
l5=. SsS
= & SS
HraiiiiiinmAT m*,.
nl; "*« ■li.l.IJKE CONPITIRM.
Restaurant Burgemeister,
iti 1 1 i:\iioi ao,
vis-a-vis de hoofdwacht.
Diners quotidien.
Salons a reserver,
maclie en Ohineeeotie
Kunstvoorwerpen.
JAN 13 12 39 *
TIJDSCHRIFT
VOOR
NEDERLANDSCH INDIË
VAN
• •
wyien dr. W. R. baron van HOEVELL.
(Opgericht in 1838.)
TW.EJS.DJE NIEUWE SERIE.
2e JAARGANG.
JUNI 1898.
-**£*•«<
'S GRAVENHAGE. — F. J. VAN PAASSCHEN.
Mede verkrijgbaar te
BATAVIA bij G. KOLFF & Co.
en bij alle Boekhandelaren in Ned.-Indië.
r"..t* **-* birnt* -i-y Ji-
INHOUD.
Bladz.
I. Bimanccsche taaistudie. Door Prof. dr. A.
KERN 435
II. De jongste Kamerdebatten met betrekking tot
Indië 453
III. De koning van Siam at home 482
IV. Varia 489
Kunstmatige contra-natuurlijke indigo. -- De suiker-
industrie op Formosa. - - Ornamenten bij onbe-
schaafde volken, — Emigratie naar de Britsche
koloniën. — Een kaart van Japan. — De handel
van Spanje met zijne koloniën. — Het Schutzge-
bied der Neu-Guinea-Kompagnic.
V. Nieuwe uitgaven 500
Bijdragen en brieven, de Redactie betreffende, ge-
lieve men te zenden aan den Heer H. A. LESTURGEON ,
villa „Catharina Francisca", N. Badhuisweg, Scheveningen.
Dit Tijdschrift verschijnt tusschen den lcn en den 15cu
van elke maand.
De abonnementsprijs bedraagt voor Nederland ƒ 13. —
per jaar. Voor het buitenland wordt dit bedrag met de
porto's verhoogd. Tusschcntijds aangegane abonnementen
worden ad ƒ 3.25 per kwartaal berekend.
Afzonderlijke nummers, voor zoover deze voorhan-
den zijn, ƒ 1.50 per aflevering.
Prijs der advertentiën van ljz ; »/4 ; V* cn 1U bladzijde
per plaatsing ƒ 1.50; ƒ 2.50; f 4.50; ƒ 8.—.
Bij 12 achtereenvolgende plaatsingen van V8; V*? V»
en Vi bladzijde ƒ 12.— ; ƒ 20.— ; ƒ 35.— en ƒ 60.—.
Bimaneesche taaistudie.
Het is een verblijdend feit dat de talen van den Indi-
schen Archipel in toenemende mate de aandacht trekken
en grondig bestudeerd worden. Waarom mag men zich
daarover verheugen? Ten eerste, als men de zaak van
een zuiver wetenschappelijk standpunt beschouwt , omdat
de leemten in onze kennis daardoor gaandeweg worden
aangevuld, iets waarmede onderzoekers van alle natiën
gebaat zijn, want de wetenschap is een internationaal
belang. Ten tweede , omdat het de plicht is van ons , Neder-
landers, als beschaafde natie zooveel als in ons vermo-
gen is , bij te dragen tot den vooruitgang van menschelijke
kennis; geen buitenlandsche geleerden hebben de gele-
genheid om ceteris paribus zich zóó goed op de
hoogte te stellen van hetgeen als voorbereiding tot de
studie der Indonesische talen strekt als wij. Ten derde
is de kennis van taal en volk in de overzeesche gewesten
waar onze vlag waait een eisch van welbegrepen en voor-
uitziende staatkunde, en wel om twee redenen: geen
bestuur kan op den duur weldadig wezen , hetwelk geen
rekening houdt met den waren aard , de neigingen , de
overleveringen, de gewoonten en zeden, in één woord
met het geestelijk en zedelijk bewustzijn van een volk,
groot of klein, en men wane niet, ooit het gemoed van
een volk te kunnen peilen zonder kennis van zijn taal
en van de uitingen zijner levensbeschouwing daarin; en
30
436
ten andere is het een eisch van wijs staatsmansbeleid , dat
men aan afgunstige naburen elk voorwendsel ontneemt
om ons een lang verworven bezit onwaardig te keuren,
als hadden wij het pand slecht beheerd. Aan waarschu-
wingen ontbreekt het ons niet. Niet dat wij ons over
vreemde regeeringen te beklagen hebben ; behoudens eene
enkele uitzondering, hebben die zich tot nog toe, wat
men noemt „correct" jegens ons gedragen; sommige
betoonen ons zelfs vriendschap en toegenegenheid. Maar
van de pers in een paar groote staten kan men niet het-
zelfde zeggen, en eene gewetenlooze pers, die uit eigen-
belang of louter kwaadaardigheid, onophoudelijk vijand-
schap stookt , kan op den langen duur veel kwaad doen ,
wanneer de schrijvers behendig waarheid en leugen onder-
een weten te mengen.
Er zijn in de laatste vijf jaren verscheiden afgelegen
deelen van het uitgestrekte veld der Indonesische taal-
wetenschap oorbaar gemaakt. Ik herinner slechts — om
de voornaamste werken te noemen — aan Adriani's
Sangireesche Spraakkunst en de door hem uitgegeven
Sangircesche teksten met vertaling; aan van Baarda's
uitvoerig Galelareesch Woordenboek, dat tevens zooveel
belangrijke gegevens voor de volkenkunde van Halmaheira
bevat , alsmede diens Galelareesche vertellingen in grond-
tekst en vertaling ; voorts aan het beknopte , maar degelijke
werk van Hendriks Het Burusch van Masarète , bevattende
spraakleer, Burusch-Hollandsche en HollandschBurusche
Woordenlijst. Vermeldenswaard zijn ook de bijdragen van
Pater Calon tot de kennis der Sikka-taal op Flores,
waarvan wij tot nog toe zoo goed als niets wisten. Over
de verdienstelijke geschriften van geleerden die zich op
een reeds vroeger ontgonnen gebied bewogen, zwijg ik.
Onder de bovenbedoelde werken van grooteren om-
vang nemen die van dr. J. C. G. Jonker over het Bima-
neesch eene eervolle plaats in. In 1893 verscheen het
eerste gedeelte van de uitkomsten zijner Bimaneesche
437
studiën, zijnde een Bimaneesch-Hollandsch Woordenboek
(Verhandelingen van het Bataviaasch Genootschap van
Kunsten en Wetenschappen D. XVIII, Ie reeks). Dit
woordenboek is niet zeer omvangrijk, maar methodisch
bewerkt, vrij van onnoodigen omhaal; tevens getuigt het
van des bewerkers bekendheid met de uitkomsten der
vergelijkende taalwetenschap, die bij de studie van zulk
een taal als het Bimaneesch van belang zijn, omdat de
meeste beoefenaren haar minder om de betrekkelijk onbe-
duidende literarische voortbrengselen zullen bestudeeren
dan als een schakel in de lange reeks der verwante
talen.
Het tweede stuk van bovenvermeld deel der Verhan-
delingen van het Bataviaasch Genootschap, verschenen
in 1894, behelst Bimaneesche teksten, in proza en poëzie,
waaronder één stuk in het eenigszins afwijkende dialekt
van Kolo. De aanteekeningen behelzen , behalve taalkun-
dige opmerkingen en toelichtingen, ook eene aanwijzing
van 't onderwerp der opgenomen stukken, waaraan wij
de volgende opgaven ontleenen.
No. I is een verhaal van het ontstaan der Nggeya
(een soort vampyren 1) en geeft verder voorschriften
voor de samenstelling van een aantal geneesmiddelen.
N°. II en III handelen beide over de Mohammedaansche
geloofsbelijdenis, het gebed, de wasschingen, enz. Het
eerste, uit het Maleisch vertaald, handelt ook over de
eigenschappen van Allah en over de verplichtingen van
kinderen jegens hun ouders en leermeesters. Vermoedelijk
is ook het tweede aan een Maleische bron ontleend. Beide
handschriften zijn in Arabisch karakter.
N°. VI is een geschrift over krijgszaken: 't aanleggen
van bentengs, 't belegeren van bentengs of steden, den
strijd in 't open veld ; voorts over de regelen bij oorlogs-
verklaring, enz., terwijl hier en daar uitspraken van
1) Overeenkomende met de popokang der Makassaren.
438
oudere vorsten aangehaald worden. De inhoud van het
geschrift bewijst dat het van Makassaarschen of van
Bugineeschen oorsprong is, want sommige gedeelten
herinneren aan geschriften als de Makassaarsche R a p a n g
of de Bugineesche Latowa; ook enkelen technische
termen in het geschrift vindt men in 't Makassaarsch
alleen in de R a p a n g terug.
N°. V bevat een klein fragment der Bimaneesche wet-
ten. Deze zijn, gelijk alle officieele stukken, oorspron-
kelijk in het Maleisch geschreven , zoodat de Bimaneesche
tekst eigenlijk eene vertaling is.
N°. VI bevat de heilwenschen (kan de) der hoofden
(gal ara) van Belo en Sape bij de inhuldiging van een
nieuwen Sultan. Het zijn twee afzonderlijke stukken , die
genomen zijn uit eene in 't Maleisch opgestelde beschrij-
ving der inhuldiging van den tegenwoordigen Sultan.
Onder N°. VII zijn een tiental verhaaltjes en fabelen,
(mpama) 1) opgenomen, die als echt Bimaneesche wor-
den beschouwd , of in allen gevalle niet uit een Maleisch
geschrift vertaald. Daarentegen zijn N°. VIII en IX twee
aan 't Maleisch ontleende verhalen, al is de vertaling
dan ook zeer vrij. N°. VIII komt overeen met het door
dr. De Hollander Hikayat Maharadja Ali ge-
naamde verhaal ; N°. IX is de Hikayat Si-Miskin.
Onder N°. X vindt men de Bimaneesche vertaling van
eenige fabels uit het Maleisch Leesboek van dr. De Hol-
lander , alle van Indischen oorsprong en ontleend aan het
Païicatantra. Het zijn de fabels : De Aap en de Boomstam ;
De kluizenaar met de oliekruik ; De Jager, het Hert , het
Zwijn en de Tijger; De twee kooplieden. Daarbij is nog
1) Terecht door Jonker vergeleken met het Bataksche u mpama
(upparaa), waaronder men verstaat een meestal vierregelig versje,
in welks twee laatste regels de een of andere spreuk, waarheid
of gewoonte vermeld wordt. Daar mpama, umpama ontleend is
aan Sanskrit uparnü, gelijkenis, moet het bij de Bataks enBima-
neeschen aanvankelijk „allegorie", daarna „fabel", beteekend hebben.
439
gevoegd de fabel van de Schildpad, die omdat hij niet
zwijgen kon, uit de lucht, waar hij door twee vogels
vervoerd werd , nederviel en zoo den dood vond ; dezelfde
fabel welke Holle in verschillende talen en dialekten van
den Indischen Archipel heeft doen overbrengen.
N°. XI is een oorspronkelijk Bimaneesch geschrift , dat
even als het volgende nommer, naar men dr. Jonker
verzekerde, door een schrijver onder de regeering van
Sultan Abdul-Aziz vervaardigd werd. Het stuk, geheel
in gebonden stijl, heeft den vorm van een Maleische
sjair. Eene logische volgorde schijnt in het gedicht,
waarvan de uitgever trouwens slechts fragmenten machtig
kon worden, te ontbreken. Wat men er in aantreft, zijn
vermaningen, klachten over zedenbederf, beschrijvingen
van de hel en de helsche straffen en van den hemel;
voorts eenige verklaringen van Arabische termen en de
voorschriften omtrent de wasschingen, het gebed enz.
N°. XII is grootendeels in gebonden stijl, en wel in
sjairvorm geschreven. Het gedeelte in proza nadert hier
en daar de gebonden rede, in zooverre als tot sieraad
zekere klankspelingen, temba genoemd, zijn aange-
bracht. Deze bestaat daarin, dat in het tweede gedeelte
van een Bimaneesch liedje (rawa) 1) drie woorden (in
bepaalde gevallen slechts twee) moeten voorkomen , welke
dezelfde medeklinkers bevatten; het is dus eene soort
alliteratie, niet een rijm of assonantie. Met het woord
temba wordt het allitereerende gedeelte ingeleid 2). Als
eene vermenging van den dichtvorm in rijm met den
allitereerenden , kan men het beschouwen, wanneer de*
slotwoorden der vier straferegels niet op elkaar rijmen,
1) Men zou kunnen zeggen: in de antistrofe, ware het niet dat
het tweede gedeelte van een rawa in geen, of althans in een
raadselachtig verband met het eerste staat.
2) De eigenlijke beteekenis van temba is op Bima niet meer
bekend. Zou het niet het Javaansche tembang wezen?
440
maar alliteratie vertoonen; dus rasu, rase, raso en
reso, zooals in een der strofen voorkomt.
Dit gedicht, dat in stijl beneden het vorige staat, al
moge het van denzelfden schrijver afkomstig zijn, be-
helst godsdienstige vermaningen en klachten over on-
godsdienstigheid en wat daarmede samenhangt.
Onder N°. XIII treft men eene verzameling liedjes of
deuntjes (rawa) aan , die gewoonlijk met begeleiding
van de inlandsche viool gezongen worden. Wat den bouw
van zulke deuntjes betreft, zegt de uitgever, dat een
rawa regelmatig bestaat uit drie versregels , doch dat
het aantal lettergrepen in eiken versregel even onregel-
matig is als in de Bugineesche elong. Meestal volgt
op een rawa de tem ba, die, zooals reeds opgemerkt
werd, geen verband pleegt te houden met den inhoud
van 't liedje en uit dien hoofde willekeurig kan aange-
bracht worden. Deze omstandigheid versterkt ons in 't
vermoeden , reeds hieronder aangeduid , dat t e m b a
niets anders is dan wat de Javanen Tëmbang noemen,
zoodat de t e m b a den deun , de wijs aangeeft waarnaar
de rawa te zingen is.
Onder het laatste N°. zijn twee stukken in 't dialekt
van Kolo opgenomen, waarvan het eerste eene vertaling
is van de fabel van de Schildpad, die reeds onder N°.X
ter sprake is gekomen. Het tweede stuk is een oorspron-
kelijk verhaal.
Men zal moeten erkennen dat Dr. Jonker alles gedaan
heeft wat hij kon, om door de verscheidenheid van uit-
gelezen stukken ons een blik te gunnen in de niet zeer
ontwikkelde Bimaneesche letterkunde. Daarvoor kan hij
met recht aanspraak maken op den dank van alle belang-
stellenden , en ook daarvoor , dat hij , het goede voorbeeld
van Dr. Matthes volgende, de noodige literarische toe-
lichtingen aan zijne uitgave der teksten heeft toegevoegd.
Het derde, en verreweg het omvangrijkste stuk van
de geheele reeks, is de Bimaneesche Spraakkunst, uit-
441
gekomen in 1896. Het is niet alleen het omvangrijkste,
maar m. i. ook het voortreffelijkste gedeelte van 't geheel ;
hetgeen wel niemand , die de voorgaande bladzijden gelezen
heeft, zóó zal opvatten, alsof ik aan de verdiensten der
twee voorafgaande gedeelten te kort zou willen doen.
Laat mij beginnen met als mijne persoonlijke meening
uit te spreken, dat Jonker door zijn Bimaneesche spraak-
kunst getoond heeft, een geboren grammaticus te zijn,
die daarenboven door de grondige studie van meerdere
verwante talen de noodige ruimte van blik heeft gekregen
om grammatische vraagstukken zóó te behandelen als
onze tijd eischt. Het is geen ondankbaarheid jegens de
verdiensten van vorige geslachten, geen miskenning van
hetgeen zij naar beste weten in 't zweet huns aanschijns
hebben voortgebracht, wanneer men verklaart dat de
wetenschap vooruitgaat, dank zij de omstandigheid dat
elk later geslacht slaat op de schouders van zijn voor-
gangers en daardoor verder kan zien. Alleen hij is on-
dankbaar, en daarenboven verwaand en dom, die het
goede van zijn voorgangers niet erkent, niet overneemt ,
en doet alsof de wereldgeschiedenis eerst met zijn optreden
begint. De ware dankbaarheid bestaat daarin dat men
voortbouwt op het werk zijner voorgangers ; behoudt wat
goed , verwijdert wat bouwvallig en onhoudbaar is ; valsche
dankbaarheid bestaat in 't nabauwen van 't geleerde.
Zulk eene dankbaarheid is niets anders dan luiheid, die
zich tooit met een mooien schijn.
Het spreekt van zelf, dat iemand, die zooals schrijver
dezer bladzijden, het weinige wat hij van 't Bimaneesch
weet, uitsluitend aan Jonker's werk te danken heeft,
niet in eene beoordeeling der medegedeelde feiten kan
treden. Alleen over bijzaken kan hij zijne meening zeggen.
Ook laat noch aard en omvang der Bimaneesche Spraak-
kunst , noch de aard van dit Tijdschrift toe , dat de recen-
sent den inhoud van het boek op den voet volgt. Daarom
zal ik slechts enkele grepen doen, welke, naar ik ver-
442
trouw, voldoende zullen wezen om den lezer de over-
tuiging te schenken, dat het boek eene ware aanwinst
is voor de Nederlandsch-Indische wetenschap.
Omtrent de plaats die het Bimaneesch in de rij der
zustertalen inneemt, zegt Jonker het volgende: „Wan-
neer men bij de talen dezer familie , 1) welke in den Archi-
pel gesproken worden , eene Westelijke en eene Oostelijke
afdeeling onderscheidt, dan is het Bimaneesch vooral
door de plaatsing van de bestanddeelen eener samenstel-
ling en door de genitief-constructte in het algemeen, tot
de eerstgenoemde te brengen. Ten opzichte van de gram-
matica vertoont de taal de bijzonderheid, dat zij na alle
achtervoegsels en de meeste voorvoegsels, althans als
levende elementen, verloren te hebben, dit verlies ge-
deeltelijk door nieuwe vormingen hersteld heeft. Ook is
op te merken de vorming van het verbum flnitum door
de persoonlijke voornaamwoorden in verkorten of genitief-
vorm voor het woord dat de handeling of toestand
aanduidt."
Bij deze laatste zinsnede teekent de schr. aan: „Ook
in het Mak. en Bug. komen verbindingen van het voornw.
met verbale woorden van intransitieve beteekenis voor,
het gebruik dezer verbindingen is echter tot bepaalde
gevallen beperkt en in het algemeen kan men zeggen
dat daar, waar, genoemde talen van deze verbinding ge-
bruik maken , bijv. in zinnen als Mak. ngapa n u-lampa
(waarom gaat gij?) of Bug. iya-mi ku-ëngka (daarom
slechts ben ik aanwezig) in het Bim. daarentegen een
subst. constructie vereischt wordt. Meer overeenkomst
bestaat er zoo het werkwoord transitief is , maar ook in
dat geval bezigen Mak. en Bug. meermalen de genoemde
verbinding, waar het Bim. een subst. constructie eischt,
1) D. i. der Indonesische , niet der Maleisch-Polynesisch in 't alge-
meen , want de Polynesische en Melanesische talen stammen overeen
met de Westelijke groep, ten opzichte der samenstelling.
443
bijv. in uitdrukkingen als Bug. wanuwa na-onrowi-e
(het land dat hij bewoont) , of een Mak. mate n a-1 o 1-
long djing (sterven door een geest weggevoerd
wordende."
Hiertegen heb ik meer dan ééne bedenking. Vooreerst
blijkt uit niets, dat in de aangehaalde zinnen Mak. lampa
en Bug. ëngka als werkwoorden moeten beschouwd
worden, en ten andere, wordt niet de reden van het
spraakgebruik aangegeven. Ik neem niet aan dat Mak.
ngapa nu lampa voldoende vertaald is met een Hol-
„ waarom gaat gij ? ,J Het is niet hetzelfde, of men in
onze taal uitspreekt: „wdarom gaat gij," of „waarom
geit gij," of „waarom gaat gij"; dit hangt af van de
bedoeling des sprekers. Volkomen datzelfde verschil in
bedoeling kun